OPGEHEVEN : Besluit van de Vlaamse regering tot regeling
van de cumulatie van een andere bezigheid of een pensioen, met uitzondering van
een overlevingspensioen, met een ambt in het onderwijs.
goedkeuringsdatum
22 DECEMBER 1993
publicatiedatum
B.S.30/03/1994
datum laatste wijziging
23/10/2009
COORDINATIE
B.Vl.R.
14-12-2001 - B.S. 9-4-2002
opgeheven door B.Vl.R. 4-9-2009 -
B.S. 23-10-2009
De Vlaamse regering,
Gelet op de wet van 8 februari 1974 tot wijziging van het
koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het
onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het
Ministerie van Openbaar Onderwijs inzonderheid op artikel 4;
Gelet op het decreet van 28 april 1993 betreffende het
onderwijs-IV, inzonderheid op artikel 98;
Gelet
op het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de
bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld
personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor
sociale promotie of met beperkt leerplan, inzonderheid op artikel 2, § 2,
eerste lid, c), gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 161 van 30 december
1982 en op de artikelen 2, § 2, eerste lid, d) en e), ingevoegd bij
hetzelfde besluit;
Gelet op het koninklijk
besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingregeling van het onderwijzend,
wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van
Openbaar Onderwijs, inzonderheid op artikel 5, eerste lid, c), e) en f)
gewijzigd bij de wet van 1 augustus 1985;
Gelet
op het protocol van 20 oktober 1993 houdende de conclusies van de
onderhandelingen, die gevoerd werden in de gemeenschappelijke vergadering van
sectorcomité X en van onderafdeling "Vlaamse Gemeenschap" van afdeling 2
van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister,
bevoegd voor begroting, gegeven op 5 augustus 1993;
Gelet op het advies van de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en
Ambtenarenzaken;
Na beraadslaging,
Besluit :
Artikel 1.
Artikel 5, eerste lid, c), 1e
lid, van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling
van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van
het Ministerie van Openbaar Onderwijs, gewijzigd bij de wet van 1 augustus
1985, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"c) dat uit hoofde van elke andere bezigheid en/of wegens het
genot van een pensioen, met uitzondering van een overlevingspensioen,
netto-belastbare inkomsten heeft waarvan het bedrag gelijk is aan of hoger is
dan het minimum verbonden aan de weddeschaal 501. Dit minimum wordt aangepast
aan de index maar verminderd met de forfaitair bepaalde beroepskosten van
werknemers."
Art. 2.
Artikel 5, eerste lid, e), van
hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wet van 1 augustus 1985, wordt opgeheven.
Art. 3.
Artikel 5, eerste lid, f), van
hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wet van 1 augustus 1985, wordt e).
Art. 4.
In artikel 5, tweede lid van
hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wet van 1 augustus 1985, worden de woorden
"en f)" geschrapt.
Art. 5.
Artikel 2, § 2, eerste lid,
c) van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de
bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld
personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor
sociale promotie of met beperkt leerplan, gewijzigd bij het koninklijk besluit
nr. 161 van 30 december 1982, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"c) uit hoofde van elke andere bezigheid en/of
wegens het genot van een pensioen, met uitzondering van een
overlevingspensioen, nettobelastbare inkomsten heeft waarvan het bedrag gelijk
is aan of hoger is dan het minimum verbonden aan de weddeschaal 501. Dit
minimum wordt aangepast aan de index maar verminderd met de forfaitair bepaalde
beroepskosten van werknemers;"
Art. 6.
Artikel 2, § 2, eerste lid,
d) van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr. 161 van 30
december 1982, wordt opgeheven.
Art. 7.
Artikel 2, § 2, eerste lid,
e) van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr. 161 van 30
december 1982, wordt d).
Art. 8.
Voor de toepassing van de
artikelen 1 en 5 van dit besluit wordt verstaan onder :
- netto-belastbare inkomsten uit hoofde van elke andere bezigheid
en/of wegens het genot van een pensioen, met uitzondering van een
overlevingspensioen : de inkomsten verworven tijdens het burgerlijk jaar dat
vooraf gaat aan het schooljaar tijdens hetwelk de Vlaamse minister bevoegd voor
het onderwijs of zijn gemachtigde oordeelt of het onderwijsambt al dan niet in
hoofdambt moet worden bezoldigd.
- minimum
verbonden aan de weddeschaal 501 : het minimum van die weddeschaal geldend in
december van het burgerlijk jaar dat vooraf gaat aan het schooljaar tijdens
hetwelk de Vlaamse minister bevoegd voor Onderwijs of zijn gemachtigde oordeelt
of het onderwijsambt al dan niet in hoofdambt moet worden
bezoldigd;
- index : het indexcijfer van de
consumptieprijzen van de maand december van het burgerlijk jaar dat vooraf gaat
aan het jaar tijdens hetwelk de Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs of
zijn gemachtigde oordeelt of het onderwijsambt al dan niet in hoofdambt moet
worden bezoldigd.
- forfaitair bepaalde
beroepskosten : de forfaitaire beroepskosten welke voor het bepalen van het
netto-belastbaar inkomen van werknemers, tijdens het burgerlijk jaar dat vooraf
gaat aan het schooljaar waarin over de toepassing van de cumulatieregeling
wordt beslist, fiscaal worden afgetrokken van de inkomsten van die
werknemers.
Art. 9.
Zolang de Vlaamse minister
bevoegd voor het onderwijs of zijn gemachtigde niet over definitieve gegevens
over de netto-belastbare inkomsten uit de andere bezigheid of het pensioen, met
uitzondering van een overlevingspensioen, beschikt, wordt het betrokken
personeelslid voorlopig in hoofdambt bezoldigd.
Art. 10.
Het onderwijsambt wordt
ambtshalve als hoofdambt bezoldigd vanaf het ogenblik dat het personeelslid aan
het departement Onderwijs meedeelt dat hij zijn onderwijsambt niet meer
terzelfdertijd met een andere bezigheid uitoefent of niet meer cumuleert met
een pensioen, met uitzondering van een overlevingspensioen.
Op verzoek van het departement Onderwijs moet de betrokkene dit
met de nodige bewijsstukken staven.
Art. 11.
De Vlaamse minister bevoegd voor
het onderwijs of zijn gemachtigde bepaalt welke formaliteiten de
personeelsleden die een andere bezigheid uitoefenen of een pensioen, met
uitzondering van een overlevingspensioen, genieten moeten vervullen.
Personeelsleden die uit hoofde van een andere
bezigheid of uit hoofde van een pensioen, met uitzondering van een
overlevingspensioen, netto-belastbare inkomsten hebben waarvan het bedrag lager
ligt dan [12.400 euro] moeten naar het Departement Onderwijs enkel deze
mededeling doen.
B.Vl.R.
van 14-12-2001
Op verzoek van het departement Onderwijs moeten deze
personeelsleden de nodige bewijsstukken voorleggen.
Art. 12.
Dit besluit treedt in werking met
ingang van het schooljaar 1993-1994. De bepalingen van dit besluit die rechten
van personeelsleden verminderen, treden ten aanzien van deze personeelsleden
eerst op 1 september 1994 in werking.
Art. 13.
De Vlaamse minister bevoegd voor
het onderwijs is belast met de uitvoering van dit besluit.