Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit
van 7 december 1976 tot oprichting van een Commissie voor advies voor het
leerlingenvervoer van het buitengewoon onderwijs.
goedkeuringsdatum
19 APRIL 1984
publicatiedatum
B.S.11/08/1984
datum laatste wijziging
10/10/2000
BOUDEWIJN,
Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en
hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 6 juli 1970 op het buitengewoon onderwijs;
Gelet op het koninklijk besluit van 7 februari
1974 betreffende de wijze waarop de reiskosten van de leerlingen uit het
buitengewoon onderwijs ten laste genomen worden door de Staat;
Gelet op het koninklijk besluit van 18 januari 1985 houdende
algemene regeling inzake reiskosten;
Gelet op het
koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen
wegens verblijfkosten toegekend aan de leden van het personeel der ministeries;
Gelet op het koninklijk besluit van 26 maart 1965
houdende de algemene regeling van de vergoedingen en toelagen van alle aard
toegekend aan het personeel der ministeries;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Openbaar Ambt en van
Onze Staatssecretaris voor Openbaar Ambt, gegeven op 23 februari 1984;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van
Begroting, gegeven op 4 april 1984;
Gelet op de
wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973,
inzonderheid artikel 3, § 1, gewijzigd door de wet van 9 augustus 1980;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat onverwijld toepassingsmaatregelen
moeten kunnen genomen worden om het leerlingenvervoer in het buitengewoon
onderwijs te rationaliseren en dat het daarbij wenselijk en noodzakelijk is
voorafgaand adviezen in te winnen bij de betrokken onderwijsinstellingen;
Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs,
Hebben Wij
besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.
De
bij het Ministerie van Onderwijs opgerichte Commissie voor advies voor het
leerlingenvervoer van het buitengewoon onderwijs is samengesteld uit acht
leden.
Voor elk lid wordt een plaatsvervanger
aangewezen.
Art. 2.
De
Commissie brengt aan de bevoegde Minister een met redenen omkleed advies uit
inzake de reglementering, organisatie en rationalisatie van het vervoer van de
leerlingen van het buitengewoon onderwijs.
Art. 3.
§ 1. Zowel de werkende als de plaatsvervangende leden worden
derwijze gekozen dat volgende samenstelling ontstaat :
- twee leden vertegenwoordigen de verenigingen van ouders van
gehandicapte leerlingen die door de Minister van Onderwijs als representatief
worden erkend;
- twee leden vertegenwoordigen het
Rijksonderwijs;
- twee leden vertegenwoordigen het Gesubsidieerd vrij
onderwijs;
- twee leden vertegenwoordigen het Gesubsidieerd officieel
onderwijs.
§ 2. Bij de samenstelling dient er over gewaakt dat geen
enkele filosofische, ideologische of religieuze strekking de meerderheid
heeft.
Art. 4.
§ 1. Voor technische toelichting van de dossiers kan de
Commissie zich laten bijstaan door de hoofden van de provinciale kernen van de
dienst leerlingenvervoer.
§ 2. De Directeur-generaal van het bevoegde Bestuur bij het
Ministerie van Onderwijs duidt twee ambtenaren aan die ambtshalve, met
raadgevende stem zitting hebben.
§ 3. Twee afgevaardigden van de wettelijke erkende vereniging
van autobus- en autocarsuitbaters hebben zitting met raadgevende
stem.
§ 4. De Commissie kan zich nog door andere experten laten
bijstaan.
Art. 5.
Onze Minister van Onderwijs of zijn afgevaardigde kan aan de vergaderingen
deelnemen.
Art. 6.
De
werkende en de plaatsvervangende leden worden benoemd door Onze Minister van
Onderwijs voor een termijn van vier jaar.
Hun
mandaat is vernieuwbaar.
Art. 7.
Onder de leden worden de voorzitter en de ondervoorzitter benoemd voor een
termijn van vier jaar.
De voorzitter wordt
beurtelings uit de vertegenwoordigers van het confessioneel en uit de
vertegenwoordigers van het niet-confessioneel onderwijs benoemd.
De voorzitter en de ondervoorzitter mogen niet
tot dezelfde strekking behoren.
Art. 8.
De
voorzitter, de ondervoorzitter en de werkende leden hebben medebeslissende
stem. Bij afwezigheid van een werkend lid woont het betrokken plaatsvervangend
lid de vergadering met medebeslissende stem bij.
Art. 9.
De
voorzitter nodigt de Commissie uit op eigen initiatief, op verzoek van de
Minister van Onderwijs of op verzoek van vier leden van de Commissie. Deze
uitnodiging moet aan de leden toegezonden worden ten minste vijf werkdagen
vóór de vergadering.
De agenda,
vastgesteld door de voorzitter, moet alle punten bevatten waarvan de
inschrijving gevraagd werd door de Minister van Onderwijs, alsook alle punten
waarvan de inschrijving gevraagd werd door vier leden van de Commissie.
Art. 10.
De
Commissie brengt haar advies uit bij gewone meerderheid van stemmen. Bij
staking van stemmen beslist de stem van de voorzitter. De in minderheid
gestemde leden kunnen hun advies in het proces-verbaal laten opnemen. De
Commissie kan alleen dan geldig beslissen wanneer vijf leden met
medebeslissende stem aanwezig zijn. Indien het vereiste quorum niet werd
bereikt, kan de Commissie, op nieuwe uitnodiging van de leden, geldig beslissen
over de punten die op de agenda van de voorgaande vergadering vermeld waren,
ongeacht het aantal aanwezige leden.
Art. 11.
Het
secretariaat van de Commissie wordt verzekerd door het bevoegde Bestuur van het
Ministerie van Onderwijs.
Art. 12.
De
leden van de Commissie alsook de personen die verzocht worden de zittingen bij
te wonen, hebben recht op de terugbetaling van hun reis- en verblijfkosten
onder de voorwaarden gesteld bij de bepalingen die van toepassing zijn op het
personeel der rijksbesturen. Voor de toepassing van dit besluit worden zij
gelijkgesteld met de in rang 13 ingedeelde ambtenaren; de voorzitter en de
ondervoorzitter worden evenwel met de in rang 16 ingedeelde ambtenaren
gelijkgesteld.
Er wordt geen presentiegeld
uitgekeerd.
Art. 13.
Jaarlijks wordt op de begroting van het Ministerie van Onderwijs een krediet
uitgetrokken om de werkingskosten van de Commissie te dekken, volgens een door
de Commissie voorgelegde ramingsstaat.
Art. 14.
Het
koninklijk besluit van 7 december 1976 tot oprichting van een Commissie voor
Advies voor het leerlingenvervoer van het buitengewoon onderwijs, gewijzigd bij
het koninklijk besluit van 29 november 1978, wordt opgeheven.
Art. 15.
Onze Minister van Onderwijs is belast met de uitvoering van dit besluit.