Koninklijk besluit houdende werking van de taalinspectie
inzake onderwijs.
goedkeuringsdatum
14 MAART 1997
publicatiedatum
B.S.29/07/1997
datum laatste wijziging
10/10/2000
ALBERT II,
Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en
hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet
van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs, inzonderheid op
artikel 18;
Gelet op het koninklijk besluit van 3
juli 1995 houdende vaststelling van de ministeriële bevoegdheden inzake
wetenschapsbeleid, cultuur en onderwijs;
Gelet op
de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973,
inzonderheid op artikel 84, eerste lid, 2°, gewijzigd bij de wet van 4
augustus 1996;
Overwegende dat dringend een
aantal verordeningsteksten vastgelegd moeten worden die tegemoetkomen,
enerzijds, aan de noodzaak om zo spoedig mogelijk de rechtstoestand van de
bijzondere loopbanen bij de Federale diensten voor wetenschappelijke,
technische en culturele aangelegenheden aan te passen aan de recente
wijzigingen in het statuut van het Rijkspersoneel om de goede werking van deze
diensten te waarborgen en de persoonlijke toestand van een aantal
personeelsleden te regelen en, anderzijds, aan de noodzaak een nieuw statuut
vast te stellen voor de taalinspectie in het onderwijs om deze wettelijk
voorgeschreven inspectie verder te kunnen laten bestaan;
Overwegende
in het bijzonder dat onverwijld maatregelen moeten worden genomen om deze
inspectie optimaal te integreren in het federale bestuur en het aan te passen
aan het gewijzigde statuut van de taalinspecteurs;
Gelet op het advies van de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van
Begroting en Onze Minister van Wetenschapsbeleid,
Hebben Wij besloten en besluiten
Wij :
Artikel 1.
De taalinspectie in het onderwijs
wordt uitgeoefend door vier taalinspecteurs, twee van de Nederlandse taalrol en
twee van de Franse taalrol.
Art. 2.
De taalinspecteurs zijn belast
met de doorlopende controle van de toepassing van de bepalingen van de wet van
30 juli 1963
houdende taalregeling in het onderwijs.
Art. 3.
Het optreden van de taalinspectie
bestaat in het nazicht van de eerste inschrijving van de leerling
overeenkomstig artikel 17 van voornoemde wet.
Art. 4.
Geen taalinspecteur treedt op
zonder de medewerking van een taalinspecteur van de andere taalrol.
Art. 5.
Voor de toepassing van artikel
17, tweede lid, b, van voornoemde wet mag het schoolhoofd, tegen overlegging
van een taalverklaring van het gezinshoofd, het kind voorlopig toelaten tot het
onderwijs.
De taalverklaring wordt op de dag dat
het kind aanvaard is, door het schoolhoofd toegezonden aan de taalinspectie.
De taalinspectie viseert binnen dertig werkdagen
van haar ontvangst de taalverklaring van het gezinshoofd.
De dossiers waarover de twee taalinspecteurs die het dossier
behandelen het niet eens zijn, worden binnen dezelfde termijn, door bemiddeling
van de secretaris-generaal van de Federale diensten voor wetenschappelijke,
technische en culturele aangelegenheden, aanhangig gemaakt bij de voorzitter
van de commissie bedoeld in artikel 18 van voornoemde wet.
Het schoolhoofd wordt van het aanhangig maken van deze dossiers in
kennis gesteld, en verwittigt het gezinshoofd bij aangetekend schrijven.
Art. 6.
§ 1. De commissie
bedoeld in artikel 18 van voornoemde wet is samengesteld uit een voorzitter,
een plaatsvervangend voorzitter, twee leden en evenveel plaatsvervangende
leden. Ze worden door Ons benoemd, op de voordracht van de Minister(s) die
bevoegd is (zijn) voor de federale aangelegenheden inzake onderwijs.
§ 2. De voorzitter
en de plaatsvervangend voorzitter worden gekozen onder de tweetalige in dienst
zijnde, emeriti- of ereleden van de rechtbanken van eerste
aanleg.
De leden en plaatsvervangende leden worden
gekozen onder de ambtenaren van de federale overheid bekleed met een graad van
minstens rang 13, voor de helft onder de ambtenaren van de Nederlandse taalrol
en voor de andere helft onder de ambtenaren van de Franse taalrol die,
overeenkomstig artikel 43, § 3, derde lid of artikel 46, § 4, van de
gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, het
bewijs hebben geleverd van een voldoende kennis van de tweede taal.
§ 3. De commissie
doet uitspraak uiterlijk binnen dertig werkdagen na de ontvangst van het
dossier.
§ 4. De commissie
deelt haar met redenen omklede beslissing per aangetekende brief mee aan het
schoolhoofd en aan het gezinshoofd.
Art. 7.
De termijn om tegen de beslissing
van de taalinspecteurs of van de commissie beroep aan te tekenen bedraagt
twintig werkdagen te rekenen vanaf de kennisgeving van de beslissing.
Art. 8.
§ 1. De jury
bedoeld in artikel 18 van voornoemde wet bestaat uit een voorzitter, een
plaatsvervangend voorzitter, twee leden en evenveel plaatsvervangende leden. Ze
worden door Ons benoemd, op de voordracht van de Minister(s) die bevoegd is
(zijn) voor de federale aangelegenheden inzake onderwijs.
De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter worden gekozen
onder de tweetalige in dienst zijnde, emeriti- of ere-raadsheren van de hoven
van beroep.
De leden en plaatsvervangende leden
worden gekozen onder de ambtenaren van de federale overheid bekleed met een
graad van minstens rang 15, voor de helft onder de ambtenaren van de
Nederlandse taalrol en voor de andere helft onder de ambtenaren van de Franse
taalrol die, overeenkomstig artikel 43, § 3, derde lid, of artikel 46,
§ 4, van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in
bestuurszaken, het bewijs hebben geleverd van een voldoende kennis van de
tweede taal.
§ 2. De jury doet
uitspraak uiterlijk binnen dertig werkdagen na de ontvangst van het
beroepschrift.
§ 3. De jury deelt
haar met redenen omklede beslissing per aangetekende brief mee aan het
schoolhoofd en aan het gezinshoofd.
Art. 9.
Het huishoudelijk reglement van
de commissie en van de jury wordt vastgesteld bij ministerieel besluit, op
voorstel van de respectieve voorzitters.
Art. 10.
Het koninklijk besluit van 30
november 1966 houdende werking van de taalinspectie inzake onderwijs, gewijzigd
bij de koninklijke besluiten van 15 februari 1969 en 30 november 1994 wordt
opgeheven.
Art. 11.
Dit besluit treedt in werking de
dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 12.
Onze Ministers bevoegd voor de
federale aangelegenheden inzake onderwijs zijn belast met de uitvoering van dit
besluit.