OPGEHEVEN : Besluit van de Vlaamse regering houdende regeling van de
procedure en de voorwaarden van subsidiëring van innovatieprojecten op het
gebied van het hoger onderwijs.
goedkeuringsdatum
23 JULI 1997
publicatiedatum
B.S.08/10/1997
datum laatste wijziging
13/02/2017
COORDINATIE
Opgeheven door Decr. 23-12-2016 - B.S. 13-2-2017
De Vlaamse regering,
Gelet op de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd
op 17 juli 1991, inzonderheid op artikel 12, derde lid;
Gelet op het decreet van 20 december 1996 houdende de algemene
uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1997,
inzonderheid op artikel 13;
Gelet op het akkoord
van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 27 juni 1997;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de oproep voor projectvoorstellen
dringend moet gepubliceerd worden om de universiteiten voldoende tijd te geven
om goede projectvoorstellen te doen en om de voorgeschreven procedure voor 1997
tijdig te kunnen afronden zodat de projecten de in het besluit beoogde looptijd
kunnen krijgen;
Gelet op het advies van de Raad
van State, gegeven op 8 juli 1997, met toepassing van artikel 84, eerste lid,
2, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en
Ambtenarenzaken;
Na beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.
Binnen de daartoe jaarlijks
op de begroting uitgetrokken kredieten kunnen, onder de hierna volgende
voorwaarden, innovatieprojecten op het gebied van het hoger onderwijs worden
gesubsidieerd.
Art. 2.
Voor de toepassing van dit
besluit dient te worden verstaan onder :
1°
minister : de Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs;
2° innovatieprojecten op het gebied van het hoger onderwijs :
de projecten, zoals bedoeld in artikel 3 van dit besluit;
3° universiteiten : de universiteiten vermeld in
artikel 3 van het
decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse
Gemeenschap;
4° hogescholen : de hogescholen
zoals bedoeld in artikel
2 van het decreet van 13 juli 1991 betreffende de hogescholen in de
Vlaamse Gemeenschap;
5° penvoerende
instelling : de door de betrokken instellingen aangeduide universiteit of
hogeschool die het projectvoorstel indient, instaat voor de coördinatie
van het innovatieproject, de voortgang ervan bewaakt en verantwoording en
rekenschap aflegt;
6° eigen middelen : de
reguliere werkingsuitkering, het bijzonder onderzoeksfonds, de opbrengst van de
inschrijvingsgelden en andere niet geoormerkte opbrengsten die de
universiteiten en hogescholen ontvangen.
HOOFDSTUK II. - Omschrijving van de innovatieprojecten op het
gebied van het hoger onderwijs
Art. 3.
De innovatieprojecten op het
gebied van het hoger onderwijs slaan op de vernieuwing van het hoger onderwijs
zowel technologisch als inhoudelijk, op de ontwikkeling van nieuwe
onderwijswerkvormen rekening houdende met de algemene maatschappelijke
ontwikkelingen.
De projecten kunnen de volgende
activiteiten omvatten :
- het ontwerpen en
ontwikkelen van flexibele, kwaliteitsvolle en doelmatige
leeromgevingen;
- het ontwerpen en ontwikkelen van
nieuwe onderwijsmethoden en technieken,
- het
ontwikkelen van databestanden die de docenten kunnen gebruiken voor het maken
van studiemateriaal;
- het ontwikkelen en
produceren van generieke elektronische studiematerialen en
toetsen;
- het scholen en trainen van docenten in
het omgaan met de nieuwe onderwijstechnologie.
HOOFDSTUK III. - Indiening en selectie van
innovatieprojecten
Art. 4.
De universiteiten en
hogescholen kunnen ieder jaar tegen uiterlijk 1 oktober voorstellen indienen
bij het departement Onderwijs om een subsidie te bekomen in het kader van de
begroting van het daaropvolgende jaar.
De
projecten moeten slaan op samenwerkingsovereenkomsten tussen twee of meer
universiteiten of tussen twee of meer hogescholen of tussen ten minste
één universiteit en één hogeschool. In het
projectvoorstel moet de penvoerende instelling aangeduid worden. De penvoerende
instelling treedt op namens de betrokken instellingen tegenover de Vlaamse
Gemeenschap.
Art. 5.
Bij de beoordeling van de
projecten wordt uitgegaan van drie soorten criteria :
1° onderwijstechnologische inclusief didactische;
2° organisatorische;
3° institutionele.
De projecten
worden beoordeeld aan de hand van de volgende vragen :
I. Beoogt het project de toepassing van nieuwe
onderwijstechnologie in een onderdeel van een opleidingsprogramma ?
II. Leidt het project tot producten die ook in
andere onderdelen toepasbaar zijn (generiek karakter) ?
III. Zijn het doel en het resultaat (product, opbrengst) van het
project duidelijk omschreven ?
IV. Is de
onderwijskundige meerwaarde van het project van de betrokken opleidingen of
leeromgeving duidelijk ?
V. Is er sprake van een
duidelijke en realistische planning en begroting ?
VI. Is er een helder en realistisch implementatieplan van de
resultaten ?
VII. Beschikt het projectteam over
de nodige expertise zowel op het gebied van de onderwijstechnologie als op het
gebied van de vakinhoud ?
VIII. Is er een formeel
en feitelijk commitment van de faculteiten/departementen/vakgroepen waarbinnen
het onderwijs plaatsvindt ?
IX. Is er een
formeel, feitelijk en financieel commitment van de instellingsbesturen ?
X. Wordt er gebruik gemaakt van de elders
aanwezig expertise en know how ?
Art. 6.
Voor de beoordeling van de
voorstellen wordt een commissie opgericht. De commissie bestaat uit acht leden,
de voorzitter en de secretaris inbegrepen :
-
twee leden voorgesteld door de Vlaamse Interuniversitaire Raad;
- twee leden voorgesteld door de Vlaamse
Hogescholenraad;
- twee experts op het vlak van
onderwijstechnologie;
- twee ambtenaren van de
administratie Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek.
De voorzitter, de secretaris en de leden van de commissie
worden benoemd door de Vlaamse minister bevoegd voor onderwijs.
Art. 7.
De commissie beoordeelt de
ingediende projecten aan de hand van de criteria en de vragen bedoeld in
artikel 5. De commissie geeft aan de minister een gemotiveerd advies waarin de
ingediende projecten worden gerangschikt. Indien de commissie van oordeel is
dat de begroting niet realistisch is doch het project op grond van de andere
criteria en vragen positief beoordeelt, kan de commissie aan de minister
adviseren de begroting te herzien en daartoe een voorstel formuleren. De
commissie brengt het advies uit binnen de veertig dagen nadat de ingediende
projecten aan de commissie werden bezorgd.
Art. 8.
Op basis van het advies van
de commissie en binnen het beschikbare krediet stelt de minister een
gemotiveerde lijst van voorstellen op die voor subsidiëring in aanmerking
komen. Hij legt deze lijst ter goedkeuring voor aan de Vlaamse regering in de
loop van de maand januari van het betreffende begrotingsjaar.
HOOFDSTUK IV. - Financiering, voortgangsbewaking en
rapportering
Art. 9.
De innovatieprojecten kunnen
voor maximaal 22 maanden worden gesubsidieerd voor zover de
subsidiëringsperiode de 10 maanden in het jaar volgend op het jaar waarin
de subsidie wordt toegekend, niet overschrijdt.
Art. 10.
De bijdrage van de Vlaamse
Gemeenschap in de bekostiging van de projecten bedraagt ten hoogste 50 % van de
volledige kostprijs van het project. De instellingen dienen het andere deel van
de kosten met eigen middelen te dragen. De subsidie kan worden gebruikt voor
personeels-, exploitatie- en uitrustingskosten. De subsidie wordt gestort op
een rekening van de penvoerende instelling.
Art. 11.
§ 1. De
vereffening van de subsidie gebeurt in drie keer : een eerste voorschot van 45
% wordt betaald na de goedkeuring van de lijst door de Vlaamse regering en
nadat het project is opgestart; een tweede voorschot van 45 % wordt betaald na
het verstrijken van de helft van de looptijd van het project en mits het
voorleggen van een interimrapport aan de administratie; het saldo van 10 %
wordt vereffend na voorlegging van de eindafrekening met bijbehorende
verantwoordingsstukken en van de eindbalans en het financieel verslag van het
volledige project en na goedkeuring van het eindrapport.
§ 2. Binnen de
drie maanden na het einde van het innovatieproject en tegen uiterlijk 1
november van het jaar volgend op het begrotingsjaar waarop het innovatieproject
werd gesubsidieerd, moet de penvoerende instelling een eindrapport bij het
departement Onderwijs indienen.
§ 3. In het
eindrapport moet verslag gedaan van de wijze waarop het project werd uitgevoerd
en van de bereikte resultaten en opbrengst van het project. Indien de looptijd
van het project de periode van het door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerde
gedeelte overschrijdt, dient een tussentijds rapport en een tussentijdse
rekening voorgelegd te worden. Op het einde van het project dient het
eindrapport en de eindrekening voorgelegd te worden. Het tussentijds rapport en
de tussentijdse rekening fungeren dan als eindafrekening en eindrapport zoals
bedoeld in § 1.
HOOFDSTUK V. - Overgangsmaatregelen
Art. 12.
Voor de begrotingsjaren 1997
en 1998 wordt afgeweken van de procedure zoals bepaald in artikels 4, 7 en 8
van het besluit.
Art. 13.
Met betrekking tot de
innovatieprojecten die kunnen worden gesubsidieerd op het krediet van 1997
moeten de instellingen hun voorstellen voor 1 oktober 1997 indienen. De
commissie beoordeelt de projecten 97 voor 1 november 1997. Met betrekking tot
de innovatieprojecten die kunnen worden gesubsidieerd op het krediet van 1998
moeten de instellingen hun voorstellen voor 1 december 1997 indienen. De
commissie beoordeelt de projecten 98 voor 15 januari 1998. Er is
één oproep tot voorstellen voor 1997 en 1998. De voorstellen 1997
en 1998 kunnen onderdeel zijn van een groter project doch de twee onderdelen
moeten separaat beoordeelbaar zijn.
HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art. 14.
Dit besluit heeft uitwerking
met ingang van 1 juli 1997.
Art. 15.
De Vlaamse minister, bevoegd
voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.