Koninklijk besluit betreffende de wijze waarop de reisonkosten van leerlingen uit het buitengewoon onderwijs ten laste genomen worden door de Staat.

  • goedkeuringsdatum
    07 FEBRUARI 1974
  • publicatiedatum
    B.S.12/03/1974
  • zie ook
  • datum laatste wijziging
    24/06/2011

COORDINATIE

(1) B.Vl.R. van 17/12/2010 (B.S. 24/06/2011) detail
Gecodificeerde decreten betreffende het secundair onderwijs [citeeropschrift: "Codex Secundair Onderwijs"]
;

B.Vl.R. 17-12-2010 - B.S. 24-6-2011

BOUDEWIJN, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, inzonderheid artikel 4;

Gelet op de wet van 6 juli 1970 op het buitengewoon onderwijs, inzonderheid artikel 20, eerste alinea;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 5 van 18 april 1967 betreffende de controle op de toekenning en het gebruik der subsidies;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 juli 1972 houdende omschrijving van de types van buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatingsvoorwaarden tot deze verschillende types;

Gelet op het advies van de Hoge Raad voor het buitengewoon onderwijs bij het Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur en van de Hoge Raad voor het buitengewoon onderwijs bij het Ministerie van Nationale Opvoeding en Franse Cultuur;

Gelet op het akkoord van onze Staatssecretaris voor Begroting van 1 oktober 1973;

Gelet op de wet van 23 december 1946 houdende instelling van een Raad van State, inzonderheid op artikel 2, tweede lid;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid,

Op de voordracht van Onze Ministers van Nationale Opvoeding,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.

§ 1. Dit besluit is van toepassing op het vervoer heen en terug van leerlingen die buitengewoon onderwijs volgen in een instituut of in een inrichting tussen :

1° hun verblijfplaats of het pleeggezin of het tehuis en de inrichting;

2° hun verblijfplaats en het internaat of het pleeggezin of het tehuis.

§ 2. Tot op het ogenblik dat de afdelingen voor buitengewoon onderwijs verbonden aan gewone scholen zullen afgeschaft zijn, is dit besluit bij overgangsmaatregel onder dezelfde voorwaarden toepasselijk op de leerlingen van deze afdelingen.

Art. 2.

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :

1. Collectief vervoer : de wijze van verplaatsingen georganiseerd in groep op initiatief van de inrichtende macht van het instituut of de inrichting voor buitengewoon onderwijs :

a) in voertuigen van zeven plaatsen en meer, de zitplaats van de chauffeur niet inbegrepen;

b) in voertuigen van dezelfde capaciteit waarin minder plaatsen ter beschikking zijn omdat de fysische toestand van de leerlingen speciale voorzieningen vergt.

2. Individueel vervoer :

a) de wijze van verplaatsingen van leerlingen uit b) de wijze van individuele verplaatsingen van leerlingen uit het buitengewoon onderwijs met een openbaar vervoermiddel.

het buitengewoon onderwijs in voertuigen met minder dan zeven plaatsen, de zitplaats van de chauffeur niet inbegrepen;

Art. 3.

Om te kunnen genieten van het collectief of individueel vervoer dat de Staat te zijnen laste neemt, moet een leerling :

1° in België verblijven;

2° de inrichting of het instituut bezoeken het dichtst gelegen bij de eigen woonplaats, deze van het pleeggezin of het tehuis, waar een onderwijs wordt georganiseerd waarvoor hij geschikt werd verklaard, zonder afbreuk te doen aan de vrije keuze van de ouders gewaarborgd door [1B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
artikel 110 van de codificatie betreffende het secundair onderwijs1B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
] .

De regel van de dichtst gelegen school geldt tevens voor de groep scholen van hetzelfde type van buitengewoon onderwijs gelegen in dezelfde gemeente en afhangende van dezelfde inrichtende macht.

Om te bepalen of de bezochte inrichting of het instituut wel het dichtst bij gelegen is, wordt de werkelijke minimale afstand langs de weg in aanmerking genomen tussen de verblijfplaats, het tehuis of het pleeggezin en de inrichting of het instituut.

Art. 4.

Onze Ministers van Nationale Opvoeding mogen afwijkingen aan de voorwaarden vermeld in artikel 3, 2°, van dit besluit toestaan :

1° voor leerlingen op secundair niveau, indien de inrichting of het instituut voor hen niet de gewenste studiemogelijkheden biedt;

2° indien voor materiële redenen de inrichting of het instituut de leerling niet kan opnemen.

Art. 5.

Met het doel de leerlingen behulpzaam te zijn en hun veiligheid te verzekeren, kan in de voertuigen bestemd voor het collectief vervoer de begeleiding verzekerd worden volgens de beschikkingen door Onze Ministers van Nationale Opvoeding te bepalen.

HOOFDSTUK II. - Het collectief vervoer in het buitengewoon onderwijs van de Staat

Art. 6.

De Staat organiseert het collectief vervoer van de leerlingen van de instituten en inrichtingen voor buitengewoon onderwijs van de Staat.

Art. 7.

Het in artikel 2, 1°, van dit besluit omschreven collectief vervoer wordt, mits de goedkeuring van Onze Ministers van Nationale Opvoeding, elk voor wat hem betreft, door de Staat met eigen materieel georganiseerd indien het goedkoper is dan dit van de openbare vervoerders of de beroepsvervoerders of indien het beter aangepast is aan de handicap van de leerlingen.

Art. 8.

§ 1. Onze Ministers van Nationale Opvoeding regelen, elk voor wat hem betreft, de vereffeningsprocedure van de kosten van het collectief vervoer met de openbare vervoerders, de beroepsvervoerders of de verenigingen zonder winstgevend doel, die eigenaar zijn van de voertuigen door de leerlingen gebruikt.

§ 2. Deze vereffening gebeurt per maand, na vervallen termijn, op voorlegging van een kredietverklaring in drievoud en volgens de modaliteiten bepaald door Onze Ministers van Nationale Opvoeding.

HOOFDSTUK III. - Het collectief vervoer in het buitengewoon onderwijs gesubsidieerd of erkend door de Staat

Art. 9.

De inrichtende machten van de door de Staat gesubsidieerde of erkende inrichtingen of instituten voor buitengewoon onderwijs organiseren het collectief vervoer van de leerlingen overeenkomstig de voorschriften inzake organisatie die toepasselijk zijn op het Rijksonderwijs.

Art. 10.

De Staat betoelaagt de inrichtende macht ter compensatie van de gedane uitgaven voor het collectief vervoer, ingericht overeenkomstig de beschikkingen van dit besluit en op voorwaarde dat de inrichtende macht zich verbindt tot :

1° het aanvaarden van de reglementering toepasselijk op het rijksbuitengewoon onderwijs, inzonderheid deze met betrekking tot het sluiten van overeenkomsten;

2° zich onderwerpen aan het toezicht ingesteld door Onze Ministers van Nationale Opvoeding, ieder voor wat hem betreft, ten einde het gebruik van deze toelage te controleren.

De vereffeningsprocedure van deze compensatietoelage is dezelfde als deze vermeld in artikel 8 van dit besluit.

HOOFDSTUK IV. - Het individueel vervoer in het door de Staat georganiseerd, gesubsidieerd of erkend buitengewoon onderwijs

Art. 11.

§ 1. Een leerling kan slechts toegelaten worden gebruik te maken van een individueel vervoer mits de toelating van de Minister van Nationale Opvoeding.

§ 2. De aanvragen getekend door het gezinshoofd worden door de directie van de inrichting of het instituut met een gemotiveerd advies aan de Minister van Nationale Opvoeding overgemaakt.

Art. 12.

Het individueel vervoer van een leerling wordt slechts toegestaan indien het collectief vervoer omwille van de aard en de ernst van de handicap onmogelijk is of indien de totale uitgaven der vervoerkosten lager liggen dan het collectief vervoer van betrokken leerling.

Art. 13.

Het gebruik van een openbaar vervoermiddel door een leerling geeft recht op de terugbetaling van het bedrag van zijn schoolabonnement, tweede klas.

Art. 14.

Het gebruik van een ander individueel vervoermiddel dan voorzien in artikel 13 geeft per leerling recht op de terugbetaling van een forfaitair bedrag berekend op basis van het tarief tweede klas van het schoolabonnement met de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen. De in aanmerking te nemen afstand wordt berekend volgens de kortste reisroute. In dit geval zal de tussenkomst door de Staat in de terugbetaling van de verplaatsingsonkosten ten hoogste berekend worden op basis van :

a) twee verplaatsingen, heen en terug, per dag voor de externe leerlingen zoals voorzien in artikel 1, § 1, 1°, van dit besluit;

b) twee verplaatsingen, heen en terug, per week voor de interne leerlingen zoals voorzien in artikel 1, § 1, 2° van dit besluit.

Art. 15.

De onkosten voor het individueel vervoer worden per schooltrimester na vervallen termijn, aan het gezinshoofd terugbetaald volgens de modaliteiten door Onze Ministers van Nationale Opvoeding te bepalen.

HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 16.

Bij overgangsmaatregel mogen de leerlingen die gedurende het schooljaar 1972-1973 regelmatig ingeschreven zijn in een instituut of in een inrichting voor buitengewoon onderwijs er de studiën beëindigen die ze er aangevat hebben op het kleuterniveau, of het lager niveau, of het secundair niveau zelfs indien de criteria van dichtst gelegen instituut of inrichting bepaald in artikel 3, 2° van dit besluit niet meer gevolgd worden.

Art. 17.

De leerlingen die regelmatig ingeschreven zijn in een instituut of in een inrichting voor buitengewoon onderwijs mogen er de studiën beëindigen die zij er aangevat hebben op het kleuterniveau, of op het lager niveau, of op het secundaire niveau, zelfs indien door het oprichten, door de toelating tot subsidiëring, door de erkenning van een nieuwe inrichting of een nieuw instituut, of een nieuwe gelijkaardige afdeling op secundair niveau, de criteria van dichtstgelegen instituut of inrichting bepaald in artikel 3, 2°, van dit besluit niet meer worden gevolgd.

Art. 18.

Dit besluit treedt in werking op 1 september 1973.

Art. 19.

Onze Ministers van Nationale Opvoeding zijn ieder voor wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.