OPGEHEVEN : Besluit van de Vlaamse regering betreffende de
werking en de organisatie van het paritair college van onderwijsinspecteurs
belast met het advies betreffende de opheffing van de erkenning van een school
of een vestigingsplaats ervan, een onderwijsinstelling of een onderdeel
ervan.
goedkeuringsdatum
02 FEBRUARI 1999
publicatiedatum
B.S.27/03/1999
datum laatste wijziging
26/11/2010
COORDINATIE
B.Vl.R.
24-10-2008 - B.S. 23-1-2009
opgeheven door B.Vl.R. 1-10-2010 -
B.S. 26-11-2010
De Vlaamse regering,
Gelet op de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige
bepalingen van de onderwijswetgeving, inzonderheid op artikel 6quater, vierde
lid, ingevoegd bij decreet van 17 juli 1991 en gewijzigd bij de decreten van 24
juli 1996 en 15 juli 1997 en op artikel 24;
Gelet
op het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs,
inzonderheid artikel 64, § 2, derde en vierde lid;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven
15 april 1996;
Gelet op het protocol nr. 240 van
20 april 1998 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden
in de gemeenschappelijke vergadering van sectorcomité X en van
onderafdeling « Vlaamse Gemeenschap » van afdeling 2 van het
comité voor provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op het protocol nr. 24 van 20 april 1998
houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in het
overkoepelend onderhandelingscomité gesubsidieerd vrij onderwijs;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid,
gemotiveerd door de omstandigheid dat de werking en de organisatie van het in
het opschrift genoemd college bij de start van het nieuwe schooljaar een
aanvang moeten kunnen nemen;
Gelet op het advies
van de Raad van State, gegeven op 22 september 1998 met toepassing van artikel
84, eerste lid, 2° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs
en Ambtenarenzaken;
Na beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.
In dit besluit wordt verstaan
onder :
1° college : het college van
onderwijsinspecteurs, zoals bedoeld in artikel 6quater van de wet van 29 mei
1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving en in
artikel 64 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;
2° onderwijsinspecteur : de titularis van een
ambt bedoeld in artikel 20, § 1 tot en met § 5, van het decreet van
17 juli 1991 betreffende inspectie en pedagogische begeleidingsdiensten
uitgezonderd de ambten bedoeld in sub 8, 9, 10, 11, 12 en 13 van dit artikel;
3° opdracht : het onderzoek dat door het
college wordt uitgevoerd met het oog op het formuleren van een voorstel zoals
bedoeld in artikel 6quater van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige
bepalingen van de onderwijswetgeving en in artikel 64 van het decreet
basisonderwijs van 25 februari 1997;
4°
inspectie : de onderwijsinspectie zoals bedoeld in art. 4 van het decreet van
17 juli 1991 betreffende de inspectie en de pedagogische begeleidingsdiensten;
5° minister : de Vlaamse minister, bevoegd
voor het onderwijs;
6° inrichtende macht : de
rechtspersoon of de natuurlijke persoon die verantwoordelijk is voor
één of meer scholen, instellingen of centra. Wat de ARGO betreft
wordt de lokale schoolraad bedoeld, tenzij het bijzonder decreet betreffende de
autonome raad van het gemeenschapsonderwijs (ARGO) van 19 december 1988 de
Centrale Raad als bevoegd orgaan aanwijst;
Art. 2.
Bij de berekening van het
aantal kalenderdagen vermeld in dit besluit, worden de perioden van de herfst-,
de kerst-, de krokus-, de paas- en de zomervakantie niet meegeteld.
HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied
Art. 3.
[Dit besluit is van
toepassing op de scholen voor basis- of secundair onderwijs, op de centra voor
deeltijds beroepssecundair onderwijs en op de centra voor deeltijdse vorming.
Met uitzondering van de pariteitregel is dit besluit eveneens van toepassing op
de centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote
ondernemingen.]
B.Vl.R.
van 24-10-2008
HOOFDSTUK III. - Samenstelling van een
college
Art. 4.
Na een negatief advies van de
inspectie, zoals bedoeld in artikel 13 van het besluit van de Vlaamse regering
van 2 februari 1999 betreffende de wijze waarop sommige bevoegdheden van de
onderwijsinspectie van de Vlaamse gemeenschap worden uitgevoerd, stelt de
minister een college van minimum vier onderwijsinspecteurs samen. Het college
kiest onder zijn leden een voorzitter. Deze onderwijsinspecteurs mogen geen
deel hebben uitgemaakt van het doorlichtingsteam dat het negatief advies heeft
uitgebracht.
Voor de samenstelling van het
college, wint de minister het gezamenlijk advies in van de algemeen
inspecteur-generaal en de inspecteurs-generaal.
Het college wordt samengesteld binnen een periode van vijftien
kalenderdagen na de kennisgeving van het negatief advies aan de inrichtende
macht.
HOOFDSTUK IV. - Procedure
Art. 5.
§ 1. Het
college voert de opdracht uit binnen dertig kalenderdagen na de samenstelling
en kan alle onderzoeksdaden verrichten. De inrichtende macht en de directie
worden uitgenodigd voor een gesprek binnen de vermelde periode van dertig
kalenderdagen. Na verloop van deze periode kan de procedure worden verder
gezet.
§ 2. De opdracht
resulteert in een rapport, ofwel met het voorstel tot behoud van de erkenning
van een school of een vestigingsplaats ervan, ofwel met het voorstel tot behoud
van de erkenning van een onderwijsinstelling of een onderdeel ervan, ofwel met
het voorstel tot opheffing of gedeeltelijke opheffing van de erkenning van een
school of een vestigingsplaats ervan, ofwel met een voorstel tot opheffing of
gedeeltelijke opheffing van de erkenning van een onderwijsinstelling of een
onderdeel ervan.
Het voorstel tot opheffing of
gedeeltelijke opheffing van de erkenning houdt een voorstel in inzake
geleidelijkheid.
In het geval dat overwogen wordt
om de financiering of subsidiëring van de school of van een
vestigingsplaats geheel of gedeeltelijk in te houden, wordt hierover ook een
advies geformuleerd.
§ 3. Uitsluitend
de leden van het college kunnen aan de beraadslagingen deelnemen. Het voorstel
tot gehele of gedeeltelijke opheffing van de erkenning wordt in consensus
genomen.
Als er geen consensus is komt er een
stemming.
Bij staking van stemmen wordt een
voorstel tot behoud van de erkenning geformuleerd.
§ 4. Het rapport
wordt binnen de vijf kalenderdagen aan de minister overgezonden en aan de
inrichtende macht betekend door het college, onder de verantwoordelijkheid van
de bevoegde inspecteur-generaal.
Het rapport
betreffende een doorlichting van een onderwijsinstelling of centrum van het
gemeenschapsonderwijs wordt binnen de vijf kalenderdagen eveneens aan de
voorzitter van de centrale raad overgezonden.
Het
rapport bevat ten minste :
- een gemotiveerd
voorstel;
- een duidelijke vastlegging van de
tekorten ingeval van voorstel tot opheffing of gedeeltelijke
opheffing;
- alle verslagen van controles van de
voorbije drie jaar.
HOOFDSTUK V. - Verweerschrift
Art. 6.
De inrichtende macht heeft
het recht, binnen vijftien kalenderdagen na de betekening van het rapport, bij
de minister een verweerschrift tegen het voorstel tot opheffing of
gedeeltelijke opheffing van de erkenning in te dienen.
De Vlaamse regering neemt een definitieve beslissing betreffende
de erkenning binnen de 45 kalenderdagen na betekening van het rapport. Indien
na het verstrijken van deze datum geen beslissing werd betekend aan de
inrichtende macht blijft de erkenning behouden.
De beslissing inzake opheffing of gedeeltelijke opheffing van de
erkenning gaat in op een door de Vlaamse regering te bepalen datum.
HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art. 7.
De Vlaamse minister, bevoegd
voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.