OPGEHEVEN : Decreet betreffende inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten.

  • goedkeuringsdatum
    17 JULI 1991
  • publicatiedatum
    B.S.31/08/1991
  • datum laatste wijziging
    28/08/2009

(opschrift gewijzigd bij Decr. 13-4-1999)

COORDINATIE

Decr. 25-6-1992 - B.S. 11-7-1992

Arr. nr. 74/92, 18-11-1992 - B.S. 9-12-1992

Decr. 18-12-1992 - B.S. 29-12-1992

Arr. nr. 32/93, 22-4-1993 - B.S. 20-5-1993

Decr. 28-4-1993 - B.S. 28-5-1993Decreet

Decr. 1-12-1993 - B.S. 22-1-1994

Decr. 15-12-1993 - B.S. 1-3-1994

Decr. 21-12-1994 - B.S. 16-3-1995

Decr. 22-2-1995 - B.S. 8-4-1995

Decr. 19-4-1995 - B.S. 20-7-1995

Decr. 20-6-1996 - B.S. 9-8-1996

Decr. 8-7-1996 - B.S. 5-9-1996

Decr. 24-7-1996 - B.S. 26-9-1996

Decr. 25-2-1997 - B.S. 17-4-1997

Arr. nr. 25/98, 10-3-1998 - B.S. 7-4-1998

Decr. 14-7-1998 - B.S. 29-8-1998

Decr. 14-7-1998 - B.S. 29-8-1998

Decr. 1-12-1998 - B.S. 10-4-1999

Decr. 13-4-1999 - B.S. 5-5-1999

Decr. 13-7-2001 - B.S. 27-11-2001

Decr. 18-1-2002 - B.S. 8-2-2002; err. 12-4-2002

Decr. 14-2-2003 - B.S. 1-7-2003

Decr. 15-7-2005 - B.S. 16-9-2005

Decr. 23-6-2006 - B.S. 20-11-2006

Decr. 7-7-2006 - B.S. 31-8-2006

Decr. 15-6-2007 - B.S. 31-8-2007

Decr. 22-6-2007 - B.S. 21-8-2007

Decr. 13-7-2007 - B.S. 31-8-2007

Decr. 4-7-2008 - B.S. 1-9-2008

opgeheven door Decr. 8-5-2009 - B.S. 28-8-2009

De Vlaamse Raad heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :

TITEL I. - Inleidende bepalingen

Artikel 1.

[Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.]

Decr. van 13-4-1999

Art. 2.

§ 1. Voortaan wordt verstaan onder "pedagogisch adviseur en adviseur-coördinator" : de leden van de pedagogische begeleidingsdiensten bedoeld in titel III.

§ 2. Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder "Centra" : [de centra voor leerlingenbegeleiding].

Decr. van 1-12-1998

TITEL II. - Inspectie [en Dienst voor Onderwijsontwikkeling]

Decr. van 13-4-1999

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 3.

§ 1. Artikel 6 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving wordt vervangen door de volgende bepaling : ...

Art. 4.

[§ 1.] Er is een inspectie voor het onderwijs georganiseerd door de Vlaamse Gemeenschap, hierna de onderwijsinspectie genoemd.

Decr. van 13-4-1999

Er is een inspectie voor de [centra voor leerlingenbegeleiding] georganiseerd door de Vlaamse Gemeenschap, hierna de [inspectie van de centra] genoemd.

Decr. van 1-12-1998

De onderwijsinspectie en de [inspectie van de centra] vormen samen de Onderwijsinspectie van de Vlaamse Gemeenschap, hierna de inspectie genoemd.

Decr. van 1-12-1998

[De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels voor de werking en de organisatie van de inspectie.]

Decr. van 15-12-1993

[§ 2. Bij de Vlaamse Gemeenschap is een Dienst voor Onderwijsontwikkeling.]

Decr. van 13-4-1999

Art. 5.

§ 1. De onderwijsinspectie is ten aanzien van het kleuter-, lager, secundair onderwijs en het [volwassenenonderwijs] bevoegd voor :

Decr. van 22-6-2007

1° de controle op het inachtnemen van de minimumlessenroosters, bepaald door of krachtens het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II [...];

Decr. van 24-7-1996

2° [- het nagaan of de onderwijsinstelling de goedgekeurde leerplannen, met uitzondering van de pedagogische methodes, realiseert en in het bijzonder de vakgebonden eindtermen [[, specifieke eindtermen]] en ontwikkelingsdoelen bij de betrokken leerlingen zoveel als mogelijk bereikt, respectievelijk nastreeft;

- het nagaan of de nodige inspanningen heeft geleverd om de vakoverschrijdende en attitudinale eindtermen en ontwikkelingsdoelen bij de leerlingen na te streven;

- het toezicht op de toepassing van de taalwetgeving, de hygiëne en de bewoonbaarheid van de lokalen, het didactisch materiaal en de schooluitrusting;]

Decr. 24-7-1996; [[ ]] Decr. van 18-1-2002

[- het nagaan of de onderwijsinstelling voor buitengewoon onderwijs, met inachtneming van de door de regering opgelegde of gelijkwaardig verklaarde ontwikkelingsdoelen, voor één of meerdere leerlingen samen op basis van de opvoedingsbehoeften een handelingsplan opmaakt en de daarin vermelde ontwikkelingsdoelen nastreeft;]

Decr. van 13-7-2001

3° het uitbrengen van advies omtrent de financiering of de opname in de toelageregeling van instellingen, afdelingen en andere onderverdelingen van instellingen;

4° het uitbrengen van beleidsadviezen over het onderwijs;

[5° de controle op de verlofregeling en de regeling inzake de aanwending van de schooltijd;]

[6°] alle andere opdrachten die worden toegekend door of krachtens wetten en decreten.

Decr. van 28-4-1993

De in 2° bedoelde controle impliceert ook de inspectie vermeld in artikel 24, § 2, 3° van dezelfde wet van 29 mei 1959 [of in artikel 62, 7°, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997].

Decr. van 13-4-1999

De financiering van de instellingen van het gemeenschapsonderwijs is afhankelijk van de controle zoals bedoeld in 1° en de naleving van de in 2° bedoelde voorwaarden.

De voormelde bevoegdheden kunnen eveneens worden uitgeoefend ten aanzien van niet door de Vlaamse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde onderwijsinstellingen voor zover aan de inspectie die bevoegheid werd verleend door de betrokken inrichtende machten en dit met het oog op het genieten van het voordeel bedoeld in artikel 6ter van de wet van 29 mei 1959, ingevoegd bij artikel 3 van dit decreet [of bedoeld in artikel 53 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997].

Decr. van 13-4-1999

De onderwijsinspectie is niet bevoegd voor de controle op de gebruikte pedagogische methoden. Ze is evenmin bevoegd voor de inspectie van de vakken godsdienst en niet-confessionele zedenleer.

§ 2. De onderwijsinspectie is eveneens bevoegd voor de internaten, binnen de perken bepaald door de Vlaamse Regering.

[§ 3. De onderwijsinspectie is ten aanzien van het deeltijds kunstonderwijs bevoegd voor :

1° de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in § 1, met uitzondering van de bevoegdheden bedoeld in 2°, eerste en tweede streepje, en 3°;

2° het nagaan of de goedgekeurde minimumleerplannen, met uitzondering van de pedagogische methodes, worden gerealiseerd;

3° het verstrekken van adviezen over experimenten en de evaluatie van deze experimenten.

§ 4. De onderwijsinspectie is ten aanzien van de basiseducatie bevoegd voor :

1° het nagaan of het centrum de decretale doelstellingen realiseert of nastreeft;

2° het uitbrengen van advies omtrent de financiering of de opname in de toelageregeling;

3° het uitbrengen van beleidsadviezen;

4° alle andere opdrachten die worden toegekend door of krachtens wetten en decreten.]

Decr. van 13-4-1999

[§ 5. De onderwijsinspectie is ten aanzien van de erkende vormingen in het kader van de invulling van de leerplicht, bevoegd voor de controle met betrekking tot het totale aantal effectief georganiseerde uren, de afwerking van het programma, de kwaliteit van de vorming en de toepassing van de taalwetten, met uitsluiting van de pedagogische methodes.]

Decr. van 22-6-2007

Art. 6.

[§ 1. De inspectie van de centra is bevoegd voor :

1° Het leveren van advies over de financierings- of subsidiëringsvoorwaarden bedoeld in artikel 41, [[1° tot en met 11°, 13° en 14°]], van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding;

2° de controle op de uitvoering van de decretale en reglementaire bepalingen die de centra voor leerlingenbegeleiding moeten naleven;

3° nagaan of het beleidsplan of het beleidscontract alle elementen bevat die in artikel 39 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding worden vermeld;

4° het toezicht op de toepassing van de taalwetgeving, de hygiëne en de bewoonbaarheid van de lokalen en de kwaliteit van de uitrusting;

5° nagaan of het kwaliteitsbeleid voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 97 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding;

6° het uitbrengen van beleidsadviezen over de werking van de centra voor leerlingenbegeleiding;

7° [[...]]

8° het onderzoek van klachten van externen op verzoek van de regering;

9° de controle of de contractueel aanvullende opdrachten die het centrum voor leerlingenbegeleiding aanneemt voldoen aan de voorwaarden vermeld in artikel 26 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding;

10° alle andere opdrachten die worden toegekend door of krachtens wetten en decreten.

§ 2. [[§ 2. De centra voor leerlingenbegeleiding worden periodiek doorgelicht door de inspectie van de centra samen met externe deskundigen.]]

§ 3. Onverminderd de bepalingen van §§ 1 en 2, verleent de inspectie van de centra haar medewerking aan beleidsvoorbereidende en beleidsevaluerende opdrachten op verzoek van de regering.]

Decr. 1-12-1998; [[ ]] Decr. van 4-7-2008

Art. 7.

[§ 1. Om tot de onderwijsinspectie, de inspectie van de centra of tot de Dienst voor Onderwijsontwikkeling te worden toegelaten, komen in aanmerking :

1° de personeelsleden bedoeld in artikel 2, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs;

2° de personeelsleden bedoeld in artikel 4, § 1, a), van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding;

3° de personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdiensten bedoeld in artikel 87 van dit decreet;

4° de personeelsleden van de onderwijsinspectie, de inspectie van de centra of de Dienst voor Onderwijsontwikkeling bedoeld in artikel 20 van dit decreet;

5° het zelfstandig en het assisterend academisch personeel van de universiteiten;

6° het onderwijzend personeel van de hogescholen;

7° de educatieve personeelsleden tewerkgesteld in de centra voor basiseducatie en in het Vlaams Ondersteuningscentrum voor de Centra voor Basiseducatie.

§ 2. De kandidaten bedoeld in § 1 moeten daarenboven ten minste 10 jaar dienstanciënniteit hebben en/of ervaring in de basiseducatie.

Deze voorwaarde geldt niet voor de personeelsleden die worden toegelaten tot het ambt van navorser bij de Dienst voor Onderwijsontwikkeling.

§ 3. De berekening van de dienstanciënniteit bedoeld in § 2 gebeurt als volgt :

1° voor de dienstanciënniteit verworven in het Gemeenschapsonderwijs : overeenkomstig artikel 4 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs;

2° voor de dienstanciënniteit verworven in het gesubsidieerd onderwijs : overeenkomstig artikel 6 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding;

3° voor de dienstanciënniteit verworven in de hogescholen of de universiteiten : overeenkomstig de regels zoals zij gelden voor de personeelsleden van de centra voor leerlingenbegeleiding in het Gemeenschaponderwijs.

Voor de hogescholen en universiteiten worden als diensten beschouwd :

a) in het universitair onderwijs : de diensten, en daarmee gelijkgestelde, die een personeelslid heeft gepresteerd in de categorie van het academisch personeel zoals bedoeld in het decreet van 31 mei 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap;

b) in de hogescholen : de diensten en daarmee gelijkgestelde diensten, die een personeelslid heeft gepresteerd in de categorie van het onderwijzend personeel zoals bedoeld in het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap.

In voorkomend geval wordt de dienstanciënniteit verworven in het Gemeenschapsonderwijs, in het gesubsidieerd onderwijs, in de hogescholen of in de universiteiten samengeteld.

§ 4. In afwijking van § 1 kunnen eveneens worden toegelaten de kandidaten die voldoen aan de volgende voorwaarden :

1° blijk geven van een zeer grondig onderwijskundig inzicht;

2° ten minste 10 jaar relevante ervaring hebben in het onderwijs, vermeld in artikel 5, of in de centra vermeld in artikel 6, ofwel ten minste 10 jaar relevante ervaring hebben deels in het onderwijs of de centra, vermeld in artikelen 5 of 6, en deels met het onderwijs of met de centra, vermeld in artikelen 5 of 6.

§ 5. De algemene toelatingsvoorwaarden tot een ambt bij de onderwijsinspectie, de inspectie van de centra of de Dienst voor Onderwijsontwikkeling zijn :

1° onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Gemeenschap, behoudens door de Vlaamse Regering te verlenen vrijstelling;

2° van goed gedrag zijn, zoals dat blijkt door een attest van goed zedelijk gedrag dat niet langer dan drie maanden tevoren werd uitgereikt;

3° de burgerlijke en politieke rechten genieten. ]

Decr. van 7-7-2006

Art. 8.

[§ 1. De inspectie, met uitzondering van de coördinerende inspecteur-generaal en de inspecteur volwassenenonderwijs belast met de basiseducatie, wordt paritair samengesteld : ze bestaat voor de ene helft uit personeelsleden afkomstig uit het Gemeenschapsonderwijs, gesubsidieerd officieel onderwijs, de centra van het Gemeenschapsonderwijs en de gesubsidieerde officiële centra, en voor de andere helft uit personeelsleden afkomstig uit het gesubsidieerd vrij onderwijs en de gesubsidieerde vrije centra.

De afkomst wordt bepaald door de laatste instelling waar de kandidaat functioneert vóór de aanstelling tot inspecteur en de instelling waar de kandidaat de grootste opdracht heeft. Bij gelijke opdracht telt de instelling waarin het personeelslid de meeste dienstanciënniteit heeft.

De Vlaamse regering stelt de personeelsformatie van de inspectie vast en kan sommige coördinatieopdrachten definiëren en toewijzen en bepaalt de voorwaarden waaronder coördinatieopdrachten toegewezen kunnen worden.

[[De Vlaamse Regering kan aan deze personeelsformatie ook personeelsleden uit het onderwijs of de centra toevoegen aan wie een verlof wegens opdracht wordt toegekend.]]

§ 2. De Vlaamse regering kan nadere regels bepalen voor het vaststellen van de pariteit van de inspectie.

§ 3. Binnen de paritair samengestelde inspectie bedoeld in § 1, worden de ambten van inspecteur-generaal basisonderwijs en inspecteur-generaal secundair onderwijs onderling paritair toegewezen.

§ 4. Binnen de paritair samengestelde inspectie bedoeld in § 1, worden de ambten van coördinerend inspecteur onderling paritair toegewezen.]

Decr. 13-4-1999; [[ ]] Decr. van 7-7-2006

Art. 9.

§ 1. [Binnen het kader van de beleidsvoorbereidende opdracht van het [[departement Onderwijs en Vorming]], heeft de Dienst voor Onderwijsontwikkeling tot opdracht het uitbrengen van wetenschappelijke onderbouwde adviezen ten behoeve van de Vlaamse regering en de minister bevoegd voor onderwijs. Dit omvat in hoofdzaak :

1° het formuleren van voorstellen betreffende de ontwikkeling van de opleidingenstructuur;

2° de ontwikkeling van criteria voor het goedkeuren van leerplannen en handelingsplannen;

3° het formuleren van voorstellen inzake ontwikkelingsdoelen, eindtermen en basiscompetenties;

4° [[...]] ]

Decr. 13-4-1999; [[ ]] Decr. van 22-6-2007

§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt de personeelsformatie van deze dienst.

De personeelsleden die deel uitmaken van deze dienst zijn personeelsleden die in de zin van artikel 29, eerste lid van dit decreet tot de proeftijd zijn toegelaten of vastbenoemd zijn, personeelsleden aan wie een verlof wegens [bijzondere] opdracht wordt toegekend, personeelsleden ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking en bij contract in dienst genomen personeelsleden.

Decr. van 14-2-2003

De personeelsleden die een verlof wegens opdracht genieten of ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking worden voor de helft geworven uit personeelsleden van het Gemeenschaps- of gesubsidieerd officieel onderwijs en de centra en voor de helft uit personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en de centra.

[...]

Decr. van 18-5-1999

Art. 10.

De Vlaamse Regering bezorgt jaarlijks een verslag van de inspectie inzake de toestand van het onderwijs en de centra aan [het Vlaams Parlement].

Decr. van 23-6-2006

HOOFDSTUK II. - Rechtspositieregeling

Afdeling 1. - Toepassingsgebied

Art. 11.

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de leden van de inspectie, met uitzondering van de artikelen 23 en 35.

De hierna vermelde bepalingen zijn eveneens van toepassing op de personeelsleden van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling :

- de artikelen 12 tot 18 en 68 op de personeelsleden die aangeworven worden onder contract en op de personeelsleden die er tewerkgesteld zijn na in hun dienst van herkomst een verlof voor opdracht in het belang van het onderwijs te hebben gekregen;

- de artikelen 12 tot en met 21; de artikelen 23 tot en met 35; de artikelen 39 tot en met 86 op de personeelsleden die in de Dienst voor Onderwijsontwikkeling tot de proeftijd zijn toegelaten of er vast benoemd zijn. Voor de toepassing van de bepalingen van deze artikelen op de betrokken personeelsleden worden zij beschouwd als inspecteur.

Afdeling 2. - Plichten en onverenigbaarheden

Onderafdeling 1. - Plichten

Art. 12.

De personeelsleden moeten de belangen behartigen van het onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap.

Art. 13.

De personeelsleden vervullen de taken die hun worden opgedragen in eigen persoon en met nauwgezetheid, met inachtneming van de verplichtingen die hun door of krachtens de wet of het decreet of bij dienstorder zijn opgelegd.

Art. 14.

De personeelsleden moet zich in hun dienstbetrekkingen op een correcte wijze gedragen.

De personeelsleden moeten alles vermijden, dat het vertrouwen van het publiek kan schaden of afbreuk kan doen aan de eer of de waardigheid van hun ambt.

Art. 15.

Het is de personeelsleden verboden rechtstreeks of door een tussenpersoon, zelfs buiten hun ambt doch omwille ervan, giften, geschenken, beloningen of enig ander voordeel aan te nemen.

Art. 16.

Behoudens overmacht mogen de personeelsleden de uitoefening van hun ambt niet onderbreken, zonder voorafgaande toestemming van de rechtstreekse hiërarchische overheid.

Art. 17.

De personeelsleden zijn ertoe gehouden het ambtsgeheim te bewaren.

Art. 18.

Onverminderd de toepassing van de strafwetten wordt iedere overtreding van de in deze onderafdeling vermelde bepalingen, al naar het geval, bestraft met een van de in artikel 50 bepaalde tuchtstraffen.

Onderafdeling 2 - Onverenigbaarheden

Art. 19.

[ Een mandaat bij een inrichtende macht is onverenigbaar met de hoedanigheid van lid van de inspectie, behoudens wanneer het uitgeoefend wordt buiten het inspectieambtsgebied.

Een opdracht in een onderwijsinstelling of in een centrum voor leerlingenbegeleiding is onverenigbaar met de hoedanigheid van lid van de inspectie.

Een opdracht in het ambt van inspecteur kan niet worden uitgeoefend op het grondgebied van de overheid waarbij het personeelslid een politiek mandaat bekleedt.]

Decr. van 13-7-2001

Afdeling 3. - Vaststelling van de ambten

Art. 20.

§ 1. De ambten die de leden van de inspectie mogen uitoefenen, worden als volgt vastgesteld :

1. inspecteur basisonderwijs;

2. inspecteur secundair onderwijs; [...]

Decr. van 13-4-1999

4. inspecteur kunstonderwijs;

5. inspecteur volwassenenonderwijs;

6. [inspecteur van de centra;]

Decr. van 1-12-1998

[...]

Decr. van 28-4-1993

8. [coördinerend inspecteur;]

Decr. van 13-4-1999

[...]

Decr. van 13-4-1999

10. inspecteur-generaal basisonderwijs;

11. inspecteur-generaal secundair onderwijs; [...]

Decr. van 13-4-1999

13. [coördinerend inspecteur-generaal.]

Decr. van 13-4-1999

[Binnen de inspectie wordt één inspecteur volwassenenonderwijs belast met de basiseducatie. Deze inspecteur komt niet in aanmerking voor een ander ambt binnen de inspectie of binnen de Dienst voor Onderwijsontwikkeling.] Decr. van 13-4-1999

§ 2. In de Dienst voor Onderwijsontwikkeling kunnen personeelsleden tot de proeftijd toegelaten of vast benoemd worden in het ambt van :

- directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling;

- adviseur bij de Dienst voor Onderwijsontwikkeling;

[- navorser bij de Dienst voor Onderwijsontwikkeling.]

Decr. van 13-4-1999

[Art. 20bis.

§ 1. De algemene sturing en leiding van de inspectie wordt toevertrouwd aan een inspectieraad.

De inspectieraad is samengesteld uit de inspecteurs-generaal en [[de coördinerende inspecteurs]]².

De [[coördinerend]]¹ inspecteur-generaal is voorzitter van de inspectieraad.

§ 2. De inspectieraad heeft als kerntaken het effectief functioneren van de onderwijsinspectie en het sturen van de kwaliteitsverzorgende opdrachten die de inspectie vanwege de overheid t.o.v. de onderwijsinstellingen en van de centra uitvoert.

In die zin :

1. bevordert de inspectieraad de samenwerking tussen de verschillende niveau-gebonden korpsen;

2. coördineert en stuurt de inspectieraad de diverse concepten inzake onderwijskwaliteit die als inspirerend fundament dienen voor de kwaliteitscontrolerende opdracht van de inspectie;

3. stuurt de inspectieraad de instrumenten en de procedures die bij de uitvoering van de inspectie-opdrachten gevolgd worden;

4. onderhoudt de inspectieraad geregeld contact [[met het beleidsdomein Onderwijs en Vorming]]² en reikt het desgevallend beleidssuggesties aan, [[naargelang van het geval aan het departement Onderwijs en Vorming, aan het bevoegde agentschap of aan de beleidsraad binnen het beleidsdomein Onderwijs en Vorming, of aan de Vlaamse Regering]]²;

5. coördineert de inspectieraad de totstandkoming van het jaarverslag van de inspectie over de toestand van het onderwijs;

6. kan de inspectieraad, binnen de bevoegdheidsdomeinen van de inspectie, alle initiatieven nemen die het functioneren van de inspectie, de samenwerking met de pedagogische begeleidingsdiensten en de kwaliteit van de nascholing bevorderen;

7. regelt de inspectieraad, bij consensus, de zinvolle besteding van de middelen, uitgezonderd de weddetoelagen, die ter beschikking worden gesteld van de inspectie;

8. de inspectieraad maakt aan de minister, bevoegd voor het onderwijs, de jaarverslagen van de pedagogische begeleidingsdiensten over.]

Decr. 14-7-1998; [[ ]]¹ Decr. 13-4-1999; [[ ]]² Decr. van 22-6-2007

Afdeling 4. - Werving

Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 21.

§ 1. De ambten van inspecteur worden uitgeoefend door personeelsleden die tot de proeftijd zijn toegelaten of vast benoemd zijn.

In afwijking van het vorig lid kan, onder de voorwaarden bepaald in artikel 48, een ambt van inspecteur eveneens tijdelijk uitgeoefend worden bij afwezigheid van het personeelslid dat in dit ambt tot de proeftijd is toegelaten of vastbenoemd is.

§ 2. De personeelsleden, bedoeld in artikel 7, die tot de proeftijd zijn toegelaten in een ambt van inspecteur of tijdelijk aangesteld zijn, moeten dit ambt opnemen op de door de Vlaamse Regering bepaalde datum die aan de inrichtende macht wordt medegedeeld. Ze blijven titularis van het ambt waarin zij vastbenoemd zijn en behouden de voordelen van hun benoeming. Voor deze periode kunnen de personeelsleden ook worden vervangen.

§ 3. De ambten van inspecteur worden toegewezen volgens de hieronder bepaalde regels.

Onderafdeling 2. - Toelating tot de proeftijd en benoeming in vast verband

Art. 22.

[Voor de toegang tot een ambt van inspecteur wordt een proef georganiseerd.

Onverminderd de toepassing van artikel 7 moet de kandidaat om tot de proef te worden toegelaten een dossier overleggen houdende zijn curriculum vitae, met opgave van alle elementen waardoor hij zijn onderwijskundige inzichten, agogische vaardigheden en vakdidactische deskundigheid heeft uitgebreid en verdiept.

De Vlaamse Regering kan desgevallend bijkomende diplomavereisten of specifieke relevante ervaring bepalen.]

Decr. van 7-7-2006

Art. 23.

[Voor de toegang tot het ambt van adviseur bij de Dienst voor Onderwijsontwikkeling wordt een proef georganiseerd.

Om tot de proef te worden toegelaten moet de kandidaat een dossier overleggen houdende zijn curriculum vitae, met opgave van alle elementen waardoor hij zijn onderwijskundige inzichten heeft uitgebreid en verdiept.

De Vlaamse Regering kan eventueel extra diploma-vereisten en extra relevante ervaring vereisen.]

Decr. van 7-7-2006

[Art. 23bis.

[[Voor de toegang tot het ambt van navorser bij de Dienst voor Onderwijsontwikkeling wordt een proef georganiseerd.

Om tot de proef te worden toegelaten moet de kandidaat :

1° in het bezit zijn van een diploma van doctor op proefschrift en ten minste drie jaar ervaring hebben inzake onderwijskundige wetenschappelijke studieactiviteiten of in het bezit zijn van een academisch diploma of een diploma van academisch niveau en ten minste zes jaar ervaring hebben inzake onderwijskundige wetenschappelijke studieactiviteiten;

2° een dossier overleggen met zijn curriculum vitae, met opgave van alle elementen waardoor hij zijn onderwijskundige inzichten heeft uitgebreid en verdiept.

De Vlaamse Regering kan eventueel extra diplomavereisten en extra relevante ervaring bepalen.]] ]

Decr. 13-4-1999; [[ ]] Decr. van 7-7-2006

Art. 24 en 25.

[...]

Decr. van 7-7-2006

Art. 26.

Voor de toepassing van de artikelen 24 en 25 worden als diensten beschouwd :

1° in het Gemeenschapsonderwijs : de door het personeelslid gepresteerde of daarmee gelijkgestelde diensten waarvoor het door de Vlaamse Gemeenschap een wedde of een wachtgeld kreeg uitbetaald;

2° in het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra : de door het personeelslid gepresteerde of daarmee gelijkgestelde diensten waarvoor het door de Vlaamse Gemeenschap een weddetoelage of wachtgeldtoelage kreeg uitbetaald;

3° in het universitair onderwijs : de diensten, en daarmee gelijkgestelde, die een personeelslid heeft gepresteerd in de categorie van het academisch personeel zoals bedoeld in het decreet van 31 mei 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap;

[4° in de hogescholen : de diensten en daarmee gelijkgestelde diensten, die een personeelslid heeft gepresteerd in de categorie van het onderwijzend personeel zoals bedoeld in het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap.]

Decr. van 13-4-1999

Art. 27.

De Vlaamse Regering bepaalt de inhoud van de in de [artikelen 22, 23 en 23bis]² bedoelde proeven, met dien verstande dat elke proef bestaat uit een schriftelijk en een mondeling gedeelte.

[De Vlaamse regering bepaalt de modaliteiten op basis waarvan kandidaten kunnen worden uitgesloten na het schriftelijke gedeelte.]¹

[ ]¹ Decr. 8-7-1996; [ ]² Decr. van 7-7-2006

Art. 28.

[De beoordeling van de toelatingsvoorwaarden, van de proef en van het in de artikelen 22, 23 en 23bis bedoelde dossier geschiedt door een commissie, waarvan de Vlaamse Regering de samenstelling en de werking bepaalt.]³

[De commissie stelt een lijst op van de geslaagde kandidaten in volgorde van hun bekwaamheid. Zij legt deze lijst met inbegrip van een motivatie voor aan de Vlaamse regering. De kandidaten op deze lijst komen gedurende een periode van vier jaar te rekenen vanaf de datum van het afsluiten van de werkzaamheden van de commissie, in aanmerking om voorgedragen te worden voor de toelating tot de proeftijd. [[...]]

[[Wanneer binnen de periode van vier jaar een nieuwe proef bedoeld in de artikelen 22, 23 en 27 voor een bepaald ambt wordt georganiseerd, hoort de commissie op hun uitdrukkelijk verzoek de kandidaten van de nog binnen de voorziene periode van vier jaar lopende lijst en rangschikt hen in de nieuwe lijst op basis van een vergelijking van hun bekwaamheid, zoals vastgesteld tijdens de vorige proef. De kandidaten van een nog lopende lijst, die aan de nieuwe proef wensen deel te nemen kunnen op hun verzoek vrijgesteld worden van het schriftelijk gedeelte.

Kandidaten die op een lijst van geslaagde kandidaten voor een bepaald ambt na het verstrijken van de periode van vier jaar nog voorkomen, kunnen bij de eerstvolgende proef op hun uitdrukkelijk verzoek eenmalig vrijgesteld worden van het schriftelijk gedeelte.]]

Bij vacatures die ontstaan na beëindiging van de werkzaamheden van de commissie en binnen de in het derde lid vermelde periode, draagt de bevoegde inspecteur-generaal of directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling in de volgorde van de hiervoor vermelde lijst en rekening houdend met de pariteit, per vacature twee kandidaten voor.

Indien een kandidaat door de Vlaamse regering wordt toegelaten tot de proeftijd, wordt deze kandidaat van de lijst geschrapt.]¹

[De termijn van vier jaar bedoeld in het tweede lid, wordt opgeschort gedurende de periode dat een kandidaat tijdelijk is aangesteld ter vervanging van een personeelslid dat binnen de inspectie een ambt bij mandaat uitoefent.]²

[ ]¹ Decr. 14-7-1998; [ ]² Decr.13-4-1999; [ ]³ Decr. 7-7-2006; [[ ]] Decr. van 15-7-2005

Art. 29.

De kandidaten worden door de Vlaamse Regering tot de proeftijd toegelaten.

Een uittreksel uit het besluit houdende de toelating tot de proeftijd wordt in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd.

Art. 30.

De proeftijd moet één volledig en effectief te presteren jaar omvatten. De bevoegde inspecteur-generaal wijst een stageleider aan onder de inspectieleden en organiseert de proeftijd.

[Voor de tot de proeftijd toegelaten adviseurs [[en navorsers]] van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling wijst de directeur van deze dienst een stageleider aan onder de vast benoemde adviseurs [[en navorsers]] en organiseert de proeftijd.]

Decr. 28-4-1993; [[ ]] Decr. van 13-4-1999

Art. 31.

[In de loop van de laatste maand van de proeftijd levert het betrokken personeelslid een rapport af dat, naargelang het geval, door de bevoegde inspecteur-generaal of door de directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling en de stageleider wordt geëvalueerd.

De beoordeling van de proeftijd door de stageleider en, naargelang het geval, door de bevoegde inspecteur-generaal of de directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, geeft aanleiding tot een [[gezamenlijk]] verslag dat besloten wordt met een gemotiveerd voorstel tot benoeming in vast verband of tot afdanking van het betrokken personeelslid.

Dit verslag moet worden medegedeeld aan de belanghebbende die het viseert en dateert. Hij bezorgt het binnen zeven kalenderdagen terug aan de bevoegde inspecteur-generaal of aan de directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling.

Oordeelt hij dat het verslag niet gegrond is, dan maakt hij hiervan melding in zijn visum. Dit verslag wordt bij het persoonlijk dossier van het betrokken personeelslid gevoegd.]

Decr. 28-4-1993; [[ ]] Decr. van 8-7-1996

Art. 32.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels en de procedure volgens welke het betrokken personeelslid een bezwaarschrift kan indienen tegen het gemotiveerd voorstel tot afdanking.

Art. 33.

Het personeelslid dat de proeftijd heeft doorgemaakt, wordt door de Vlaamse Regering in vast verband benoemd in het ambt van inspecteur, waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld, indien hij het voorwerp uitmaakt van een gemotiveerd voorstel tot benoeming in vast verband, zoals bedoeld in artikel 31.

Het personeelslid dat de proeftijd heeft doorgemaakt, wordt eveneens in vast verband benoemd in het ambt van inspecteur waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld, indien na toepassing van artikel 32 de Vlaamse Regering met een met redenen omklede beslissing het voorstel tot afdanking verwerpt.

Het personeelslid kan een einde maken aan de proeftijd door vrijwillig ontslag. Tenzij bij onderlinge overeenkomst een andere termijn wordt overeengekomen mag het personeelslid zijn dienst slechts verlaten na een opzeggingstermijn van ten minste vijftien kalenderdagen.

[Afdeling 5. - Toegang tot het ambt van directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, coördinerend inspecteur, inspecteur-generaal basisonderwijs, inspecteur-generaal secundair onderwijs en coördinerend inspecteur-generaal](Decr. 13-4-1999)

Art. 34.

[§ 1. Elke nieuwe aanstelling in een vacante betrekking in de ambten van directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, coördinerend inspecteur, inspecteur-generaal basisonderwijs, inspecteur-generaal secundair onderwijs en van coördinerend inspecteur-generaal, wordt vanaf 1 mei 1999 toegewezen bij mandaat.

Het mandaat heeft een onbepaalde duur.

§ 2. Prestaties geleverd tijdens een mandaat worden in aanmerking genomen voor de dienstanciënniteit en de geldelijke anciënniteit van het personeelslid.

Als een personeelslid zonder vaste benoeming in het onderwijs, in de inspectie of in de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, aangesteld wordt bij mandaat, wordt dit zowel voor de administratieve als geldelijke toestand als een tijdelijke aanstelling beschouwd.

§ 3. Een in de inspectie of in de Dienst voor Onderwijsontwikkeling benoemd personeelslid dat een mandaat opneemt, is gedurende vier opeenvolgende jaren tijdelijk belast met een andere opdracht. Na een periode van vier jaar, kan het ambt waarin het personeelslid vastbenoemd is, vacant worden verklaard.

§ 4. Een personeelslid dat belast is met een mandaat kan vrijwillig afzien van het mandaat. Hij deelt dit per aangetekende brief mee aan de Vlaamse regering tenminste zes maanden voor het neerleggen van het mandaat. In onderling overleg kan van deze periode van zes maanden worden afgeweken.

§ 5. De Vlaamse regering kan een einde maken aan het mandaat mits inachtname van een opzeggingstermijn van zes maanden. Zij motiveert haar beslissing.

§ 6. Bij de beëindiging van het mandaat neemt het vastbenoemd personeelslid opnieuw zijn ambt als inspecteur, adviseur of navorser op of wordt dit personeelslid ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking.

§ 7. Het personeelslid dat voorafgaand aan het mandaat vastbenoemd is in de inspectie of in de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, en dat belast is met een mandaat in een vacante betrekking in het ambt wordt op zijn verzoek vanaf de leeftijd van 55 jaar door de Vlaamse regering vastbenoemd in dit ambt.

De vaste benoeming gaat steeds in op de eerste dag van een maand volgend op de aanvraag bij de Vlaamse regering.

§ 8. Een vastbenoemd coördinerend inspecteur, inspecteur-generaal of directeur bij de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, kan door de Vlaamse regering worden belast met een andere opdracht. Deze opdracht kan een ander ambt zijn binnen de inspectie of de Dienst voor Onderwijsontwikkeling of met een door de Vlaamse regering te bepalen bijzondere opdracht.

Het personeelslid behoudt de wedde verbonden aan zijn vaste benoeming. Het ambt waarin het personeelslid vastbenoemd was, kan onmiddellijk worden vacant verklaard.]

Decr. van 13-4-1999

Art. 35.

[§ 1. Om tot het ambt van directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, coördinerend inspecteur, inspecteur-generaal basisonderwijs, inspecteur-generaal secundair onderwijs en coördinerend inspecteur-generaal te worden toegelaten, moeten de kandidaten voldoen aan de volgende voorwaarden :

1° vastbenoemd inspecteur, adviseur of navorser zijn;

2° ten minste drie jaar dienstanciënniteit hebben;

3° zich kandidaat hebben gesteld volgens de vorm en binnen de termijn vermeld in het schrijven waarbij de vacature ter kennis werd gebracht.

De Vlaamse regering kan eventueel extra diplomavereisten en extra [[relevante ervaring]] bepalen.

§ 2. In afwijking van de bepalingen van § 1, en van artikel 7 kunnen de ambten bedoeld in § 1, met uitzondering van het ambt van coördinerend inspecteur, ook bij mandaat worden toegewezen aan een kandidaat extern aan de inspectie of de Dienst voor Onderwijsontwikkeling die voldoet aan de volgende voorwaarden :

1° blijk geven van een zeer grondig onderwijskundig inzicht;

2° gedurende ten minste 10 jaar een leidinggevende functie hebben uitgeoefend;

3° ten minste 15 jaar [[relevante ervaring]] hebben in het onderwijs bedoeld in artikel 5 ofwel ten minste 15 jaar nuttige ervaring hebben deels in het onderwijs bedoeld in artikel 5 en deels met het onderwijs bedoeld in artikel 5;

4° zich kandidaat hebben gesteld volgens de vorm en binnen de termijn vermeld in het schrijven waarbij de vacature hen ter kennis werd gebracht;

5° onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie, behoudens door de Vlaamse regering te verlenen vrijstelling;

6° van goed gedrag zijn, zoals dat blijkt door een attest van goed zedelijk gedrag dat niet langer dan drie maanden tevoren werd uitgereikt;

7° de burgerlijke en politieke rechten genieten.

De extern geworven inspecteur-generaal is een tijdelijk personeelslid.

De Vlaamse regering kan eventueel extra diplomavereisten en extra [[relevante ervaring]] bepalen.]

Decr. 13-4-1999; [[ ]] Decr. van 22-6-2007

Art. 36. t.e.m. 38.

[...]

Decr. van 13-4-1999

Art. 39.

Voor het berekenen van de in [ artikel 35] bedoelde dienstanciënniteit komen enkel in aanmerking de diensten die door het personeelslid gepresteerd werden als lid van de inspectie [of van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling] in welke hoedanigheid ook.

Decr. van 13-4-1999

Eveneens komen in aanmerking, de diensten die door het personeelslid vóór zijn indiensttreding bij de inspectie gepresteerd werden, in welke hoedanigheid ook, als lid van de inspectiedienst :

- van het gesubsidieerd kleuter- en lager onderwijs bedoeld in artikel 79 van de wetten op het lager onderwijs, gecoördineerd op 20 augustus 1957;

- bedoeld in artikel 13 van het koninklijk besluit van 13 augustus 1962 tot regeling van de psycho-medisch-sociale centra;

- bedoeld in artikel 1, eerste lid, 3°, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs;

- bedoeld in het koninklijk besluit van 4 november 1987 houdende vaststelling van het statuut en de organisatie van de rijksinspectie over de rijks- en gesubsidieerde inrichtingen voor buitengewoon basis- en secundair onderwijs met het Nederlands als onderwijstaal.

Art. 40.

Voor het berekenen van de duur van de diensten die voor de in [artikel 35] bedoelde dienstanciënniteit in aanmerking komen, zijn de bepalingen van artikel 25, 2°, 3°, 4°, 5°, 6° en 7° van toepassing.

Decr. van 13-4-1999

Art. 41.

De vacature van een in artikel 34 bedoeld vacant ambt wordt bekendgemaakt overeenkomstig de door de Vlaamse Regering bepaalde regels.

Art. 42.

[De toewijzing bij mandaat in het ambt van directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, coördinerend inspecteur, inspecteur-generaal en coördinerend inspecteur-generaal, gebeurt op voorstel van een commissie.]

Decr. van 13-4-1999

Art. 43.

[Telkens als een lijst van kandidaturen voor het ambt van directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, coördinerend inspecteur, inspecteur-generaal en coördinerend inspecteur-generaal moet worden opgesteld, wordt een commissie samengesteld.]

Decr. van 13-4-1999

Art. 44.

De Vlaamse Regering bepaalt de samenstelling en de werking van de in de artikelen 42 en 43 bedoelde commissie, die verschillend kan zijn voor de vier ambten.

De bij naam aangewezen leden worden in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

Art. 45.

De commissie wordt bijgestaan door een secretaris die door de Vlaamse Regering wordt aangewezen onder de personeelsleden van het [het beleidsdomein Onderwijs en Vorming ].

De secretaris neemt niet deel aan de beraadslaging.

Decr. van 22-6-2007

Art. 46.

De commissie draagt, bij een met redenen omklede beslissing, twee kandidaten voor in volgorde van hun bekwaamheid. De commissie beslist collegiaal. Bij staking van stemmen beslist de voorzitter.

Art. 47.

[De toewijzing van een mandaat of de benoeming in een ambt van directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, coördinerend inspecteur, inspecteur-generaal of coördinerend inspecteur-generaal gebeurt door de Vlaamse regering.]

Decr. van 13-4-1999

Afdeling 6. - Tijdelijke uitoefening van de ambten bedoeld in artikel 20

Art. 48.

§ 1. Een personeelslid kan door de Vlaamse Regering, op advies van de bevoegde inspecteur-generaal, als tijdelijk personeelslid worden aangesteld in een ambt van inspecteur of [coördinerend inspecteur] indien de titularis van het ambt gedurende ten minste 98 dagen afwezig is.

Decr. van 12-4-1999

§ 2. Een personeelslid kan door de Vlaamse Regering, op advies van een daartoe overeenkomstig artikel 44 samengestelde commissie, eveneens als tijdelijk personeelslid worden aangesteld in het ambt van directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, en het ambt van inspecteur-generaal basisonderwijs, inspecteur-generaal secundair onderwijs, [coördinerend] inspecteur-generaal indien de titularis van het ambt gedurende ten minste 98 dagen afwezig is.

Decr. van 13-4-1999

§ 3. [Om als tijdelijk inspecteur te worden aangesteld, draagt de bevoegde inspecteur-generaal per vacature twee kandidaten voor van de in artikel 28 vermelde lijst, rekening houdend met de pariteit en de volgorde.

Voor een tijdelijke toewijzing in het ambt van coördinerend inspecteur, bij wijze van mandaat, zijn de bepalingen van de artikelen 35, § 1, 4°, en 42 tot en met 46 niet van toepassing.]

Decr. van 13-4-1999

[§ 4. In afwijking van artikel 34, eindigt het mandaat van de personeelsleden die tijdelijk een ambt bij mandaat uitoefenen ter vervanging van een mandaathouder, op het ogenblik dat de mandaathouder die titularis is van het mandaat, terug het mandaat effectief opneemt.]

Decr. van 13-4-1999

[Afdeling 6bis. - De evaluatie

Onderafdeling 1. - De evaluatie

Art. 48bis.

De Afdeling 6bis is van toepassing op elk [[vast benoemd of tijdelijk]]² personeelslid dat meer dan drie maanden per jaar effectief fungeert bij de diensten van de inspectie of de Dienst voor Onderwijsontwikkeling.

Art. 48ter.

De evaluatie is het beoordelen van het functioneren van een personeelslid in de huidige functie ten opzichte van vooraf bepaalde verwachtingen.

De evaluatie gebeurt op basis van de functiebeschrijving en de doelstellingen en is de appreciatie van het totaal functioneren van het betrokken personeelslid.

Art. 48quater.

§ 1. Deze verwachtingen worden bepaald bij het begin van de evaluatieperiode, nl. tijdens de planning.

Daarbij zijn twee delen te onderscheiden : de relatief permanente opdracht en de periodegebonden doelstellingen.

De opdracht wordt vastgelegd in een functiebeschrijving, die uit twee delen bestaat :

- de resultaatgebieden, dit zijn de taken die door het personeelslid tot een goed einde moeten worden gebracht;

- de competenties, zijnde de bekwaamheden, vaardigheden en kwaliteiten die het personeelslid nodig heeft om de in de resultaatgebieden bedoelde taken naar behoren te kunnen uitoefenen.

Daarnaast kunnen jaarlijks doelstellingen worden afgesproken.

§ 2. De functiebeschrijving en/of de doelstellingen worden bij een substantiële wijziging van de opdracht of in onderling overleg aangepast.

Art. 48quinquies.

Elke functiebeschrijving en/of wijziging wordt opgemaakt in onderling overleg tussen de evaluatoren en het betrokken personeelslid. Hetzelfde geldt voor de opmaak van de doelstellingen.

Art. 48sexies.

In de loop van de evaluatieperiode kan de geëvalueerde bij zijn evaluatoren terecht voor opvolging en ondersteuning om de verwachte resultaten te behalen.

Art. 48septies.

De evaluatie dient op een zorgvuldige wijze te gebeuren.

Een opleiding tot evaluator is verplicht voor alle leden van de inspectie of de Dienst voor Onderwijsontwikkeling die met evaluatie belast zijn. Alleen de evaluaties opgemaakt door personeelsleden die deze opleiding hebben gevolgd, zijn geldig.

De evaluatoren worden geëvalueerd op de kwaliteit van de evaluaties die zij opmaken.

Art. 48octies.

De evaluatie verloopt zoals hierna bepaald :

1° De functiehouder bereidt een zelfevaluatie voor.

2° Tijdens een evaluatiegesprek volgt de bespreking van alle aspecten van het functioneren.

Dat gesprek wordt gevoerd tussen de geëvalueerde die zijn zelfevaluatie naar voor brengt en één evaluator. Op verzoek van de geëvalueerde of één van zijn evaluatoren, heeft het evaluatiegesprek plaats met twee evaluatoren.

3° De evaluatie wordt door de evaluatoren in een gemotiveerd evaluatieverslag neergeschreven dat geen eindconclusie bevat, tenzij in geval van de evaluatie "onvoldoende". Het verslag wordt door beide evaluatoren ondertekend.

Art. 48novies.

Het betrokken personeelslid ontvangt binnen de maand na het evaluatiegesprek het verslag en heeft vanaf dat ogenblik vijftien kalenderdagen de tijd om dit verslag te ondertekenen voor kennisname.

De geëvalueerde kan zijn opmerkingen toevoegen aan het evaluatieverslag. In dat geval wordt het verslag nogmaals ondertekend door de evaluatoren.

Art. 48decies.

Het originele evaluatieverslag en de opmerkingen van het personeelslid worden bewaard in het evaluatiedossier van het personeelslid. Het personeelslid ontvangt een afschrift.

Het personeelslid kan op elk ogenblik zijn evaluatiedossier inzien.

Art. 48undecies.

§ 1. Een personeelslid van de inspectie of van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling dat er niet mee kan instemmen dat zijn beschrijvend evaluatieverslag wordt besloten met de vermelding "onvoldoende", kan de zaak binnen de vijftien kalenderdagen na het bezorgen van het beschrijvend evaluatieverslag aanhangig maken bij de raad van beroep, die is voorzien in Afdeling 8 van dit decreet.

§ 2. De raad van beroep hoort het betrokken personeelslid en kan de betrokken evaluatoren horen en om uitleg vragen.

§ 3. De raad van beroep brengt een met redenen omkleed advies uit binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van het beroepschrift. Indien er geen advies is binnen de vooropgestelde termijn, wordt het beroep behandeld alsof er een gunstig advies werd gegeven ten aanzien van het personeelslid dat het beroep heeft ingesteld.

§ 4. Het dossier wordt vervolgens binnen de vijftien kalenderdagen voorgelegd aan de inspectieraad die bevoegd is voor de definitieve beslissing over het al dan niet toekennen van de vermelding "onvoldoende". De als evaluator betrokken inspecteur-generaal neemt in dat geval niet aan de beraadslaging deel.

Terzelfdertijd wordt het advies aan de verzoeker gestuurd.

De inspectieraad beslist binnen de vijftien kalenderdagen na ontvangst van het advies van de raad; zoniet gaat men ervan uit dat er een gunstige beslissing is.

Art. 48duodecies.

De inspecteur-generaal, de [[coördinerend]]¹ inspecteur-generaal of de directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling die er niet mee kan instemmen dat zijn beschrijvend evaluatieverslag wordt besloten met de vermelding "onvoldoende", kan de zaak binnen de vijftien kalenderdagen na het bezorgen van het beschrijvend evaluatieverslag aanhangig maken bij de Vlaamse regering.

De Vlaamse regering kan de eerste evaluator horen en om uitleg vragen. Als de Vlaamse minister bevoegd voor onderwijs fungeert als tweede evaluator, neemt hij in dat geval niet aan de beraadslaging deel.

De beslissing in beroep van de Vlaamse regering is bindend.

De Vlaamse regering beslist binnen dertig kalenderdagen; zoniet gaat men ervan uit dat er een gunstige beslissing is.

Art. 48terdecies.

De gemotiveerde beslissing in beroep wordt aan het evaluatiedossier van de geëvalueerde toegevoegd.

Art. 48quaterdecies.

§ 1. Het personeelslid dat als vastbenoemde fungeert bij de inspectie of bij de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, wordt ontslagen wegens beroepsongeschiktheid indien hij gedurende twee opeenvolgende jaren of drie keer tijdens de loopbaan als lid van de inspectie of van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling de evaluatie "onvoldoende" heeft gekregen. Bij dit ontslag gelden dezelfde opzeggingstermijnen en modaliteiten zoals bedoeld in artikel 56.

Het personeelslid dat als contractuele of als tijdelijke fungeert bij de inspectie of bij de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, wordt ontslagen wanneer hij één evaluatie "onvoldoende" heeft gekregen.

Het ontslag wordt uitgesproken door de benoemende overheid.

§ 2. Voor personeelsleden die door middel van een verlof of een terbeschikkingstelling fungeren bij de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, heeft de evaluatie "onvoldoende" de onmiddellijke beëindiging van het verlof of de terbeschikkingstelling tot gevolg.

[[§ 3. Voor de personeelsleden die een mandaat bekleden bij de inspectie of de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, heeft een definitieve evaluatie "onvoldoende" de onmiddellijke beëindiging van het mandaat tot gevolg.]]¹

Art. 48quinquiesdecies.

De tweede evaluator staat tijdens het volledige proces van planning, opvolging en evaluatie in voor de kwaliteitsbewaking en het billijk verloop van de evaluaties binnen zijn entiteit.

Onderafdeling 2. - De evaluatieperiode

Art. 48sexiesdecies.

§ 1. In principe gebeurt de evaluatie jaarlijks.

Elk personeelslid moet éénmaal per schooljaar geëvalueerd worden in de eerste drie jaren van een loopbaan als contractueel of als vastbenoemde bij de onderwijsinspectie of de Dienst voor Onderwijsontwikkeling.

De evaluatieperiode loopt van 16 augustus tot en met 15 augustus.

Daarna moet een personeelslid van de onderwijsinspectie of de Dienst voor Onderwijsontwikkeling minstens om de twee schooljaren geëvalueerd worden, tenzij het personeelslid vraagt om twee opeenvolgende schooljaren geëvalueerd te worden.

Wanneer een personeelslid de evaluatie "onvoldoende" krijgt, moet het na één jaar opnieuw geëvalueerd worden.

§ 2. Bij wijze van overgangsmaatregel moet elk personeelslid het eerste jaar na de inwerkingtreding van de evaluatie geëvalueerd worden, ongeacht de ervaring binnen de loopbaan.

Art. 48septiesdecies.

§ 1. De evaluatie over de afgelopen evaluatieperiode heeft plaats tussen 16 augustus en 15 september. Het beschrijvend evaluatieverslag dient uiterlijk op 15 oktober aan de geëvalueerde te worden bezorgd. De planning voor de nieuwe evaluatieperiode dient eveneens op dat tijdstip te zijn gefinaliseerd.

§ 2. De evaluatie gaat ook door indien tijdens de in § 1 vermelde periode :

1° de geëvalueerde niet beschikbaar is;

2° de te horen personeelsleden bedoeld in artikel 48undecies en in artikel 48duodecies niet bereikbaar zijn.

Onderafdeling 3. - Instanties bevoegd voor het opmaken van de evaluatie

Art. 48duodevicies.

Alle personeelsleden van de inspectie en van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling worden geëvalueerd door minstens twee hiërarchisch meerderen. De evaluatoren behoren tot minstens twee verschillende rangen.

Art. 48undevicies.

Als hiërarchisch meerderen worden beschouwd : de [[coördinerende inspecteurs]]¹, de inspecteurs-generaal, de [[coördinerend]]¹ inspecteur-generaal, de directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling ten overstaan van de onder hun gezag staande personeelsleden, daarnaast ook [[de secretaris-generaal van het departement Onderwijs en Vorming]]².

Daarnaast kunnen de inspecteurs-generaal, de [[coördinerend]]¹ inspecteur-generaal of de directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling een personeelslid aanwijzen om gezag uit te oefenen over een aantal personeelsleden met een lagere rang dan de zijne en in uitzonderlijke gevallen over personeelsleden van zijn rang.

De aanwijzing als hiërarchische meerdere over personeelsleden met dezelfde rang dient gemotiveerd te worden en ter bekrachtiging voorgelegd te worden aan de inspectieraad.

De onmiddellijke hiërarchische meerdere is de hiërarchische meerdere die het dichtst in rang staat tot het onder zijn gezag staand personeel. Hij treedt op als eerste evaluator.

Art. 48vicies.

De [[coördinerend]]¹ inspecteur-generaal en de directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling worden geëvalueerd door [[de secretaris-generaal van het departement Onderwijs en Vorming]]² en door de functioneel bevoegde Vlaamse minister.

De inspecteurs-generaal worden geëvalueerd door de [[coördinerend]]¹ inspecteur-generaal en [[de secretaris-generaal van het departement Onderwijs en Vorming]]².

Art. 48viciessemel.

De [[coördinerend inspecteur]]¹ wordt geëvalueerd door de functioneel bevoegde inspecteur-generaal en door de [[coördinerend]]¹ inspecteur-generaal.

Art. 48viciesbis.

De inspecteur wordt geëvalueerd door de functioneel bevoegde [[coördinerend inspecteur]]¹ en de functioneel bevoegde inspecteur-generaal. Bij ontstentenis aan een functioneel bevoegde [[coördinerend inspecteur]]¹, wordt zo mogelijk een hiërarchisch meerdere van gelijke rang aangeduid binnen de groep van de inspecteurs die bevoegd zijn voor een zelfde onderwijsniveau.

Art. 48viciester.

Onder voorbehoud van een functioneel verantwoorde aanwijzing van een hiërarchische meerdere van gelijke rang, wordt de adviseur [[of navorser]]¹ van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling geëvalueerd door de directeur van de dienst en door de [[secretaris-generaal van het departement Onderwijs en Vorming]]². Wanneer een hiërarchisch meerdere van gelijke rang wordt aangewezen, treedt die op als eerste evaluator en de directeur van de dienst als tweede evaluator.]

Decr. 14-7-1998; [[ ]]¹ Decr. 13-4-1999; [[ ]]² Decr. van 22-6-2007

Afdeling 7. - De preventieve schorsing

Art. 49.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen inzake de preventieve schorsing.

De preventieve schorsing is enkel mogelijk indien het belang van de dienst zulks vereist. De preventieve schorsing is een administratieve maatregel uitgesproken door de Vlaamse Regering en mag behoudens bij strafrechtelijke vervolging voor dezelfde feiten, niet meer dan één jaar bedragen.

Het in het eerste lid bedoelde besluit garandeert de recht van verdediging.

Afdeling 8. - Tuchtregeling

Onderafdeling 1. - Tuchtstraffen

Art. 50.

§ 1. In geval van tekortkoming aan hun plichten kunnen de personeelsleden één van de volgende tuchtstraffen worden opgelegd :

1° de blaam;

2° de afhouding van de wedde;

3° de schorsing bij tuchtmaatregel;

4° de terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel;

5° de afdanking.

§ 2. Een tuchtmaatregel is definitief ofwel na het verstrijken van de termjn bedoeld in artikel 64, ofwel nadat een definitieve beslissing is genomen na uitputting van de procedure, voorzien in onderafdeling 3.

Art. 51.

§ 1. [ Voor de inspecteurs basisonderwijs en secundair onderwijs en voor de coördinerende inspecteurs worden alle tuchtstraffen voorgesteld door de functioneel bevoegde inspecteur-generaal basisonderwijs of secundair onderwijs. Voor de inspecteurs kunstonderwijs, volwassenenonderwijs en centra worden alle tuchtstraffen voorgesteld door de coördinerend inspecteur-generaal. Voor de personeelsleden van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, met uitzondering van de directeur, worden alle tuchtstraffen voorgesteld door de directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling. De tuchtstraffen worden door de Vlaamse regering uitgesproken. In beroep worden ze eveneens opgelegd door de Vlaamse regering, na de door haar voorziene procedure te hebben gevolgd.]

Decr. van 13-4-1999

§ 2. Voor de directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, de inspecteurs-generaal worden alle tuchtstraffen voorgesteld door [de secretaris-generaal van het departement Onderwijs en Vorming]. De tuchtstraffen worden door de Vlaamse Regering uitgesproken. In beroep worden ze eveneens opgelegd door de Vlaamse Regering na de door haar voorziene procedure te hebben gevolgd.

Decr. van 22-6-2007

Art. 52.

Afhouding van de wedde wordt toegepast gedurende ten minste een maand en ten hoogste twaalf maanden en mag niet meer dan een vijfde van de laatste bruto-activiteitswedde of het laatste bruto-wachtgeld bedragen.

Art. 53.

De schorsing bij tuchtmaatregel wordt uitgesproken voor ten hoogste één jaar. Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd maar blijft in de administratieve stand waarin het zich bevond op de dag vóór de schorsing. De schorsing heeft de halvering van de laatste bruto-activiteitswedde of het laatste bruto-wachtgeld voor gevolg.

Art. 54.

De terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel mag niet minder dan één jaar duren en niet langer dan twee jaar.

Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en ontvangt een wachtgeld ten bedrage van de helft van de laatste bruto-activiteitswedde of het laatste bruto-wachtgeld.

Art. 55.

De afhouding of de halvering van de wedde of van het wachtgeld of de toekenning van een wachtgeld mag niet voor gevolg hebben dat de wedde of het wachtgeld van het personeelslid verminderd wordt tot een bedrag, lager dan het netto-belastbaar bedrag van de werkloosheidsuitkering, waarop de betrokkene recht zou hebben, indien hij het voordeel zou genieten van het stelsel van sociale zekerheid van werknemers.

Art. 56.

In geval van afdanking bij tuchtmaatregel wordt het personeelslid definitief uit zijn ambt verwijderd, na een opzeggingstermijn waarvan de duur wordt vastgesteld afhankelijk van het aantal arbeidsdagen, die krachtens de werkloosheidsreglementering en de ziekte- en invaliditeitsverzekering zijn vereist om aanspraak te kunnen maken op werkloosheidsuitkering.

Tijdens deze opzeggingstermijn wordt het personeelslid geacht als tijdelijk te zijn aangesteld en wordt het door de Vlaamse Regering met een opdracht belast. Het geniet de bruto-activiteitswedde of het brutowachtgeld verbonden aan het ambt waarin het vast benoemd was.

Het personeelslid kan geheel of gedeeltelijk afstand doen van die opzeggingstermijn.

Art. 57.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen inzake de uitoefening van de tuchtmacht, alsmede de toepasselijke procedure. Een tuchtstraf kan geen uitwerking hebben over een periode vóór de tuchtuitspraak.

Het hiervoor bedoelde besluit garandeert de rechten van verdediging.

Onderafdeling 2. - Doorhaling van de tuchtstraffen

Art. 58.

§ 1. De doorhaling van de tuchtstraffen gebeurt, de afdanking uitgezonderd, van rechtswege na een termijn waarvan de duur is vastgesteld op :

- één jaar voor de blaam;

- drie jaar voor de afhouding van de wedde;

- vijf jaar voor de tuchtschorsing;

- zeven jaar voor de terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel.

De periode loopt vanaf de datum van de tuchtuitspraak.

§ 2. Onverminderd de uitvoering van de tuchtstraf, heeft de doorhaling tot gevolg dat met de doorgehaalde tuchtstraf, geen rekening meer mag worden gehouden inzonderheid bij de aanspraken van het personeelslid op een ander ambt. De doorgehaalde tuchtstraf wordt uit het personeelsdossier verwijderd.

Onderafdeling 3. - De raad van beroep

Art. 59.

Bij het [departement Onderwijs en Vorming] wordt een raad van beroep ingesteld, bevoegd voor het personeel waarop dit hoofdstuk van toepassing is.

Decr. van 22-6-2007

Art. 60.

De raad van beroep heeft tot opdracht kennis te nemen van de beroepen inzake tuchtstraffen. Tevens neemt hij kennis van andere maatregelen of voorstellen waartegen bij die raad kan worden opgekomen bij toepassing van dit decreet of van de besluiten getroffen bij de uitvoering ervan.

Art. 61.

§ 1. De raad van beroep is samengesteld uit een voorzitter, leden waarvan het aantal wordt bepaald uitgaande van het aantal representatieve vakorganisaties die zitting hebben in het sectorcomité X en een secretaris; laatstgenoemde is niet stemgerechtigd.

§ 2. Het aantal leden is gelijk aan viermaal het aantal vakorganisaties die zitting hebben in bedoeld sectorcomité X.

Art. 62.

§ 1. De Vlaamse Regering wijst voor de raad van beroep aan :

- een voorzitter en twee plaatsvervangende voorzitters;

- leden, van wie de ene helft rechtstreeks door de Vlaamse Regering wordt aangewezen onder de leden van de inspectie en de andere helft uit twee lijsten van twee kandidaten, voorgedragen door elk van de representatieve vakorganisaties die zitting hebben in voormeld sectorcomité X;

- onder dezelfde voorwaarden, twee plaatsvervangers per effectief lid.

§ 2. De Vlaamse Regering wijst een secretaris en twee plaatsvervangende secretarissen aan onder de personeelsleden van het [departement Onderwijs en Vorming]² die behoren tot [niveau A]¹.

[ ]¹ Decr. 13-4-1999; [ ]² Decr. van 22-6-2007

Art. 63.

§ 1. De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters en de leden worden aangesteld voor een periode van vier jaar. Hun mandaat is hernieuwbaar.

De plaatsvervanger van een lid voltooit het mandaat van degene die hij vervangt.

§ 2. Elk van de effectieve leden en van de plaatsvervangers moet ten minste 35 jaar zijn en tenminste vijf jaar dienstanciënniteit hebben.

§ 3. Het mandaat van de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters en de leden is onbezoldigd. Op hun verzoek worden vergoedingen voor reis- en verblijfkosten toegekend volgens de ter zake geldende reglementering van toepassing op de personeelsleden van de diensten van de Vlaamse Regering.

§ 4. De samenstelling van de raad van beroep wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.

Art. 64.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen betreffende de samenstelling en de werkwijze van de raad van beroep, de procedure en de redenen tot wraking. De termijn voor instellen van het beroep bedraagt twintig kalenderdagen. Behalve bij afdanking heeft het beroep geen schorsende werking.

Afdeling 9. - Administratieve standen

Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 65.

De administratieve standen waarin een personeelslid zich geheel of gedeeltelijk kan bevinden zijn :

1° dienstactiviteit

2° non-activiteit

3° terbeschikkingstelling.

Art. 66.

Een personeelslid wordt, voor de vaststelling van zijn administratieve stand, altijd geacht zich in dienstactiviteit te bevinden, behoudens een uitdrukkelijke bepaling die het van rechtswege of bij beslissing van de Vlaamse Regering in een andere administratieve stand plaatst.

Onderafdeling 2. - Dienstactiviteit

Art. 67.

Behoudens uitdrukkelijk strijdige bepaling heeft het personeelslid in dienstactiviteit recht op wedde en op verhoging van wedde. [Hij kan aanspraak maken op een ambt van directeur bij de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, van coördinerend inspecteur, van inspecteur-generaal of van coördinerend inspecteur-generaal.]

Decr. van 13-4-1999

Art. 68.

Het personeelslid krijgt onder de door de Vlaamse Regering bepaalde voorwaarden verlof, gelijkgesteld met dienstactiviteit.

In afwachting van de uitvaardiging van deze verlofstelsels door de Vlaamse Regering gelden voor de personeelsleden de bepalingen die van toepassing zijn op de personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs.

De Vlaamse Regering bepaalt tevens de prestatieregeling van de personeelsleden.

Onderafdeling 3. - Non-activiteit

Art. 69.

Behoudens uitdrukkelijk strijdige bepaling heeft het personeelslid in de stand non-activiteit geen recht op wedde.

[Het personeelslid kan alleen onder de door de Vlaamse regering bepaalde voorwaarden aanspraak maken op een weddeverhoging en op een ambt van directeur bij de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, van coördinerend inspecteur, van inspecteur-generaal of van coördinerend inspecteur-generaal.]

Decr. van 13-4-1999

Art. 70.

Niemand kan volledig in de stand non-activiteit gesteld of gehouden worden na het einde van de maand, waarin hij de leeftijd van zestig jaar heeft bereikt en dertig dienstjaren telt, die in aanmerking komen voor de berekening van het rustpensioen.

Art. 71.

Onder de door de Vlaamse Regering bepaalde voorwaarden is het personeelslid in de stand non-activiteit :

1° wanneer het in vredestijd sommige militaire prestaties vervult of voor de civiele bescherming of voor taken van openbaar nut wordt aangewezen op grond van de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980;

2° wanneer een afwezigheid van lange duur gewettigd door familiale redenen wordt toegestaan;

3° wanneer het personeelslid afwezig is op grond van een machtiging om zijn ambt met verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid uit te oefenen, in dit geval is het personeelslid in non-activiteit voor de niet-uitgeoefende prestaties.

In afwachting dat de Vlaamse Regering de hiervoor bedoelde voorwaarden vastlegt gelden voor de personeelsleden de bepalingen die van toepassing zijn op de personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs.

Art. 72.

Ongewettigde afwezigheid plaatst het personeelslid ambtshalve in de stand non-activiteit, onverminderd de tuchtstraf die eraan kan worden verbonden.

Tijdens de periodes van ongewettigde afwezigheid kan het personeelslid zijn aanspraak op verhoging van wedde en op een ander ambt niet doen gelden.

Onderafdeling 4. - Algemene bepalingen inzake de terbeschikkingstelling

Art. 73.

Onverminderd het bepaalde in artikel 54 betreffende de terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel kan het personeelslid, onder de door de Vlaamse Regering bepaalde voorwaarden, zonder opzegging ter beschikking worden gesteld :

1° wegens ontstentenis van betrekking, onverminderd het bepaalde in onderafdeling 5;

2° wegens bijzondere opdracht;

3° wegens ziekte of gebrekkigheid;

4° wegens persoonlijke aangelegenheden;

5° wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst;

6° wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen.

Een personeelslid ter beschikking gesteld om de onder 1°, 2° of 3° vermelde redenen, kan zijn aanspraak op een ander ambt en gedurende twee jaar op verhoging van wedde laten gelden.

In afwachting dat de Vlaamse Regering bedoelde voorwaarden bekrachtigt gelden voor de personeelsleden de bepalingen die van toepassing zijn op de personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs.

Art. 74.

Niemand kan ter beschikking gesteld of gehouden worden na het einde van de maand waarin hij de leeftijd van zestig jaar heeft bereikt en dertig dienstjaren telt die in aanmerking komen voor de berekening van het rustpensioen.

Art. 75.

De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden waaronder de personeelsleden ter beschikking gesteld worden om de redenen vermeld in artikel 73, 1° 2°, 3°, 5° en 6°.

Het wachtgeld, de toelagen en de vergoedingen die eventueel aan deze personeelsleden worden toegekend, zijn onderworpen aan de mobiliteitsregeling die geldt voor de bezoldiging van de personeelsleden in dienstactiviteit.

Onderafdeling 5. - Terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, reaffectatie en wedertewerkstelling

Art. 76.

Onder de door de Vlaamse Regering bepaalde voorwaarden en binnen de grenzen die zij vastlegt, is de bij deze onderafdeling ingestelde regeling toepasselijk op de leden van de inspectie en de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, die vast benoemd zijn.

Art. 77.

§ 1. De personeelsleden, bedoeld in artikel 76, kunnen ter beschikking gesteld worden wegens volledige ontstentenis van betrekking als gevolg van :

- de vaststelling of een wijziging van de personeelsformatie;

- een wijziging in de onderwijsorganisatie;

- een beslissing van de pensioencommissie van de administratieve gezondheidsdienst waarbij het personeelslid definitief ongeschikt verklaard wordt om op normale en regelmatige wijze zijn ambt uit te oefenen, doch geschikt bevonden wordt om tewerkgesteld te worden onder bepaalde voorwaarden;

[- het beëindigen van een mandaat en het opnieuw opnemen van een ambt van inspecteur, adviseur of navorser.]

Decr. van 13-4-1999

§ 2. De terbeschikkingstelling wordt opgelegd overeenkomstig de door de Vlaamse Regering te bepalen regels en mits de door haar vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

Art. 78.

§ 1. De personeelsleden, bedoeld in artikel 86, § 2, die ter beschikking worden gesteld wegens volledige ontstentenis van betrekking, behouden het voordeel van artikel 86, § 3.

§ 2. De personeelsleden, bedoeld in artikel 76, aangeworven op 1 september 1991 of een latere datum, die ter beschikking worden gesteld wegens volledige ontstentenis van betrekking, krijgen onder de door de Vlaamse Regering te bepalen voorwaarden een wachtgeld.

Art. 79.

De Vlaamse Regering moet, onder de door haar te bepalen voorwaarden, voor reaffectatie en wedertewerkstelling, een beroep doen op personeelsleden die ter beschikking zijn gesteld wegens ontstentenis van betrekking.

De Vlaamse Regering bepaalt wat dient te worden verstaan onder reaffectatie en wedertewerkstelling.

Art. 80.

Het ter beschikking gestelde personeelslid dat een tewerkstelling aanvaardt in een begeleidingsdienst of instelling ingericht of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap, met toepassing van artikel 59bis, § 2, van de Grondwet of in de Dienst voor Onderwijsontwikkeling behoudt het recht op reaffectatie zoals bedoeld in artikel 79.

Indien aan die tewerkstelling een lagere wedde is verbonden, kan de betrokkene tijdens deze tewerkstellingsperiode aanspraak maken op de wedde verbonden aan het ambt waarvoor de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking werd uitgesproken.

Art. 81.

§ 1. Het personeelslid dat ter beschikking gesteld is wegens ontstentenis van betrekking is verplicht, onder de door de Vlaamse Regering te bepalen voorwaarden, de betrekking waarin het gereaffecteerd of wedertewerkgesteld wordt, te aanvaarden.

§ 2. Indien een personeelslid als bedoeld in § 1 zonder geldige reden de toegewezen betrekking niet op de door de Vlaamse Regering vast te stellen datum opneemt, verliest dit personeelslid het voordeel van de bepalingen van artikel 78.

De Vlaamse Regering bepaalt wat dient te worden verstaan onder geldige reden.

§ 3. Elk personeelslid ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking dat niet bedoeld is in § 1 en § 2 en het voordeel bekomt van artikel 78 blijft ter beschikking van de Vlaamse Regering voor het uitoefenen van gelijkwaardige taken die door haar worden bepaald.

Onder de door de Vlaamse Regering te bepalen voorwaarden behouden de personeelsleden het voordeel van artikel 78 indien zij een tewerkstelling aanvaarden in een dienst van de Staat, van een Gemeenschap of een Gewest, in een andere openbare dienst, in een privaatrechtelijke instelling of onderneming.

Afdeling 10. - Definitieve ambtsneerlegging

Art. 82.

§ 1. Voor zover niet anders is bepaald, worden de personeelsleden die een proeftijd vervullen en de vast benoemde personeelsleden ambtshalve en zonder opzegging uit hun ambt ontslagen :

1° indien zij niet regelmatig tot de proeftijd werden toegelaten of vast benoemd werden;

2° indien zij niet meer voldoen aan één van de volgende voorwaarden :

a) onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Gemeenschap, behoudens door de Vlaamse Regering te verlenen vrijstelling;

b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;

c) voldoen aan de dienstplichtwetten;

3° indien zij na een geoorloofde afwezigheid zonder geldige redenen, behoudens overmacht, hun dienst niet hervatten en gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien kalenderdagen afwezig blijven;

4° indien zij zonder geldige redenen hun betrekking verlaten en gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien kalenderdagen afwezig blijven;

5° indien zij, na terugroeping in actieve dienst, zonder geldige redenen, weigeren de hun door de Vlaamse Regering aangewezen betrekking te bekleden;

6° indien zij zich bevinden in een van de gevallen waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en van de strafwetten, de ambtsneerlegging ten gevolge heeft;

7° indien is vastgesteld dat zij wegens een overeenkomstig de wet, het decreet of een reglement erkende blijvende arbeidsongeschiktheid niet meer in staat zijn hun ambt naar behoren te vervullen.

§ 2. Bij ontslag van ambtswege van een vast benoemd personeelslid op grond van § 1, 1°, wordt een opzeggingstermijn toegekend waarvan de duur gelijk is aan de periode die nodig is om de voordelen van de sociale zekerheid en werkloosheidsuitkeringen te kunnen genieten. Tijdens die opzeggingstermijn wordt het personeelslid beschouwd als zijnde tijdelijk aangesteld in zijn ambt.

Tijdens de opzeggingstermijn geniet het personeelslid de bruto-activiteitswedde verbonden aan het ambt waarin het vast benoemd was.

Gedurende de opzeggingstermijn kan het personeelslid door de Vlaamse Regering belast worden met een andere opdracht en kan het in zijn ambt worden vervangen.

[§ 3. Voor zover niet anders is bepaald, worden de personeelsleden die tijdelijk zijn aangesteld ambtshalve en zonder opzegging uit hun ambt ontslagen :

1° bij de terugkeer van de titularis van de betrekking of van het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt;

2° op het ogenblik dat de betrekking van het tijdelijk aangesteld personeelslid geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen aan een vastbenoemd personeelslid;

3° door toepassing van de reglementering op de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling;

4° op het ogenblik dat het tijdelijk personeelslid vast wordt benoemd in deze betrekking;

5° [[als het personeelslid een definitieve evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" heeft gekregen;]]

6° bij de inruststelling wegens het bereiken van de leeftijdsgrens;

7° door afschaffing van de betrekking;

8° indien zij niet meer voldoen aan één van de volgende voorwaarden :

a) onderdaan van een lidstaat van de Europese Gemeenschap zijn, behoudens door de Vlaamse regering te verlenen vrijstelling;

b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;

c) de verplichtingen van de dienstplichtwetten nakomen;

9° indien zij na een geoorloofde afwezigheid, zonder geldige redenen behoudens overmacht, hun dienst niet hervatten en gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien kalenderdagen afwezig blijven;

10° indien zij zonder geldige redenen hun betrekking verlaten en gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien kalenderdagen afwezig blijven;

11° indien zij zich bevinden in de gevallen waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en van de strafwetten de ambtsneerlegging ten gevolge heeft;

12° indien is vastgesteld dat zij wegens een overeenkomstig de wet, het decreet of een reglement erkende blijvende arbeidsongeschiktheid niet meer in staat zijn hun ambt naar behoren te vervullen;

13° vanaf het ogenblik waarop hun onregelmatige tijdelijke aanstelling wordt ingetrokken.]

Decr. 13-4-1999; [[ ]] Decr. van 13-7-2007

Art. 83.

De Vlaamse Regering brengt de gemotiveerde beslissing tot ambtshalve ontslag bij toepassing van artikel 82 ter kennis van het personeelslid bij een ter post aangetekende brief.

Art. 84.

[Voorzover niet anders is bepaald, geven voor de vast benoemde en tijdelijke personeelsleden eveneens aanleiding tot definitieve ambtsneerlegging of tot beëindiging van de tijdelijke aanstelling :]

Decr. van 13-4-1999

1° het vrijwillig ontslag. Tenzij bij onderlinge overeenkomst een andere termijn wordt overeengekomen mag het personeelslid zijn dienst slechts verlaten met inachtneming van een opzeggingstermijn van ten minste vijftien kalenderdagen;

2° de pensionering wegens het bereiken van de leeftijdsgrens of blijvende arbeidsondergeschiktheid;

3° de afdanking als gevolg van een tuchtmaatregel.

Afdeling 11. - Bezoldigingsregeling

Art. 85.

[§ 1. ] De Vlaamse Regering bepaalt het geldelijk statuut van de leden van de inspectie.

In afwachting hiervan blijven het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs en de ter uitvoering ervan genomen bepalingen van toepassing.

Decr. van 25-6-1992

[§ 2. Onder de door de Vlaamse Regering te bepalen voorwaarden kan aan de leden van de inspectie en aan de personeelsleden van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling die tot de proeftijd zijn toegelaten of vastbenoemd zijn een al dan niet forfaitaire vergoeding toegekend worden om de reis-, verblijfs- en werkingskosten te dekken die verbonden zijn aan de uitoefening van hun ambt.

§ 3. In afwijking van § 2, kan de Vlaamse Regering voor de leden van de inspectie die overeenkomstig artikel 81, § 3, belast worden met gelijkwaardige taken, een bijkomende vergoeding toekennen, die op dezelfde wijze vastgesteld wordt als voor de personeelsleden, bedoeld in artikel 9, § 2, laatste lid.]

Decr. van 25-6-1992

Afdeling 12. - Overdracht van personeelsleden naar de inspectie of naar de pedagogische begeleidingsdiensten

Art. 86.

[§ 1. De vast benoemde leden van de inspectiedienst :

- van het gesubsidieerd kleuter- en lager onderwijs, bedoeld in artikel 79 van de wetten op het lager onderwijs, gecoördineerd op 20 augustus 1957;

- bedoeld in artikel 13 van het koninklijk besluit van 13 augustus 1962 tot regeling van de psycho-medisch-sociale centra;

- bedoeld in artikel 1, eerste lid, 3°, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs;

- bedoeld in het koninklijk besluit van 4 november 1987 houdende vaststelling van het statuut en de organisatie van de rijksinspectie over de rijks- en gesubsidieerde inrichtingen voor buitengewoon basis- en secundair onderwijs met het Nederlands als onderwijstaal gaan op 1 september 1991, op hun verzoek en met instemming van respectievelijk de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs of de inrichtende macht zoals bedoeld in artikel 93, § 1, in dezelfde administratieve toestand als die waarin zij zich bevinden op 31 augustus 1991, over naar een pedagogische begeleidingsdienst bedoeld in § 3 van artikel 55 van het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs en in artikel 87 van dit decreet.

Dit verzoek moet samen met de toestemming van de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs of van de voormelde inrichtende macht uiterlijk op 1 augustus 1991 aan de Vlaamse regering schriftelijk worden gericht.

§ 2. De in § 1 bedoelde personeelsleden die niet overgaan naar de begeleidingsdiensten gaan ambtshalve, in dezelfde administratieve toestand als die waarin zij zich op 31 augustus 1991 bevinden over naar de inspectie in een overeenstemmend ambt.

De Vlaamse regering bepaalt wat als overeenstemmend ambt wordt beschouwd.

§ 3. De in § 1 en § 2 bedoelde personeelsleden behouden ten minste de [[wedde en de geldelijke]], dienst- en ambtsanciënniteit die zij zouden hebben verkregen indien zij in hun dienst van herkomst hun ambt waren blijven uitoefenen.

§ 4. Onverminderd § 2 van artikel 8 worden bij de uitvoering van artikel 8 van dit decreet de in § 1 bedoelde personeelsleden die niet worden overgedragen aan de pedagogische begeleidingsdiensten, prioritair in de personeelsformatie van de inspectie opgenomen.

In het secundair onderwijs zal deze prioriteit van toepassing zijn op de grote indelingen in groepen van vakgebieden en op de verdere onderverdelingen in subgroepen en disciplines. Deze prioriteit geldt niet wanneer ze in strijd is met de toepassing van de pariteitsregel, bepaald in hetzelfde artikel.]

Decr. 15-12-1993; [[ ]] Decr. van 14-7-1998

[§ 5. De in § 1 bedoelde personeelsleden die sedert 31 augustus 1991 wedertewerkgesteld werden bij de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs en sedertdien ononderbroken in die hoedanigheid in dienst zijn gebleven, worden definitief als pedagogisch adviseur toegewezen aan de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs.

Deze toewijzing impliceert een tijdelijke uitbreiding van de personeelsformatie, zoals bedoeld in artikel 89, § 1, van dit decreet. Wanneer de betrokken personeelsleden hun ambt neerleggen, is geen vervanging mogelijk.

De in § 1 bedoelde personeelsleden die weder tewerkgesteld werden bij de onderwijsinspectie of bij de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, worden definitief als inspecteur of adviseur toegevoegd aan de onderwijsinspectie of de Dienst voor Onderwijsontwikkeling.

De uitbreiding van de personeelsformatie van de onderwijsinspectie of van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, die hiervan het gevolg is, vervalt wanneer deze personeelsleden hun ambt neerleggen of gereaffecteerd worden in een vacant ambt.]

Decr. van 14-7-1998

TITEL III. - Pedagogische begeleidingsdiensten

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 87.

[§ 1. In het gesubsidieerd officieel onderwijs en de gesubsidieerde officiële centra worden de pedagogische begeleidingsdiensten georganiseerd door verenigingen zonder winstoogmerk of intercommunales en in het gesubsidieerd vrij onderwijs en in de gesubsidieerde vrije centra door verenigingen zonder winstoogmerk.

Die verenigingen zonder winstoogmerk en de intercommunales worden opgericht door de representatieve groeperingen van inrichtende machten van het gesubsidieerd onderwijs en van de gesubsidieerde centra. Per representatieve groepering van inrichtende machten wordt één pedagogische begeleidingsdienst in de toelageregeling opgenomen.

§ 2. Onverminderd artikel 33, § 1, 6° van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs, wordt in het gemeenschapsonderwijs door de Raad voor het Gemeenschapsonderwijs een pedagogische begeleidingsdienst opgericht.]

Decr. van 13-4-1999

Art. 88.

[§ 1. ]¹ De pedagogische begeleidingsdiensten, zoals bepaald in artikel 87 [...]² worden belast met de volgende opdrachten :

- de externe ondersteuning van de betrokken onderwijsinstellingen volgens het eigen pedagogisch concept, onder meer bij het opstellen van het schoolwerkplan;

- het ontwikkelen van initiatieven ter bevordering van de onderwijskwaliteit van de betrokken instellingen;

- het stimuleren van initiatieven ter versterking van de beroepsbekwaamheid van de personeelsleden uit de betrokken instellingen;

- het opstellen van een jaarlijks begeleidingsplan;

- het opstellen van een jaarverslag van de activiteiten.

[ ]¹ Decr. 15-12-1993; [ ]² Decr. van 13-4-1999

[§ 2. De pedagogische begeleidingsdiensten leggen aan de Vlaamse regering de regels ter bekrachtiging voor die tegenover de onderwijsinstellingen en de personeelsleden gehanteerd worden bij het uitvoeren van de in § 1, eerste, tweede en derde streepje vermelde opdrachten.

§ 3. Bij het niet uitvoeren van de in § 1 vermelde opdrachten of bij het niet uitvoeren van de verplichting, vermeld in § 2, worden de werkingstoelagen, vermeld in artikel 92, § 1, 1° ingehouden voor de duur van het schooljaar of de schooljaren waarin deze verplichtingen niet nageleefd werden.]

Decr. van 15-12-1993

HOOFDSTUK II. - Normering

Art. 89.

[§ 1. De personeelsformatie van de begeleidingsdiensten wordt per vereniging zonder winstoogmerk of intercommunale en voor het Gemeenschapsonderwijs, per schooljaar vastgesteld, afzonderlijk voor :

1° het basisonderwijs;

2° het secundair onderwijs, het onderwijs voor sociale promotie en het deeltijds kunstonderwijs;

3° de centra.

De berekening gebeurt op basis van het aantal organieke betrekkingen vastgesteld op 1 februari van het voorafgaande schooljaar in de onderwijsinstellingen en centra bedoeld in het eerste lid.

Het aantal organieke betrekkingen van een onderwijsinstelling of van een centrum voor leerlingenbegeleiding is gelijk aan het geheel van organieke betrekkingen, omgerekend in voltijdse eenheden, waarop deze onderwijsinstelling of dit centrum recht heeft bij toepassing van de bestaande reglementering voor de personeelscategorieën bedoeld in :

- artikel 2, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, met uitzondering van het personeel van de pedagogische begeleidingsdienst en het statutair meesters-, vak- en dienstpersoneel;

- artikel 4, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding.

[[Per 425]] aldus bekomen betrekkingen wordt in een halftijdse betrekking van pedagogisch adviseur voorzien. Bijkomend wordt per vereniging zonder winstoogmerk of intercommunale en voor het gemeenschapsonderwijs in een halftijdse betrekking van pedagogisch adviseur voor de centra voor leerlingenbegeleiding voorzien.

§ 2. Maximum drie vierde van de overeenkomstig § 1, eerste en derde lid, vastgestelde personeelsformatie van elke begeleidingsdienst kan worden ingenomen door personeelsleden die vast benoemd zijn in een betrekking van pedagogisch adviseur.

§ 3. [[Indien een pedagogische begeleidingsdienst recht heeft op 10 voltijdse of 20 halftijdse betrekkingen van pedagogisch adviseur kunnen één voltijdse of twee halftijdse betrekkingen van pedagogisch adviseur worden omgezet in één voltijdse betrekking of twee halftijdse betrekkingen van adviseur-coördinator. Per bijkomende schijf van 35 voltijdse betrekkingen van pedagogisch adviseur waarop een begeleidingsdienst recht heeft, kan een betrekking van pedagogisch adviseur worden omgezet in een bijkomende voltijdse of twee halftijdse betrekkingen van adviseurcoördinator.]]

§ 4. Personeelsleden die op 30 juni 2002 :

1° ten minste zes jaar zijn aangesteld in een betrekking van pedagogisch adviseur; en

2° ten minste de leeftijd van 58 jaar hebben bereikt worden onverminderd gestelde benoemingspercentages ambtshalve vast benoemd in de zin van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, respectievelijk van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding.

Het aantal overeenkomstig het eerste lid ambtshalve benoemde personeelsleden wordt niet in rekening gebracht voor de berekening van het in § 2 bedoelde percentage voor wat betreft de benoemingen op 1 januari 2003, evenals de toelating tot de proeftijd op diezelfde datum en de eventueel daaruit voortvloeiende benoemingen.]

Decr. 14-2-2003; [[ ]] Decr. van 22-6-2007

HOOFDSTUK III. - [Personeelsleden met een verlof wegens bijzondere opdracht in de pedagogische begeleidingsdiensten en nascholing]

Decr. van 14-2-2003

Art. 90.

[In het gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en centra en het gesubsidieerd vrij onderwijs en centra kan aan de personeelsleden een verlof wegens bijzondere opdracht toegekend worden. Het verlof geldt voor een begeleidingsopdracht in de respectievelijke begeleidingsdiensten en voor opdrachten van nascholing op initiatief van het Gemeenschapsonderwijs en van de representatieve groeperingen van inrichtende machten van het gesubsidieerd onderwijs.

Dit verlof wegens bijzondere opdracht kan worden uitgeoefend in [[150,5 voltijdse betrekkingen]].

Deze betrekkingen worden verdeeld over de verenigingen zonder winstoogmerk, de intercommunales en het gemeenschapsonderwijs a rato van het aandeel dat elk van deze rechtspersonen vertegenwoordigt in het totaal aantal organieke betrekkingen, vastgesteld op 1 februari van het voorafgaande schooljaar in de onderwijsinstellingen voor basisonderwijs, secundair onderwijs, deeltijds kunstonderwijs, volwassenenonderwijs en in de centra.

Het aantal organieke betrekkingen wordt berekend op de wijze bedoeld in artikel 89, § 1, derde lid.]

Decr. 14-2-2003; [[ ]] Decr. van 4-7-2008

Art. 91.

[...]

Decr. van 14-2-2003

HOOFDSTUK IV. - Financiering

Art. 92.

§ 1. [Behoudens de betaling van de wedde en weddetoelagen toegekend aan de pedagogische adviseurs en adviseurs-coördinatoren, wordt in de begroting van de diensten van de Vlaamse Regering jaarlijks een krediet ingeschreven dat aangewend wordt voor de organisatie en de werking van de pedagogische begeleidingsdiensten [[die op basis van artikel 89, § 1, een eigen personeelsformatie hebben,]] dat als volgt wordt verdeeld] :

Decr. 28-4-1993; [[ ]] Decr. van 13-4-1999

1° een forfaitair bedrag [van 1.487,00 euro per halftijdse betrekking] zoals voorzien in artikel 89, § 1;

Decr. van 22-6-2007

2° een bedrag [van 1.313.836,00 euro] gelijk te verdelen tussen het gesubsidieerd vrij onderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en het Gemeenschapsonderwijs.

Decr. van 22-6-2007

De bedragen toegekend respectievelijk aan het gesubsidieerd vrij onderwijs en aan het gesubsideerd officieel onderwijs worden tussen de verenigingen zonder wingstoogmerk en de intercommunales verdeeld naar rato van het aantal organieke betrekkingen bedoeld in artikel 89, § 3. [...]

Decr. van 13-4-1999

§ 2. [De pedagogische begeleidingsdiensten, die met toepassing van artikel 89, § 1, geen eigen personeelsformatie hebben, ontvangen een forfaitaire toelage [[van 111,50 euro]]¹ per organieke betrekking in het basis- en secundair onderwijs. Het aantal organieke betrekkingen wordt vastgesteld overeenkomstig [[artikel 89, § 1, derde lid]].]

Decr. 13-4-1999; [[ ]]¹ Decr. 22-6-2007; [[ ]]² Decr. van 4-7-2008

[§ 2bis. De pedagogische begeleidingsdiensten ontvangen 69.420 euro aan aanvullende werkingsmiddelen voor het ondersteunen van het gelijke onderwijskansenbeleid. Deze aanvullende werkingsmiddelen worden verdeeld over de pedagogische begeleidingsdiensten naar rato van het aantal organieke betrekkingen in het basis- en secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding, vastgesteld overeenkomstig artikel 89, § 1, derde lid.]

Decr. van 4-7-2008

[§ 3. De bedragen vermeld in de [[§ 1, § 2 en § 2bis]], worden vanaf 1 januari 1999 gekoppeld aan de spilindex 138,01 en schommelen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de onderwijssector aan het indexcijfer der consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.

§ 4. De in de [[§ 1, § 2 en § 2bis]] bedoelde bedragen, bestemd voor de organisatie en de werking van de pedagogische begeleidingsdiensten, kunnen worden aangewend voor de uitbetaling van de weddes van contractuele personeelsleden of voor de terugbetaling van de loonlast bedoeld in de artikelen 94, § 4 en 95, § 3.]

Decr. 13-4-1999; [[ ]] Decr. van 4-7-2008

[Art. 92bis.

[[§ 1. De Vlaamse Regering voorziet jaarlijks een krediet van ten minste 722.000 euro voor de uitvoering van volgende opdrachten :

1° de begeleiding van de Centra voor Volwassenenonderwijs :

a) agogische en organisatorische ondersteuning bieden;

b) de deskundigheid van de personeelsleden bevorderen;

c) onderwijsvernieuwing en kwaliteitszorg coördineren, stimuleren en faciliteren;

d) centra ondersteunen bij het realiseren van de eindtermen, specifieke eindtermen en basiscompetenties bij de cursisten;

2° de uitvoering van de opdrachten, vermeld in artikel 49 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, samen met het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs.

§ 2. Het krediet, bedoeld in § 1, wordt, onverminderd de bepalingen van artikel 92 met betrekking tot de indexering, ter beschikking gesteld van de vzw Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten of, onverminderd de bepalingen van artikel 92 met betrekking tot de verdeling en de indexering, van de pedagogische begeleidingsdiensten.]]

Decr. 15-6-2007; [[ ]] Decr. van 4-7-2008

[Art. 92ter.

§ 1. Het krediet, vermeld in artikel 92bis, wordt enkel ter beschikking gesteld als :

1° vijfjaarlijks een beleidsplan en jaarlijks een ondersteuningsplan worden opgesteld, waarin de uitvoering van de opdracht, vermeld in artikel 92bis, verduidelijkt wordt;

2° jaarlijks een activiteitenverslag en een financieel rapport worden opgesteld.

[[Het jaarlijks ondersteuningsplan, activiteitenverslag en financieel rapport kunnen al dan niet geïntegreerd worden in het jaarlijks beleidsplan en het jaarverslag van de activiteiten, vermeld in artikel 88, of opgesteld worden door de vzw Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten.]]

§ 2. De Vlaamse Regering sluit met de pedagogische begeleidingsdiensten vijfjaarlijks een samenwerkingsovereenkomst af over de voorwaarden van de aanwending van de middelen en de uitvoering van de opdrachten, vermeld in artikel 92bis.

De toekenning van de middelen, vermeld in artikel 92bis, wordt afhankelijk gesteld van de goedkeuring van de samenwerkingsovereenkomst door de Vlaamse Regering.

§ 3. De middelen, zoals bepaald in artikel 92bis kunnen geheel of gedeeltelijk teruggevorderd worden, indien blijkt dat deze middelen niet worden aangewend voor de realisatie van de opdrachten, vermeld in artikel 92bis en in artikel 49 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs.]

Decr. 15-6-2007; [[ ]] Decr. van 4-7-2008

[Art. 92quater.

§ 1. Binnen de door de Vlaamse Gemeenschap vastgelegde begrotingskredieten wordt aan de vzw Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten jaarlijks een subsidie voor tweedelijnsondersteuning kleuterparticipatie toegekend van maximum 1.700.000,00 euro voor de werking van de vzw en de loonkosten van het personeel van de vzw.

§ 2. Onverminderd de bepalingen van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, geniet de vzw Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdienstende in 1° bedoelde subsidie voor zover zij voldoet aan volgende voorwaarden :

1° zij stelt zich tot doel een netoverschrijdende structuur uit te bouwen ter ondersteuning van de kleuterscholen in de gemeenten met minstens 25 % leerlingen die op de teldag voldoen aan de gelijkekansenindicatoren voor zover deze gemeenten behoren tot een werkingsgebied van een lokaal overlegplatform, zoals bedoeld in het decreet van 28 juni 2002 betreffende de gelijke onderwijskansen-I;

2° zij legt uiterlijk op de eerste dag van de zesde maand na afsluiting van het boekjaar de jaarrekening en het jaarverslag van de vzw ter kennisgeving voor aan de Vlaamse Regering;

3° zij stelt een verslag op met een overzicht van de initiatieven die werden gerealiseerd in het voorbije schooljaar. Het verslag van het voorbije kalenderjaar wordt voorgelegd aan de Vlaamse Regering vóór 15 februari;

4° zij onderwerpt zich aan het toezicht en de controle van de bevoegde verificatiediensten van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming op de activiteiten van de vzw en op de aanwending van de middelen.

§ 3. De in § 1 vermelde subsidie wordt als volgt uitbetaald :

- een eerste schijf van 40 % vóór 1 februari;

- een tweede schijf van 40 % vóór 1 augustus;

- een saldo van 20 %, dat uitbetaald wordt nadat de jaarrekening en het jaarverslag werden goedgekeurd door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming.

§ 4. De niet aangewende middelen en de ten onrechte aangewende middelen dienen op verzoek van de Vlaamse minister bevoegd voor het Onderwijs of zijn gemachtigde teruggestort te worden aan het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming.]

Decr. van 4-7-2008

HOOFDSTUK V. - Rechtspositieregeling

Art. 93.

[...]¹ Tenzij anders bepaald zijn de bepalingen van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde [centra voor leerlingenbegeleiding]² van toepassing op de pedagogische adviseurs en adviseurs-coördinatoren van de begeleidingsdiensten van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra.

Voor de toepassing van de bepalingen van dit decreet worden de verenigingen zonder winstoogmerk en intercommunales, bedoeld in artikel 87, beschouwd als inrichtende machten.

[ ]¹ Decr. 8-7-1996; [ ]² Decr. van 1-12-1998

[Art. 93bis.

§ 1. ]² [Een vast benoemd lid van het onderwijs, van de centra of van de inspectie, kan tijdelijk het ambt van pedagogisch adviseur uitoefenen mits zijn inrichtende macht, of de Vlaamse Minister bevoegd voor Onderwijs daarin toestemt]¹. Hij blijft titularis van het ambt waarin hij vast benoemd is en behoudt de voordelen van zijn benoeming. Voor die periode kan het personeelslid worden vervangen.

[§ 2. ]² De ambten van pedagogisch adviseur en adviseur-coördinator zijn bevorderingsambten.

[§ 3. ]² Het ambt van pedagogisch adviseur en adviseur-coördinator kan halftijds of voltijds worden uitgeoefend.

([ ]¹ Decr. 28-4-1993; [ ]² Decr. 8-7-1996)

Art. 94.

§ 1. Om in een ambt van de pedagogische begeleidingsdiensten van het gesubsidieerd onderwijs of gesubsidieerde centra tijdelijk te worden aangesteld of vast benoemd, dient het personeelslid op het ogenblik van de tijdelijke aanstelling of de vaste benoeming :

1° [benoemd of aangesteld zijn in het gesubsidieerd onderwijs of in een gesubsidieerd centrum of als lid van de inspectie of lid zijn van het onderwijzend personeel van de hogescholen of het academisch personeel van de universiteiten]¹[of het contractueel personeel van de pedagogische begeleidingsdiensten van het gesubsidieerd onderwijs of de gesubsidieerde centra]²;

[ ]¹ Decr. 13-4-1999; [ ]² Decr. van 7-7-2006

2° tien jaar dienstanciënniteit te hebben, berekend overeenkomstig artikel 6 van het decreet van 27 maart 1991 [betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding]¹. [Deze dienstanciënniteit kan ook verworven worden in een hogeschool of een universiteit [[of als contractueel personeelslid van de pedagogische begeleidingsdiensten van het gesubsidieerd onderwijs of de gesubsidieerde centra]] en wordt in deze gevallen berekend overeenkomstig [[artikel 7]] van dit decreet.]²

[ ]¹ Decr. 1-12-1998; [ ]² Decr. 13-4-1999; [[ ]] Decr. van 7-7-2006

De Vlaamse Regering kan desgevallend bijkomende diplomavereisten bepalen.

[§ 1bis. In afwijking van de bepalingen van § 1 kunnen de ambten van pedagogisch adviseur en adviseur-coördinator ook worden toegewezen aan een kandidaat die voldoet aan de volgende voorwaarden :

1° blijk geven van een zeer grondig onderwijskundig inzicht;

2° ten minste 10 jaar relevante ervaring hebben in het onderwijs of de centra, vermeld in artikel 89, ofwel ten minste 10 jaar relevante ervaring hebben deels in het onderwijs of de centra, vermeld in artikel 89, en deels met het onderwijs of de centra, vermeld in artikel 89.]

Decr. van 7-7-2006

§ 2. De artikelen 39, 40, § 1, § 2, § 3 en § 4; 42, § 1, b, § 2 en § 5; 65, § 5 en § 6 en 76 van het in § 1, 2° genoemde decreet zijn niet van toepassing op de personeelsleden van de gesubsidieerde pedagogische begeleidingsdiensten. De bepalingen van artikel 42, § 1, c), van het genoemde decreet zijn evenmin van toepassing op de personeelsleden die ingevolge artikel 89, § 1 bedoelde personeelsformatie tijdelijk aangesteld worden.

§ 3. De inrichtende machten, zoals bedoeld in artikel 93, § 1, 2de lid, van het gesubsidieerd onderwijs en van de gesubsidieerde centra leggen een procedure van werving ter goedkeuring voor aan de Vlaamse Regering. Die procedure dient gelijkaardig te zijn aan de procedure voor de werving van de inspectieleden zoals bepaald in titel II, hoofdstuk II, afdeling 4 van dit decreet.

§ 4. De personeelsleden die door hun inrichtende macht worden belast met een opdracht waarvoor zij een verlof wegens opdracht of een terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht bekomen, kunnen in hun ambt in de pedagogische begeleidingsdienst worden vervangen in de mate dat zij worden belast met bestuurlijke en organisatorische taken ten behoeve van de eigen begeleidingsdienst.

Dergelijke vervangingen kunnen slechts worden toegekend aan maximum 6 pedagogische adviseurs, te verdelen tussen het gesubsidieerd vrij onderwijs en het gesubsidieerd officieel onderwijs. De loonlast van de vervangers wordt [teruggevorderd van] de betrokken begeleidingsdienst.

Decr. van 8-7-1996

Art. 95.

§ 1. Om in een ambt van de pedagogische begeleidingsdiensten van het Gemeenschapsonderwijs tijdelijk aangesteld of vast benoemd te worden dient de kandidaat onverminderd de in het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs bepaalde voorwaarden ten minste 10 jaar dienstanciënniteit te hebben berekend overeenkomstig artikel 4 van hetzelfde decreet. [Leden van het onderwijzend personeel van de hogescholen of het academisch personeel van de universiteiten [[of de contractuele personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdiensten van het Gemeenschapsonderwijs]] kunnen eveneens in een ambt van de pedagogische begeleidingsdiensten van het Gemeenschapsonderwijs tijdelijk aangesteld of vastbenoemd worden. De diensten verworven in een hogeschool of een universiteit [[of als contractueel personeelslid van de pedagogische begeleidingsdienst van het Gemeenschapsonderwijs]] worden mee in aanmerking genomen voor het berekenen van de dienstanciënniteit, die in deze gevallen berekend wordt overeenkomstig [[artikel 7]] van dit decreet.]

De Vlaamse Regering kan desgevallend bijkomende diplomavereisten bepalen.

Decr. 13-4-1999; [[ ]] Decr. van 7-7-2006

[§ 1bis. In afwijking van de bepalingen van § 1 kunnen de ambten van pedagogisch adviseur en adviseur-coördinator ook worden toegewezen aan een kandidaat die voldoet aan de volgende voorwaarden :

1° blijk geven van een zeer grondig onderwijskundig inzicht;

2° ten minste 10 jaar relevante ervaring hebben in het onderwijs of de centra, vermeld in artikel 89, ofwel ten minste 10 jaar relevante ervaring hebben deels in het onderwijs of de centra, vermeld in artikel 89, en deels met het onderwijs of de centra, vermeld in artikel 89.]

Decr. van 7-7-2006

§ 2. De bepalingen van artikel 50, § 1, c), van het in § 1 vermelde decreet zijn niet van toepassing op de personeelsleden die ingevolge de in artikel 89, § 1, bedoelde personeelsformatie tijdelijk worden aangesteld.

§ 3. De personeelsleden die door hun inrichtende macht worden belast met een opdracht waarvoor zij een verlof wegens opdracht of een ter beschikkingstelling wegens bijzondere opdracht bekomen, kunnen in hun ambt in de pedagogische begeleidingsdienst worden vervangen in de mate dat zij worden belast met bestuurlijke en organisatorische taken ten behoeve van de eigen begeleidingsdienst.

Dergelijke vervangingen kunnen slechts worden toegekend aan maximum 3 pedagogische adviseurs. De loonlast van de vervangers wordt [teruggevorderd van] de betrokken begeleidingsdienst.

Decr. van 8-7-1996

HOOFDSTUK VI. - Bezoldiging

Art. 96.

De Vlaamse Regering bepaalt het geldelijk statuut van de leden van de pedagogische begeleidingsdiensten bedoeld in artikel 87.

In afwachting van dat statuut blijven het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs en de ter uitvoering ervan genomen bepalingen van toepassing.

HOOFDSTUK VII. - Vakantie- en prestatieregeling

Art. 97.

De vakantie- en prestatieregeling worden door de Vlaamse Regering bepaald.

TITEL IV. - Navorming

Art. 98.

In artikel 75 van het decreet van 5 juli 1989 betreffende het onderwijs wordt een § 4 ingevoegd, luidend als volgt : ...

Art. 99.

§ 1. In artikel 76, § 3 van het decreet van 5 juli 1989 betreffende het onderwijs worden de woorden "..." vervangen door de woorden "...".

§ 2. In artikel 77 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : ...

Art. 100.

In artikel 79 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : ...

Art. 101.

In artikel 81 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : ...

Art. 102.

In artikel 82 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : ...

TITEL V. - Wijzigings-, overgangs- en slotbepalingen

HOOFDSTUK I. - Wijzigingsbepalingen

Art. 103.

Artikel 15 van het koninklijk besluit van 15 mei 1928 betreffende het toezicht van het lager onderwijs wordt aangevuld met het volgende lid : ...

Art. 104.

Voor de toepassing van artikel 8 van het koninklijk besluit houdende de coördinatie van de wetten van het lager onderwijs van 20 augustus 1957 leze men "inspecteur basisonderwijs" in de plaats van "kantonnale inspecteur of adjunct-kantonnale inspecteur".

Art. 105.

§ 1. In artikel 160, § 1, eerste lid van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II worden de woorden "..." vervangen door de woorden "...".

§ 2. Een artikel 153bis, luidend als volgt in het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II wordt ingevoegd : ...

Art. 106.

In het decreet van 27 maart 1991, betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra worden in artikel 4, § 1, a) de woorden "..." geschrapt.

Art. 107.

Artikel 101, § 2, 3° van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs wordt aangevuld als volgt : "...".

HOOFDSTUK II. - Overgangsbepalingen

Art. 108.

In afwijking van artikel 19 mogen de leden van de inspectie die vóór hun benoeming tot dit ambt als vast benoemd lid behoorden tot de inspectiedienst :

- van het gesubsidieerd kleuter- en lager onderwijs bedoeld in artikel 79 van de wetten op het lager onderwijs, gecoördineerd op 20 augustus 1957;

- bedoeld in artikel 13 van het koninklijk besluit van 13 augustus 1962 tot regeling van de psycho-medisch-sociale centra;

- bedoeld in artikel 1, eerste lid, 3°, van de wet van 21 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs;

- bedoeld in het koninklijk besluit van 4 november 1987 houdende vaststelling van het statuut en de organisatie van de rijksinspectie over de rijks- en gesubsidieerde inrichtingen voor buitengewoon basis- en secundair onderwijs met het Nederlands als onderwijstaal;

en die een mandaat in een inrichtende macht of een opdracht in een onderwijsinstelling of in een centrum uitoefenden buiten hun inspectie-opdracht, dit mandaat of die activiteit verder waarnemen, ook na een eventuele herverkiezing doch beperkt tot de aard en de omvang ervan op de dag vóór hun aanstelling als lid van de inspectie.

Art. 109.

In afwijking van titel II, hoofdstuk II, afdeling 4, onderafdeling 2 dient de commissie, bedoeld in artikel 28, bij haar voordracht, eveneens de personeelsleden in aanmerking te nemen die laureaat zijn van een bekwaamheidsexamen voor een ambt van inspecteur georganiseerd ter uitvoering van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst, die belast zijn met het toezicht op deze inrichtingen en de personeelsleden, die houder zijn van een bevorderingsbrevet van inspecteur, uitgereikt op grond van hetzelfde koninklijk besluit van 22 maart 1969 en van het koninklijk besluit van 7 maart 1978 betreffende het examen tot het verkrijgen van het getuigschrift van bekwaamheid voor het ambt van kantonnaal inspecteur in het basisonderwijs (nederlands taalstelsel).

De commissie steunt zich hierbij op de elementen van het vroeger afgelegde examen en hoort de betrokkenen.

Art. 110.

In afwijking van artikel 36, § 2 en gedurende een periode van één jaar volgend op het van kracht worden van dit decreet komen voor het ambt van inspecteur-coördinator secundair onderwijs eveneens in aanmerking, de personeelsleden die :

1° vast benoemd zijn in een wervingsambt van het secundair onderwijs;

2° ten minste vijftien jaar dienstanciënniteit hebben, berekend overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 24, 25 en 26;

3° titularis zijn van een ambt met volledige dienstprestaties;

4° het bewijs leveren van ervaring in de onderwijskundige problemen in de onderwijsvormen, waarvoor in de coördinatieopdracht wordt voorzien;

5° zich kandidaat hebben gesteld overeenkomstig de vorm en termijn vermeld in de bekendmaking van de vacature.

De benoeming tot inspecteur-coördinator secundair onderwijs gebeurt op voorstel van een commissie samengesteld uit de secretaris-generaal, de directeurs-generaal van het Departement Onderwijs en de vast benoemde inspecteurs-generaal.

Het artikel 44 is gedurende de hiervoor vermelde periode niet van toepassing.

Art. 111.

In afwijking van artikel 35 en gedurende een periode van één jaar volgend op het van kracht worden van dit decreet, komen voor het ambt van directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling eveneens in aanmerking de personeelsleden die :

1° vast benoemd zijn in een selectie- of bevorderingsambt van het onderwijs;

2° ten minste vijftien jaar dienstanciënniteit hebben berekend overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 24, 25 en 26;

3° titularis zijn van een ambt met volledige dienstprestaties;

4° het bewijs leveren van ervaring inzake onderwijskundige problemen;

5° zich kandidaat hebben gesteld overeenkomstig de vorm en termijn vermeld in de bekendmaking van de vacature.

De benoeming tot directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling gebeurt op voorstel van een commissie samengesteld uit de secretaris-generaal, de directeurs-generaal van het Departement Onderwijs en de vastbenoemde inspecteurs-generaal.

Het artikel 44 is gedurende de hiervoor vermelde periode niet van toepassing.

Art. 112.

In afwijking van artikel 37 en gedurende een periode van één jaar volgend op het van kracht worden van dit decreet, komen voor het ambt van inspecteur-generaal eveneens in aanmerking, de personeelsleden die :

1° vast benoemd zijn in een bevorderingsambt in het onderwijs of de centra;

2° ten minste vijftien jaar dienstanciënniteit hebben, berekend overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 24, 25 en 26;

3° titularis zijn van een ambt met volledige dienstprestaties;

4° het bewijs leveren van ervaring inzake onderwijskundige problemen;

5° zich kandidaat hebben gesteld overeenkomstig de vorm en termijn vermeld in de bekendmaking van de vacature.

De benoeming tot inspecteur-generaal gebeurt op voorstel van een commissie samengesteld uit de secretaris-generaal, de directeurs-generaal van het Departement Onderwijs en de vast benoemde inspecteurs-generaal.

Het artikel 44 is gedurende de hiervoor vermelde periode niet van toepassing.

Art. 113.

De Vlaamse Regering bepaalt voor de personeelsleden die diensten gepresteerd hebben in de eigen pedagogische begeleidingsdiensten of -centra voor het van kracht worden van dit decreet, de voorwaarden waaronder die diensten in aanmerking worden genomen voor de toepassing van de artikelen 94 en 95.

[Art. 113bis.

In afwijking van artikel 30 wijst de directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling bij ontstentenis van vast benoemde adviseurs een stageleider aan onder de inspecteurs-generaal.]

Decr. van 28-4-1993

HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen

Art. 114.

§ 1. Artikel 49 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving gewijzigd bij de wet van 11 juli 1973, wordt opgeheven.

§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt de datum waarop § 1 in werking treedt.

Art. 115.

De datum waarvan sprake in artikel 61, 1°, zesde gedachtenstreep en artikel 194, tweede gedachtenstreep van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II valt samen met de datum vanaf wanneer een beroep wordt gedaan op de financiering gebaseerd op hoofdstuk II en IV van titel III en uiterlijk op 31 december 1991.

Art. 116.

Worden opgeheven :

- koninklijk besluit nr. 299 van 31 maart 1984 tot beperking van het aantal verloven wegens opdracht en van het aantal terbeschikkingstellingen met behoud van wedde of met genot van een wachtgeld, verleend aan de personeelsleden van het Rijksonderwijs en van de Rijks-psycho-medisch-sociale centra, zoals gewijzigd bij ...;

- hoofdstuk III van het decreet van 5 juli 1989 betreffende het onderwijs, dat de artikelen 21 tot 23 bevat met uitzondering van artikel 21 voor wat de toepassing betreft op het hoger onderwijs van het lange type;

- artikel 79 van het koninklijk besluit van 20 augustus 1957 betreffende de coördinatie van de wetten op het lager onderwijs;

- artikel 10bis van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs, zoals ingevoegd door de wet van 27 juli 1971;

- artikel 10, § 2, derde lid van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.

Art. 117.

Dit decreet treedt in werking op 1 september 1991, met uitzondering van :

[- artikel 86 dat uitwerking heeft met ingang van 1 juli 1991;]

- artikel 103 dat uitwerking heeft met ingang van 1 maart 1974;

- artikel 105 dat uitwerking heeft met ingang van 1 juni 1991;

- artikel 106 dat uitwerking heeft met ingang van 1 april 1991.

Decr. van 15-12-1993

- (1): Niet meer van toepassing op de specifieke lerarenopleiding, met uitzondering van de bepalingen onder titel III. (Decr. 15-6-2007; Art. 178)