OPGEHEVEN : Koninklijk besluit betreffende de voldoend
geachte bekwaamheidsbewijzen in het kleuter- en lager
onderwijs.
goedkeuringsdatum
20 JUNI 1975
publicatiedatum
B.S.29/08/1975
datum laatste wijziging
13/02/2017
(voetnoot 1)
COORDINATIE
K.B. 30-7-1975 - B.S. 29-8-1975
K.B.
14-6-1985 - B.S. 19-9-1985
Opgeheven door Decr. 23-12-2016 - B.S. 13-2-2017
BOUDEWIJN, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 10 december 1974 houdende
wijziging van de wet van 29 mei 1959 en van de wet van 11 juli 1973 tot
wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, inzonderheid op
artikel 5;
Gelet op het akkoord van Onze
Staatssecretaris voor Begroting en voor Wetenschapsbeleid, d.d. 18 juni 1975;
Gelet op de wetten op de Raad van State,
gecoördineerd door het koninklijk besluit van 12 januari 1973,
inzonderheid op artikel 3;
Gelet op de dringende
noodzakelijkheid;
Op de voordracht van Onze
Ministers van Nationale Opvoeding,
Hebben Wij
besloten en besluiten Wij :
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.
Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden bedoeld in
artikel 5 van voormelde wet van 10 december 1974, die behoren tot de categorie
:
- van het bestuurs- en onderwijzend personeel van de door de Staat
gesubsidieerde kleuterscholen, lagere scholen, oefenscholen voor
kleuteronderwijzeressen en lagere oefenscholen;
- van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend
hulppersoneel van de door de Staat gesubsidieerde tehuizen voor kinderen wier
ouders geen vaste verblijfplaats hebben;
Art. 2.
§ 1. Voor de
toepassing van dit besluit worden de ambten, uitgeoefend door de leden van het
in artikel 1 bedoeld personeel, ingedeeld in wervingsambten, selectieambten en
bevorderingsambten, zoals ze vastgesteld en ingedeeld zijn voor het personeel
van het Rijksonderwijs.
§ 2. Er moet
steeds een onderscheid gemaakt worden tussen de ambten uitgeoefend in het
onderwijs met volledig leerplan en de ambten uitgeoefend in het onderwijs voor
sociale promotie. Voor de toepassing van dit besluit wordt iedere leergang met
beperkt leerplan georganiseerd of gesubsidieerd door de Staat, die voldoet aan
de voorwaarden vastgesteld door artikel 2 van het koninklijk besluit van 1 juli
1957, houdende algemene regeling van de studiën in het secundair technisch
onderwijs, als onderwijs met volledig leerplan
beschouwd.
Art. 3.
Voor de toepassing van dit
besluit kunnen diploma's, getuigschriften, brevetten of/en jaren nuttige
ervaring voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen zijn.
Art. 4.
[...] De nuttige ervaring
bestaat uit de tijd doorgebracht ofwel in een openbare of particuliere dienst
of instelling, ofwel in het onderwijs ofwel in een ambacht of beroep.
Ze wordt bewezen volgens de regels terzake vastgesteld voor het
personeel van het Rijksonderwijs.
De Minister van
Nationale Opvoeding of zijn afgevaardigde beslist of de nuttige ervaring
bijgedragen heeft tot het verwerven van de opleiding vereist voor het toe te
wijzen ambt.
K.B.
van 30-7-1975
Art. 5.
Voor de wervingsambten worden
de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen onderverdeeld in twee groepen :
een groep A en een groep B.
Art. 6.
[De Minister of zijn
afgevaardigde kan als voldoende geacht bekwaamheidsbewijs van groep B
beschouwen, het bekwaamheidsbewijs dat als vereist of voldoende geacht
bekwaamheidsbewijs van groep A of groep B zou ingedeeld worden indien de
voorwaarde inzake nuttige ervaring vervuld was.
Daarenboven kan de Minister ieder ander bekwaamheidsbewijs dat
niet in de tabellen van hoofdstuk II is opgenomen, als voldoende geacht
bekwaamheidsbewijs van groep B beschouwen, indien er geen enkel getuigschrift,
diploma of brevet in de betrokken specialiteit wordt uitgereikt.
Nochtans kan elke beslissing die voor het
schooljaar 1973-1974 genomen wordt krachtens dit artikel, terugwerkende kracht
hebben vanaf de datum van de indiensttreding voor de houder van dergelijk
bekwaamheidsbewijs, op voorwaarde dat deze datum na 31 augustus 1971 valt en de
betrokkene hetzelfde ambt bij dezelfde inrichtende overheid is blijven
uitoefenen.]
(voetnoot 2)
K.B.
van 14-6-1985
Art. 7.
§ 1. De
ambtsanciënniteit waarvan sprake is in de artikelen 12 en 13 bestaat :
- voor het door de Staat gesubsidieerd provinciaal en gemeentelijk
onderwijs uit de werkelijke diensten die, in welke hoedanigheid ook,
gepresteerd werden in de door de Staat gesubsidieerde provinciale of
gemeentelijke onderwijsinrichtingen;
- voor het door de Staat gesubsidieerd vrij onderwijs, uit de
werkelijke diensten die aanleiding hebben gegeven tot het toekennen van een
weddetoelage en die, in welke hoedanigheid ook, gepresteerd werden in de
provinciale, gemeentelijke of vrije
onderwijsinrichtingen.
De diensten bedoeld onder a en b
moeten verstrekt zijn:
- hetzij in één der ambten waarvan gepreciseerd wordt
dat men er hetzelfde selectie- of bevorderingsambt mee kan bekleden in het
Rijksonderwijs;
- hetzij in het betrokken selectie- of bevorderingsambt
zelf.
§ 2. De diensten
gepresteerd vanaf de leeftijd van 21 jaar komen evenwel alleen in
aanmerking.
§ 3. Voor het
berekenen van de duur der diensten, die in aanmerking komen voor de
ambtsanciënniteit, gelden de bepalingen in artikel 85, a, b, c, d, e en f
van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut
van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend
hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-,
lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de
Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de
leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze
inrichtingen.
Art. 8.
§ 1. De dienst
anciënniteit waarvan sprake in artikel 13 bestaat :
- voor het door de Staat gesubsidieerd provinciaal of gemeentelijk
onderwijs, uit de werkelijke diensten die, in welke hoedanigheid ook,
gepresteerd werden in de door de Staat gesubsidieerde provinciale of
gemeentelijke onderwijsinrichtingen;
- voor het door de Staat gesubsidieerd vrij onderwijs uit de
werkelijke diensten die aanleiding hebben gegeven tot het toekennen van een
weddetoelage en die, in welke hoedanigheid ook, gepresteerd werden in de
provinciale, gemeentelijke of vrije
onderwijsinrichtingen.
De diensten bedoeld onder a en b
moeten verstrekt zijn:
- hetzij in één der ambten van de categorie van het
bestuurs- en onderwijzend personeel, voor de bevorderingsambten in deze
categorie van het personeel;
- hetzij in één der ambten van de categorie van het
bestuurs- en onderwijzend personeel of van de categorie van het opvoedend
hulppersoneel, voor de bevorderingsambten in de categorie van het opvoedend
hulppersoneel.
§ 2. De diensten
gepresteerd vanaf de leeftijd van 21 jaar komen evenwel alleen in
aanmerking.
§ 3. Voor het
berekenen van de duur der diensten die in aanmerking komen voor de
dienstanciënniteit gelden de bepalingen van artikel 85, a, b, c, d, e en f
van voormeld koninklijk besluit van 22 maart
1969.
Art. 9.
Een personeelslid mag, wanneer
hij vast benoemd is en zijn benoeming erkend is, zo de erkenning bestaat, van
inrichting en zelfs van inrichtend bestuur veranderen, zonder dat het
bekwaamheidsbewijs waarvan hij houder is, een beletsel kan zijn noch voor het
verlenen van een weddetoelage, noch voor de erkenning van een eventuele nieuwe
vaste benoeming, zo de erkenning bestaat, op voorwaarde dat hij zonder
onderbreking overgaat naar de nieuwe school om er hetzelfde ambt uit te oefenen
als dat uitgeoefend in de vorige school.
Voor het
betrokken personeelslid wordt het voordeel van deze bepaling beperkt tot de
volledige prestaties vereist voor de uitoefening van bedoelde ambten.
Voor de uitvoering van dit artikel gelden de
bepalingen van artikel 17.
Art. 10.
§ 1. Daar waar
het bekwaamheidsbewijs van geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs
niet nader bepaald is door een specialiteit, zijn de volgende specialiteiten of
afdelingen bedoeld :
letterkundige
afdeling, wetenschappelijke afdeling, afdelingen Germaanse talen,
moedertaal-geschiedenis, Nederlands-Engels, Frans-geschiedenis, moderne talen,
wiskunde-fysica, wiskunde-economische wetenschappen, wiskunde,
wetenschappen-aardrijkskunde, lichamelijke opvoeding, lichamelijke
opvoeding-biologie, plastische kunsten, tekenen en handenarbeid.
§ 2. a) Daar
waar het bekwaamheidsbewijs van geaggregeerde voor het lager secundair
onderwijs voldoende wordt geacht, wordt het diploma van geaggregeerde leraar
van het middelbaar onderwijs van de lagere graad of van regentes voor de
middelbare scholen ermee gelijkgesteld, alsmede het diploma van geaggregeerde
voor het middelbaar en technisch onderwijs van de lagere
graad.
- De gelijkstellingen bedoeld in artikel 3 van het koninklijk
besluit van 22 april 1969 houdende vaststelling van de vereiste
bekwaamheidsbewijzen het Rijksonderwijs, worden in aanmerking genomen voor de
toepassing van de bepalingen van dit besluit.
§ 3. De
afkortingen die in dit besluit gebruikt worden om wat ze voorstellen te
vereenvoudigen leze men als volgt :
GLSO : Geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs of
geaggregeerd leraar van het middelbaar onderwijs van de lagere graad of
regentes voor de middelbare scholen of geaggregeerde voor het middelbaar en
technisch onderwijs van de lagere graad.
GHSO :
Geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs.
V.B. : Vereist bekwaamheidsbewijs.
G.M.T.N. : Getuigschrift van middelbare technische
normaalleergangen.
G.P.B. : Getuigschrift van
pedagogische bekwaamheid.
N.E. : Nuttige
ervaring.
§ 4. De
weddeschalen zijn vastgesteld in overeenstemming met die vastgesteld voor het
Rijksonderwijs volgens de reglementsbepalingen terzake :
- van de houder V.B./S. : van de houder van het vereist
bekwaamheidsbewijs in het staatsonderwijs;
- van de houder V.B./S. -tweejaarlijkse verhoging : van de houder
van het vereist bekwaamheidsbewijs in het staatsonderwijs op elk ogenblik
verminderd met een tweejaarlijkse verhoging;
- van de houder B/S : van de houder van dit bekwaamheidsbewijs in
het staatsonderwijs;
- van de houder B.B. + G.P.B./S. : van de houder van hetzelfde
basisbekwaamheidsbewijs aangevuld met het getuigschrift van pedagogische
bekwaamheid in het staatsonderwijs.
HOOFDSTUK II. - Organiek stelsel
Eerste Afdeling - Wervingsambten
Art. 11.
Voor de personeelsleden, die een van de hierna op de tabel
vermelde wervingsambten uitoefenen en die houder zijn van een van de voldoende
geachte bekwaamheidsbewijzen die erin bepaald zijn voor dat ambt, wordt de
weddetoelage berekend volgens de weddeschaal, die vermeld is tegenover het
bekwaamheidsbewijs dat zij bezitten.
Voor het
personeelslid dat bij toepassing van artikel 6, § 5, als houder van een
voldoend geacht bekwaamheidsbewijs wordt beschouwd, wordt de weddetoelage
berekend in de laagste weddeschaal onder de schalen die verleend worden aan de
houder van een voor het betrokken ambt voldoend geacht bekwaamheidsbe- wijs
:
Ambt | Voldoend geachte
bekwaamheidsbewijzen | Weddeschalen |
Kleuteronderwijzeres | GROEP A | |
| het diploma van
onderwijzeres | van de houder V.B./S. |
| GROEP B | |
| Alleen voor de scholen van het Duits
taalstelsel in het Duits taalgebied : diploma van
kinderverzorgster | van de houder V.B./S. verminderd met
een tweejaarlijkse verhoging |
Onderwijzer | GROEP A | |
| a) het diploma van
G.L.S.O. | van de houder V.B./S. |
| b) het diploma van
kleuteronderwijzeres, uitgereikt tussen 31 december 1960 en 31 december
1967 | van de houder V.B./S. |
| c) het diploma van
kleuteronderwijzeres uitgereikt vóór 31 december 1960, aan-gevuld
met het getuigschrift van bijwoning van de leergang tot inwij-ding in de
didactiek van de eerste graad van het lager onderwijs (alleen voor de eerste
graad) | van de houder V.B./S. |
| d) het diploma van
kleuteronderwijzeres, aangevuld met 900 dagen dienst in het lager onderwijs op
30 juni 1969 (alleen voor de eerste graad) | van de houder V.B./S. |
| GROEP B | |
| e) het diploma van
kleuteronderwijzeres aangevuld met 900 dagen dienst in het
onderwijs | van de houder V.B./S. verminderd met
een tweejaarlijkse verhoging |
| f) het diploma van
kleuteronderwijzeres | weddeschaal van
kleuteronderwijzeres |
Leermeester zedenleer | GROEP A | |
| a) bij voorkeur het diploma van
G.L.S.O. (al de afdelingen) uitgereikt door een officiële
onder-wijsinrichting (zo mogelijk optie zedenleer) | van de houder V.B./S. |
| b) bij voorkeur het diploma van
kleuteronderwijzeres, uit-gereikt tussen 31 december 1960 en 31 december 1967
door een officiële onderwijsinrichting (zo mogelijk optie
zedenleer) | van de houder V.B./S. |
| c) bij voorkeur het diploma van
kleuteronderwijzeres, uitgereikt vóór 31 december 1960 door
een officiële onderwijsinrichting (zo mogelijk optie zedenleer) en
aangevuld met het getuigschrift van bijwoning van de leergang tot inwijding
in de didactiek van de eerste graad van het lager onderwijs | van de houder V.B./S. |
| d) bij voorkeur het diploma van
kleuteronderwijzeres, uitgereikt door een officiële onderwijsinrichting
(zo mogelijk optie zedenleer) aangevuld met 900 dagen dienst in het lager
onderwijs op 30 juni 1969 (alleen voor de eerste graad) | van de houder V.B./S. |
| GROEP B | |
| e) bij voorkeur het diploma van
kleuteronderwijzeres, uitgereikt door een officiële onderwijsinrichting
(zo mogelijk optie zedenleer) en aangevuld met 900 dagen dienst in het
onderwijs | van de houder V.B./S. verminderd met
een tweejaarlijkse verhoging |
| f) bij voorkeur het diploma van
kleuteronderwijzeres, uitgereikt door een officiële onderwijsinrichting
(zo mogelijk optie zedenleer) | weddeschaal van
kleuteronderwijzeres |
Leermeester katholieke
godsdienst | GROEP A | |
| a) het diploma van
kleuteronderwijzeres, aangevuld met het bekwaamheidsgetuigschrift voor het
lager onderwijs uitgereikt door het hoofd van de eredienst | van de houder V.B./S. |
| b) het einddiploma van het secundair
onderwijs van de hogere graad, aangevuld met het bekwaamheidsgetuigschrift
voor het lager onderwijs uitgereikt door het hoofd van de
eredienst | van de houder V.B./S. |
| c) het bekwaamheidsgetuigschrift
voor het lager onderwijs uitgereikt door het hoofd van de eredienst
vóór 12 januari 1972 | weddeschaal van
kleuteronderwijzeres |
| d) het diploma van
kleuteronderwijzeres | weddeschaal van
kleuteronderwijzeres |
Leermeester protestantse
godsdienst | GROEP A | |
| het getuigschrift van het lager
secundair onderwijs, aangevuld met het bekwaamheidsgetuigschrift uitgereikt
door het hoofd van de eredienst | weddeschaal van
kleuteronderwijzeres |
Leermeester Israëlitische
godsdienst | GROEP A | |
| a) het diploma van onderwijzer
aangevuld met het bekwaamheidsgetuigschrift voor het Israëlitisch
godsdienstonderricht van de lagere graad, medeondertekend door de Opperrabbijn
en de Voorzitter van het Consistorie | weddeschaal van de
onderwijzer |
| b) het diploma van
kleuteronderwijzeres, aangevuld met het bekwaamheidsgetuigschrift voor het
Israëlitisch gods-dienstonderrricht van de lagere graad, medeondertekend
door de Opperrabijn en de Voorzitter van het Consistorie | weddeschaal van de
onderwijzer |
| c) het bekwaamheidsgetuigschrift
voor het Israëlitisch godsdienstonderricht van de lagere graad,
medeondertekend door de Opperrabbijn en de Voorzitter van het
Consistorie | weddeschaal van
kleuteronderwijzeres |
Leermeester bijzondere vakken
(lichamelijke opvoeding) | GROEP A | |
| a) het diploma van
G.H.S.O.(lichamelijke opvoeding) | van de houder V.B./S. |
| b) het diploma van licentiaat in de
lichamelijke opvoeding | van de houder V.B./S. |
| c) het diploma van G.L.S.O.
aangevuld met een getuigschrift van bekwaamheid voor het ambt van bijzonder
leermeester in de lichamelijke opvoeding aan de lagere scholen, uitgereikt
door de bijzondere examencommissie, in-gesteld bij konink-lijk besluit van 5
mei 1958, gewijzigd bij het K.B. van 3 november 1960 | van de houder V.B./S. |
| d) het diploma van onderwijzer,
aangevuld met het bekwaamheidsdiploma voor het geven van onderwijs in de
lichamelijke opvoeding aan de middelbare scholen of de klassen van de vierde graad der lagere school,
ingesteld bij het ministerieel besluit van 31 maart 1939, gewijzigd bij dat van
20 december 1947 | van de houder V.B./S. |
| e) het diploma van onderwijzer,
aange-vuld met het diploma turnleraar uitgereikt door de provincies, de
gemeenten of de private inrichtingen, overeenkomstig de bepalingen van het
ministerieel besluit van 8 maart 1945, gewijzigd bij het ministerieel besluit
van 7 november 1952 | van de houder V.B./S. |
| f) het diploma van onderwijzer of
het diploma van G.L.S.O. aangevuld met het diploma van turnleraar uitgereikt
door de examencommissies ingesteld door de provincies of in de provinciale
instituten voor lichamelijke opvoeding, met de deelneming van de
afgevaardigden van de regering | van de houder V.B./S. |
| g) het diploma van G.L.S.O.
aangevuld met het bekwaamheidsdiploma (voormeld M.B. van 31 maart
1939) | van de houder V.B./S. |
| h) het diploma van G.L.S.O.
aangevuld met het diploma van turnleraar (voormeld M.B. van 8 maart
1945) | van de houder V.B./S. |
| i) diploma van onderwijzer (met
optie : lichamelijke opvoeding) | van de houder V.B./S. |
| j) het diploma van
kleuteronderwijzeres aangevuld met het bekwaamheidsdiploma (voormeld M.B. van
31 maart 1939) | van de houder V.B./S. verminderd met
een tweejaarlijkse verhoging |
| k) het diploma van
kleuteronderwijzeres aangevuld met het diploma van turnleraar (voormeld M.B.
van 8 maart 1945) | van de houder V.B./S. verminderd met
een tweejaarlijkse verhoging |
| l) het diploma van
kleuteronderwijzeres aangevuld met het diploma van turnleraar uitgereikt door
de examencommissies ingesteld door de provincies | van de houder V.B./S. verminderd met
een tweejaarlijkse verhoging |
| m) het bekwaamheidsgetuigschrift
(voormeld K.B. van 5 mei 1958) | van de houder V.B./S. verminderd met
een tweejaarlijkse verhoging |
| n) het diploma van kandidaat in de
lichamelijke opvoeding | van de houder V.B./S. verminderd met
een tweejaarlijkse verhoging |
| GROEP B | |
| o) het diploma van
onderwijzer | van de houder V.B./S. verminderd met
een tweejaarlijkse verhoging |
| p) het diploma van gegradueerde in
de kinesitherapie | van de houder V.B./S. verminderd met
een tweejaarlijkse verhoging |
| q) het diploma van hoger secundair
technisch onderwijs (afdeling lichamelijke opvoeding) | van de houder V.B./S. verminderd met
een tweejaarlijkse verhoging |
Leermeester bijzondere vakken
(handen-arbeid) | GROEP A | |
| a) het diploma van een hogere
technische school of leergangen van de eerste graad + een jaar N.E. + het
G.M.T.N. | van de houder V.B./S |
| b) het diploma van een hogere
secundaire technische school of leergangen + drie jaar N.E. + het
G.M.T.N. | van de houder V.B./S |
| c) het brevet van een hogere
secundaire beroepsschool- of leergangen + drie jaar N.E. + het
G.M.T.N. | van de houder V.B./S |
| d) het diploma van een lagere
secundaire technische school of leergangen + zes jaar N.E. + het
G.M.T.N. | van de houder V.B./S |
| e) het diploma van onderwijzer (met
optie : plastische opvoeding) | van de houder V.B./S |
Leermeester bijzondere vakken (snit
en naad) | GROEP A | |
| a) het diploma van G.L.S.O.
(huishoudkunde, landbouw-huishoudkunde) | van de houder V.B./S |
| b) het diploma van regentes
huishoudkunde (K.B. van 20 december 1932) | van de houder V.B./S |
| c) het diploma van onderwijzeres of
van regentes voor de middelbare scholen, aangevuld met het diploma van regentes
in de huishoudkunde (M.B. 8 maart 1945) of van regentes in de nuttige
handwerken (M.B. 8 maart 1945) | van de houder V.B./S |
| GROEP B | |
| d) het diploma van
onderwijzeres | van de houder V.B./S. verminderd met
een tweejaarlijkse verhoging |
| e) het diploma van regentes in de
nuttige handwerken (M.B. 8 maart 1945) | van de houder V.B./S. verminderd met
een tweejaarlijkse verhoging |
| f) het diploma van regentes in de
huishoudkunde (M.B. 8 maart 1945) | van de houder V.B./S. verminderd met
een tweejaarlijkse verhoging |
| g) het getuigschrift van
leermeesteres in de vrouwelijke handwerken en in de kleine huishoudelijke
werken uitgereikt overeenkomstig de bepalingen van het K.B. van 1 juni
1929 | van de houder V.B./S. verminderd met
een tweejaarlijkse verhoging |
| h) het diploma van bekwaamheid tot
het geven van onderwijs in de bijzondere vakken aan de beroepsscholen voor
meisjes, uitgereikt overeenkomstig het M.B. van 22 mei 1933 | van de houder V.B./S. verminderd met
een tweejaarlijkse verhoging |
| i) het diploma van bekwaamheid tot
het geven van onderwijs in de bijzondere vakken (nuttige handwerken) aan de
beroepsscholen voor meisjes, uitgereikt door de centrale examencommissie
overeenkomstig de M.B. van 21 augustus 1933 en van 28 juli 1947 | van de houder V.B./S. verminderd met
een tweejaarlijkse verhoging |
Leermeester bijzondere vakken
(huishoudkunde) | GROEP A | |
| a) het diploma van G.L.S.O. (snit en
naad) | van de houder V.B./S. |
| b) het diploma van regentes in de
nuttige handwerken (K.B. van 20 december 1932) | van de houder V.B./S. |
| c) het diploma van onderwijzeres of
van regentes voor de middelbare scholen, aangevuld met het diploma van regentes
in de huishoudkunde (M.B. 8 maart 1945) of met het diploma van regentes in de
nuttige handwerken (M.B. 8 maart 1945) | van de houder V.B./S. |
| GROEP B | |
| d) het diploma van
onderwijzeres | van de houder V.B./S. verminderd met
een tweejaarlijkse verhoging |
| e) het diploma van regentes in de
huishoudkunde (M.B. 8 maart 1945) | van de houder V.B./S. verminderd met
een tweejaarlijkse verhoging |
| f) het diploma van regentes in de
nuttige handwerken (M.B. 8 maart 1975) | van de houder V.B./S. verminderd met
een tweejaarlijkse verhoging |
| g) het getuigschrift van
leermeesteres in de huishoudkunde en in de huishoudelijke werken (voormeld K.B.
van 1 juni 1929) | van de houder V.B./S. verminderd met
een tweejaarlijkse verhoging |
| h) het bekwaamheidsdiploma
(voormeld M.B. van 22 mei 1933) | van de houder V.B./S. verminderd met
een tweejaarlijkse verhoging |
| i) het bekwaamheidsdiploma
(voormeld M.B. van 21 augustus 1933/28 juli 1947) | van de houder V.B./S. verminderd met
een tweejaarlijkse verhoging |
Studiemeester- opvoeder in een
internaat van de tehuizen voor kinderen wier ouders geen vaste verblijfplaats
hebben | GROEP A | |
| a) het diploma van maatschappelijk
assistent | van de houder V.B./S |
| b) het diploma van sociaal
adviseur | van de houder V.B./S |
| c) het diploma van kandidaat,
uitgereikt door een Belgische universiteit | van de houder V.B./S |
| d) het diploma van een hogere
technische school van de 1e graad, aangevuld met het G.M.T.N. of met het
G.P.B. | van de houder V.B./S |
| e) het getuigschrift van
priesterschap | van de houder V.B./S |
| f) het diploma van een hogere
technische school of leergangen van de 1e graad | van de houder V.B./S. verminderd met
een tweejaarlijkse verhoging |
| g) het diploma van
kleuteronderwijzeres of het gehomologeerd getuigschrift van hoger middelbaar
onderwijs of het diploma van een hogere secundaire technische school, aangevuld
met het G.M.T.N. of met het G.P.B. | van de houder V.B./S. verminderd met
een tweejaarlijkse verhoging |
| h) het brevet van een aanvullende
secundaire beroepsschool, aangevuld met 36 maanden dienst, gepresteerd in
vast verband in het ambt van studiemeester-opvoeder in een externaat met
volledige dienstprestaties | van de houder B./S. |
| i) het brevet van een hogere
secundaire beroepsschool, aangevuld met 36 maanden dienst, gepresteerd in vast
verband in het ambt van studiemeester-opvoeder in een externaat met volledige
dienstprestaties | van de houder B./S. |
| j) het diploma van hogere secundaire
technische leergangen, aangevuld met 36 maanden dienst, gepresteerd in vast
verband in het ambt van studiemeester-opvoeder in een externaat met volledige
dienstprestaties | van de houder B./S. |
| k) het gehomologeerd getuigschrift
van hoger middelbaar onderwijs | van de houder B./S. |
| l) het diploma van een hogere
secundaire technische school | van de houder B./S. |
| m) het diploma van
kleuteronderwijzeres | van de houder B./S. |
Afdeling 2. - Selectieambten
Art. 12.
§ 1. De weddetoelage van het personeelslid, dat
één der hierna op de tabel vermelde selectieambten uitoefent,
wordt berekend op de in deze sectie bepaalde wijze;
§ 2. Voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen
:
Selectieambt | Voldoend geachte
bekwaamheids-bewijzen |
Kleuteronderwijzeres aan een
oefenschool voor kleuteronderwijzeressen | hetzij het diploma van
kleuteronderwijzeres hetzij één der
bekwaamheids-bewijzen van groep "A" voor het wervingsambt van
onderwijzer |
Onderwijzer aan een lagere
oefenschool | hetzij het diploma van
onderwijzer hetzij één der
bekwaamheidsbewijzen van groep "A" voor het wervingsambt van
onderwijzer |
Leermeester bijzondere vakken aan
een lagere oefenschool | Bekwaamheidsbewijzen van de groepen
"A" voor het wervingsambt van leermeester bijzondere vakken (volgens de
onderwezen specialiteit) |
§ 3. Toegekende weddeschaal :
1. Indien het personeelslid ten minste 6 jaar
ambtsanciënniteit telt :
de weddeschaal van
de titularis van het betrokken selectieambt, die vast benoemd is in het
Rijksonderwijs, volgens de bekwaamheidsbewijzen waarvan hij houder is.
2. In de andere gevallen :
- Indien het personeelslid een
weddetoelage genoot op het ogenblik waarop hij toegelaten werd tot het
betrokken selectieambt, behoudt hij de weddeschaal die hij
genoot.
In afwachting dat hij aan de
anciënniteitsvoorwaarde voldoet, wordt hem bovendien op elk ogenblik een
toeslag toegekend die gelijk is aan het verschil tussen de weddetoelage in die
schaal en de weddetoelage in de onder punt 1 bedoelde schaal.
Op geen enkel ogenblik mag de weddetoelage van dat personeelslid
hoger zijn dan die welke hij zou bekomen in de onder punt 1 bedoelde
weddeschaal.
- Indien het personeelslid geen
weddetoelage genoot op het ogenblik waarop hij toegelaten werd tot het
betrokken selectieambt, wordt hem, volgens de bekwaamheidsbewijzen die hij
bezit, de voordeligste weddeschaal toegekend van de titularis van een der
wervingsambten waarmee men in het Rijksonderwijs toegelaten wordt tot dit
selectieambt, op elk ogenblik vermeerderd, tot wanneer hij aan de
anciënniteitsvoorwaarde voldoet, met een toeslag die gelijk is aan het
verschil tussen de weddetoelage in die schaal en de weddetoelage in de onder
punt 1 bedoelde schaal.
Afdeling 3. - Bevorderingsambten.
Art. 13.
§ 1. De weddetoelage van het personeelslid dat
één der hierna op de tabel vermelde bevorderingsambten uitoefent,
wordt berekend op de in deze sectie bepaalde wijze :
§ 2. Voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen
:
Bevorderingsambt | Voldoend geachte
bekwaamheidsbewijzen |
Hoofdonderwijzeres van een
kleuterschool of Hoofdonderwijzeres van een autonome kleuterschool of Hoofdonderwijzeres van een
oefenschool voor kleuteronderwijzeressen | diploma van
kleuteronderwijzeres |
Hoofdonderwijzer of Directeur van een autonome lagere
school | hetzij het diploma van
onder-wijzer hetzij het diploma van
G.L.S.O. hetzij het diploma van
kleuteronderwijzeres (alleen voor de scholen met één
klas) |
Hoofdonderwijzer van een lagere
oefenschool | diploma van
onderwijzer |
Directeur van een tehuis voor
kinderen wier ouders geen vaste verblijfplaats hebben | hetzij het diploma van
onder-wijzer hetzij het diploma van G.L.S.O. (al
de afdelingen) |
Beheerder in de tehuizen voor
kinderen wier ouders geen vaste verblijfplaats hebben | hetzij het diploma van
onderwijzer hetzij het diploma van G.L.S.O. (al de
afdelingen) |
§ 3. Weddeschaal :
1. Indien het personeelslid een dienstanciënniteit van ten
minste 10 jaar en een ambtsanciënniteit van ten minste 6 jaar heeft :
weddeschaal van de titularis van het betrokken bevorderingsambt, die vast
benoemd is in het Rijksonderwijs, volgens de bekwaamheidsbewijzen waarvan hij
houder is.
2. In de andere gevallen :
- Indien het personeelslid een
weddetoelage genoot op het ogenblik dat hij toegelaten werd tot het betrokken
bevorderingsambt, behoudt hij de weddeschaal die hij genoot. In afwachting dat
hij aan de dubbele anciënniteitsvoorwaarde voldoet, wordt hem bovendien op
elk ogenblik een toeslag toegekend die gelijk is aan het verschil tussen de
weddetoelage in die schaal en de weddetoelage in de onder punt 1 bedoelde
schaal.
Op geen enkel ogenblik mag de
weddetoelage van dat personeelslid hoger zijn dan die welke hij zou bekomen in
de onder punt 1 bedoelde weddeschaal.
- Indien het personeelslid geen
weddetoelage genoot op het ogenblik dat hij toegelaten werd tot het betrokken
bevorderingsambt, wordt hem, volgens de bekwaamheidsbewijzen die hij bezit de
voordeligste weddeschaal toegekend van de titularis van één der
wervingsambten waarmee men in het Rijksonderwijs toegelaten wordt tot dit
bevorderingsambt, op elk ogenblik vermeerderd, tot wanneer hij aan de dubbele
anciënniteitsvoorwaarde voldoet, met een toeslag die gelijk is aan het
verschil tussen de weddetoelage in die schaal en de weddetoelage in de onder
punt 1 bedoelde schaal.
HOOFDSTUK III. - Overgangsbepalingen
Art. 14.
§ 1. De personeelsleden die een wervingsambt, een
selectieambt of een bevorderingsambt uitoefenen zonder in het bezit te zijn van
een van de bekwaamheidsbewijzen bepaald in hoofdstuk II, worden nochtans
ondersteld een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs te bezitten gedurende de
periode waarin zij een weddetoelage genieten bij toepassing van de bepalingen
van dit besluit.
§ 2. Een personeelslid dat vastbenoemd werd in
één van de in artikel 2 bepaalde ambten en wier benoeming erkend
werd, zo die erkenning bestaat, mag voor datzelfde ambt dat hij al dan niet
uitoefent in dezelfde inrichting of bij dezelfde inrichtende overheid
gesubsidieerd worden, zelfs indien hij het ambt verlaten heeft om
één der andere ambten die bepaald zijn in artikel 1 van dit
besluit uit te oefenen, op voorwaarde dat de overgang van het ene ambt naar het
andere zonder onderbreking geschiedt. In dat geval zijn op hem van toepassing
de bepalingen van dit hoofdstuk die betrekking hebben op de personeelsleden die
op 31 augustus 1971 vastbenoemd zijn en wier benoeming erkend is, zo die
erkenning bestaat.
Eerste Afdeling -
Wervingsambten
Art. 15.
Voor een personeelslid dat op 31 augustus 1971 vast benoemd is in
een wervingsambt en wier vaste benoeming werd erkend, zo die erkenning bestaat,
en dat niet in het bezit is van de vereiste bekwaamheidsbewijzen, wordt de
weddetoelage berekend :
1° volgens de
bepalingen van sectie I, hoofdstuk II van dit besluit. Indien de aldus
vastgestelde weddetoelage lager is dan die welke het personeelslid genoot bij
de uitoefening van zijn ambt op 31 augustus 1971, behoudt hij in dat ambt de
hoogste weddetoelage tot wanneer hij een weddetoelage bekomt die ten minste
gelijk is aan die vastgesteld in de organieke regeling van hoofdstuk II;
2° in de weddeschaal toegekend aan de houders
van hetzelfde bekwaamheidsbewijs die hetzelfde ambt uitoefenen in het
Rijksonderwijs, en zo hij het voordeel van het hierboven sub 1° bepaalde
niet kan genieten. Indien de aldus vastgestelde weddetoelage lager is dan die,
welke het personeelslid genoot bij de uitoefening van zijn ambt op 31 augustus
1971, behoudt hij, in dat ambt de hoogste weddetoelage, tot wanneer hij bij
toepassing van deze bepaling een weddetoelage bekomt die ten minste gelijk is
aan de weddetoelage vastgesteld in de organieke regeling van hoofdstuk II;
3° in de weddeschaal van
kleuteronderwijzeres, op elk ogenblik verminderd met het bedrag van een
tweejaarlijkse verhoging, indien het personeelslid een ambt uitoefent waarvoor
de houder van het vereiste bekwaamheidsbewijs de wedde van kleuteronderwijzeres
bekomt en zo zij het voordeel van het hierboven sub 1° en 2° bepaalde
niet kan genieten;
4° in de weddeschaal van
onderwijzer, op elk ogenblik verminderd met het bedrag van een tweejaarlijkse
verhoging, indien het personeelslid een ambt uitoefent waarvoor de houder van
het vereiste bekwaamheidsbewijs de weddeschaal van onderwijzer bekomt en zo hij
het voordeel van het hierboven sub 1° en 2° bepaalde niet kan genieten;
5° in de weddeschaal van opsteller bij de
ministeries, zo het gaat om een inwonend studiemeester-opvoeder in de tehuizen
voor kinderen wier ouders geen vaste verblijfplaats hebben, die uiterlijk op 1
september 1970 in dienst getreden is en houder is van een ander
bekwaamheidsbewijs van het secundair onderwijs dan die bepaald in art. 7,
1° lid, van de wet van 20 februari 1970 tot regeling van het onderwijs in
bovenbedoelde tehuizen.
Art. 16.
Voor een personeelslid dat niet in het bezit is van de vereiste
bekwaamheidsbewijzen en dat op 31 augustus 1971 noch vast benoemd noch
definitief erkend was, zo die erkenning bestaat, wordt de weddetoelage berekend
:
§ 1. indien dit personeelslid vóór 1 mei 1969
in dienst getreden is in het Gesubsidieerd onderwijs, er sedertdien zonder
onderbreking in dienst gebleven is en in dienst was op de dag van de werkelijke
hervatting der lessen van het schooljaar 1971-1972;
- volgens een van de weddeschalen vastgesteld in sectie 1 van
hoofdstuk II, indien hij één van de aldaar bepaalde
bekwaamheidsbewijzen bezit.
Indien de aldus vastgestelde
weddetoelage evenwel lager is dan die, welke het personeelslid op 30 juni 1971
genoot bij de uitoefening van zijn ambt en naarmate dat hij hetzelfde ambt
uitoefende behoudt hij in dat ambt de hoogste weddetoelage tot wanneer hij
volgens het organiek stelsel van hoofdstuk II een weddetoelage bekomt die ten
minste daaraan gelijk is;
- volgens de weddeschaal van kleuteronderwijzeres, indien hij geen
van de aldaar bepaalde bekwaamheidsbewijzen bezit.
§ 2. indien dit personeelslid na 30 april 1969 en
vóór 1 september 1971 in het Gesubsidieerd onderwijs in dienst is
getreden, er sedertdien zonder onderbreking in dienst is gebleven en in dienst
was op de dag van de werkelijke hervat-ting der lessen van het schooljaar
1971-1972;
- volgens een van de weddeschalen vastgesteld in sectie 1 van
hoofdstuk II, indien hij een van de aldaar bepaalde bekwaamheidsbewijzen
bezit;
- volgens de weddeschaal van kleuteronderwijzeres, indien hij geen
van de aldaar bepaalde bekwaamheidsbewijzen bezit.
§ 3. indien dit personeelslid in dienst is getreden na 31
augustus 1971 en vóór 1 januari 1972 en indien hij geen houder is
van één der bekwaamheidsbewijzen bepaald in hoofdstuk II, sectie
1 : volgens de weddeschaal die hem zou toegekend worden indien hij in dienst
zou zijn in het Rijksonderwijs. Deze bepaling is echter niet meer van
toepassing vanaf 1 september 1973.
§ 4. indien dit personeelslid inwonend studiemeester-opvoeder
is in een tehuis voor kinderen wier ouders geen vaste verblijfplaats hebben,
hij uiterlijk op 1 september 1970 in dienst is getreden en houder is van een
ander bekwaamheidsbewijs van het secundair onderwijs dan die bepaald in artikel
7, 1° lid, van de wet van 20 februari 1970 tot regeling van het onderwijs
in bovenbedoelde tehuizen, volgens de weddeschaal van opsteller bij de
ministeries.
Art. 17.
Voor de toepassing van de bepalingen van de artikelen 9, 14, § 2, 16,
§§ 1 en 2, worden de vakantieperiodes, de militaire dienst, de
periode van wederoproeping, de ziekte- of kraamverloven, de
borstvoedingsverloven, de verloven van korte duur met behoud van de
weddetoelage ter gelegenheid van sommige gebeurtenissen van familiale of
sociale aard, alsook de verloven met verlies van weddetoelage voor een
maximumduur van 8 werkdagen per schooljaar, niet als dienstonderbreking
beschouwd.
Afdeling 2. - Selectieambten en
bevorderingsambten
Art. 18.
Voor een personeelslid dat niet in het bezit is van een
bekwaamheidsbewijs bedoeld in hoofdstuk II, sectie 2, of sectie 3, volgens het
uitgeoefende ambt, wordt de weddetoelage vastgesteld in de weddeschaal, die
bepaald is in artikel 12, § 2, of in artikel 13, § 2, naar gelang van
het geval;
§ 1. zonder tijdsbeperking, indien hij op 31 augustus 1971
vast benoemd was in het bedoelde ambt, of zijn benoeming erkend was, zo die
erkenning bestaat;
§ 2. zonder tijdsbeperking, indien hij directeur of
internaatbeheerder is van een tehuis voor kinderen wier ouders geen vaste
verblijfplaats hebben, en uiterlijk op 1 september 1970 in dienst getreden is
als houder van een ander bekwaamheidsbewijs van het secundair onderwijs dan die
bepaald in artikel 7, 1° lid, van de wet van 20 februari 1970 tot regeling
van het onderwijs in de hierbovenbedoelde tehuizen;
§ 3. zolang hij het bedoelde ambt zonder onderbreking
uitoefent, indien hij het op 31 augustus 1971 uitoefende zonder erin vast
benoemd te zijn;
§ 4. indien hij in bedoeld ambt in dienst getreden is
gedurende de periode van 1 september 1971 tot 31 augustus 1973, zolang hij het
bedoelde ambt zonder onderbreking uitoefent als houder van een
bekwaamheidsbewijs, dat ten minste tot groep B behoort zoals vastgesteld in
hoofdstuk II, sectie 1 voor één van de wervingsambten waarmee men
in het Rijksonderwijs toegelaten wordt tot het bedoelde
ambt;
§ 5. tot 30 juni 1974, indien hij in bedoeld ambt in dienst
is getreden gedurende de periode van 1 september 1971 tot 31 augustus 1973
zonder in het bezit te zijn van één der bekwaamheidsbewijzen,
bepaald in § 4 hierboven;
§ 6. tot 30 juni 1974, indien hij in bedoeld ambt in dienst
getreden is gedurende de periode van 1 september 1973 tot 31 december
1973.
Art. 19.
§ 1. Voor de toepassing van de bepalingen van artikel 18,
§§ 3 en 4, worden de verloven, opgesomd in artikel 17, niet als
ambtsonderbrekingen beschouwd.
§ 2. Indien de personeelsleden, bedoeld in §§ 3 en
4 van artikel 18 vast benoemd zijn en indien hun benoeming erkend is, zo die
erkenning bestaat, zijn de bepalingen van § 1 van bedoeld artikel van
toepassing.
Afdeling 3. - Bijzondere
bepalingen
Art. 20.
De bepalingen van deze sectie zijn van 1 september 1958 tot 31
augustus 1971 toepasselijk op de personeelsleden, die gedurende die periode een
gesubsidieerd ambt uitgeoefend hebben zonder in het bezit te zijn van een
vereist bekwaamheidsbewijs.
De weddetoelage wordt
berekend volgens onderstaande bepalingen :
§ 1. Voor de schoolhoofden en de klassetitularissen in het
kleuter- en lager onderwijs :
- is de weddetoelage gelijk aan die
toegekend aan de personeelsleden met het vereiste bekwaamheidsbewijs indien zij
houder zijn van een bekwaamheidsbewijs voor het ambt van onderwijzer, van
G.L.S.O. (al de afdelingen) of van een bekwaamheidsbewijs dat gelijkgesteld is
met dat van regent;
- is onverminderd een andere
beslissing door Ons of door Onze Minister genomen gedurende de periode waarvan
hierboven sprake, de weddetoelage gelijk aan die toegekend aan de
personeelsleden, die houder zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs, op elk
ogenblik verminderd met een tweejaarlijkse verhoging in de weddeschaal van de
houder van het vereiste bekwaamheidsbewijs, indien zij houder zijn van een
ander dan het vereiste bekwaamheidsbewijs of dan de bekwaamheidsbewijzen
bedoeld onder a) hiervoor;
§ 2. Voor de directeur, de internaat-beheerder en de
inwonende studiemeester-opvoeder in de tehuizen voor kinderen wier ouders geen
vaste verblijfplaats hebben, die uiterlijk op 1 september 1970 in dienst zijn
getreden en houder zijn van een ander bekwaamheidsbewijs van het secundair
onderwijs dan die bepaald in artikel 7, 1° lid, van de wet van 20 februari
1970 tot regeling van het onderwijs in de hiervoor bedoelde tehuizen, wordt de
weddetoelage vastgesteld volgens het geval, zoals bepaald in de artikelen 14,
§ 5, en 18, § 2, van dit besluit;
§ 3. Voor de leermeesters zedenleer en bijzondere vakken
wordt de weddetoelage vastgesteld naar rata van 100 pct. of 75 pct. van de
wedde van onderwijzer overeenkomstig de beslissing van de Minister in verband
met de bekwaamheidsbewijzen waarvan de belanghebbenden houder zijn voor het
geven van onderricht in de betrokken specialiteit.
§ 4. Voor de leraars katholieke godsdienst, die tussen 1
september 1958 en 31 augustus 1967 in dienst waren, wordt de weddetoelage
vastgesteld naar rata van 100 pct. of 75 pct. van de wedde van onderwijzer,
volgens de bekwaamheidsbewijzen waarvan zij houder zijn en die gedurende de
hiervoor bedoelde periode bij ministeriële beslissing aanvaard werden voor
het geven van godsdienstonderricht;
§ 5. Voor de leraars protestantse of Israëlitische
godsdienst, die in dienst waren tussen 1 september 1958 en 31 augustus 1971,
wordt de weddetoelage vastgesteld zoals aangegeven in § 4
hierboven.
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Art. 21.
De weddetoelagen van de in dit besluit bedoelde personeelsleden worden
vastgesteld overeenkomstig de hiervoor bepaalde modaliteiten, overeenkomstig de
bepalingen van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende vaststelling
van de bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee
gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, alsook
overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit genomen krachtens
artikel 7 van bedoeld besluit.
Art. 22.
De weddetoelagen van de personeelsleden, die houder zijn van de voldoend
geachte bekwaamheidsbewijzen, worden aangevuld met de verschillende
vergoedingen waarop zij recht zouden hebben indien ze tot het personeel van het
Rijksonderwijs behoorden.
Art. 23.
Wanneer ingevolge de bepalingen van dit besluit de toegekende weddeschaal op
elk ogenblik verminderd wordt met een tweejaarlijkse verhoging, is de waarde
van deze laatste gelijk aan de eerste der tweejaarlijkse verhogingen die de
schaal bevat.
Art. 24.
De bepalingen van het koninklijk besluit van 6 april 1961 tot regeling van de
modaliteiten voor de vaststelling van de weddetoelagen van het onderwijzend
personeel van het kleuter- en lager onderwijs, dat niet in het bezit is van de
vereiste bekwaamheidsbewijzen, zoals het gewijzigd werd, blijven van kracht.
Art. 25.
Onze Ministers van Nationale Opvoeding zijn ieder wat hem betreft, belast met
de uitvoering van dit besluit, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september
1971, behalve :
artikel 6,, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 1973;
artikel 20, §§ 1, 3, 5, dat uitwerking heeft met ingang van 1
september 1958 en ophoudt van kracht te zijn op 1 september 1971;
artikel 20, § 2, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 1970
en ophoudt van kracht te zijn op 1 september 1971;
artikel 20, § 4, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 1958
en ophoudt van kracht te zijn op 1 september 1967.
Art. 26.
De bepalingen van artikel 20 van dit besluit geven in geen geval aanleiding tot
herziening van het bedrag van de weddetoelage, die aan de personeelsleden
uitbetaald werd over de periode van 1 september 1958 tot 31 augustus 1971.
BIJLAGE
MINISTERIE VAN NATIONALE OPVOEDING Per
aangetekende brief te
EN NEDERLANDSE CULTUUR
verzenden naar de dienst
hiernaast vermeld,
uiter-
Bestuur van het Basisonderwijs lijk op de
30e dag na de
indiensttreding van het
personeelslid.
Weddedienst
Arcadengebouw Voor elk
ambt moet een
Rijksadministratief Centrum
afzonderlijke verklaring
1010 Brussel ingediend
worden.
Hoofdtoezichtsgebied :
Schoolkanton :
Provinciale lagere
school (1) Gemeente :
Gemeentelijke kleuterschool
(1) Straat en nummer :
vrije (1)
BETREFT : Verklaring betreffende de aanwerving of indiensthouding
van een houder van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs van groep B of van
een ander bekwaamheidsbewijs.
De ondergetekende,
vertegenwoordiger van de inrichtende overheid (2) van de bovenvermelde school :
die een betrekking moet begeven van :
- klassetitularis (1)
- leermeester (1) met uren/week.
Verklaart :
1° de prestaties,
die verklaart deze betrekking omvat, te hebben aangeboden aan de
personeelsleden vermeld op de keerzijde, die ze geweigerd hebben;
2° in de onmogelijkheid te hebben verkeerd
een kandidaat aan te werven met het vereiste bekwaamheidsbewijs of met een
bekwaamheidsbewijs dat behoort tot de groep A, ondanks volgende maatregelen :
3° derhalve te hebben aangeworven de heer -
Mevr. - Mej. ................, geboren op ........., te ............
Betrokkene, die in dienst getreden is op
.................
Is houder van de volgende
bekwaamheidsbewijzen :
(eventueel) heeft in de
specialiteit van het te onderwijzen vak een nuttige ervaring van .... jaar.
Huidige prestaties in het onderwijs (ambt(en) en
aantal uren/week) :
Vorige diensten in het
onderwijs :
Deze aanwerving is één
van de gevallen bedoeld in het koninklijk besluit van 20 juni 1975.
1° artikel 6, § 2, a ja neen (1)
b ja neen (1)
2° artikel 6, § 5, ja neen (1)
3° artikel 6, § 6, ja neen (1)
(eventueel : datum van de gunstige adviezen reeds uitgebracht door
de commissie)
Personeelsleden van de betrokken inrichting, die houder zijn van
een vereist bekwaamheidsbewijs of van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs
van groep A, voor het ambt gepreciseerd op de voorzijde en die in het onderwijs
met volledig leerplan een hoofdambt met onvolledige prestaties
uitoefenen. ____________________________________________________________ Naam, voornaam : Handtekening na weigering : Datum
: ____________________________________________________________ 1. 2. enz. |
Datum :
De
inrichtende overheid,
Handtekening :
___________________
(1) Doorhalen
wat niet past.
(2) Cfr. omzendbrief d.d. 31
augustus 1965, rf. L.O. 14/65 - Ne 2O2/2 betreffende de verklaring van de
inrichtende overheid.
- (1):
Voor zover het bekwaamheidsbewijzen
vaststelt, opgeheven wat de instellingen en de personeelsleden betreft, waarop
het besluit van de Vlaamse Regering; Art. 15, dd. 27-6-1990, van toepassing
is.
- (2):
Deze bepaling heeft vanaf 1
september 1979 uitwerking, en is uitsluitend toepasselijk op de
onderwijsinrichtingen met het Nederlands als onderwijstaal alsmede op die welke
in het Nederlands taalgebied gelegen
zijn.