Ministerieel besluit tot uitvoering van de artikelen 15 en
16 van het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende de toekenning
van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van het onderwijs en de
psycho-medisch-sociale centra.
goedkeuringsdatum
04 JUNI 1999
publicatiedatum
B.S.11/08/1999
datum laatste wijziging
22/04/2009
COORDINATIE
(1)
M.B. van 12/03/2009 (B.S. 22/04/2009)
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
Gelet op de besluitwet van 28 december 1944
betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op
artikel 7, gewijzigd bij de wetten van 14 juli 1951, 14 februari 1961, 16 april
1963, 11 januari 1967, 10 oktober 1967, de koninklijke besluiten nr. 13 van 11
oktober 1978 en nr. 28 van 24 maart 1982, de wetten van 22 januari 1985, 30
december 1988, 26 juni 1992 en 30 maart 1994, het koninklijk besluit van 14
november 1996 en de wet van 13 februari 1998;
Gelet op Hoofdstuk IV, afdeling 5, van de herstelwet van 22
januari 1985 houdende sociale bepalingen, gewijzigd bij de wet van 1 augustus
1985, het koninklijk besluit nr. 424 van 1 augustus 1986, de wetten van 20 juli
1991, 21 december 1994 en 22 december 1995, het koninklijk besluit van 14 maart
1997, de wetten van 13 februari en 22 februari 1998 en de wet van 26 maart
1999;
Gelet op het koninklijk besluit van 12
augustus 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de
personeelsleden voor het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra,
gewijzigd bij de koninklijk besluiten van 20 augustus 1996, 8 augustus 1997 en
4 juni 1999, inzonderheid op de artikelen 15 en 16;
Gelet op de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de
instellingen van openbaar nut van sociale zekerheid en sociale voorzorg,
inzonderheid op artikel 15;
Gelet op de dringende
noodzakelijkheid;
Gelet op de wetten op de Raad
van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3,
§ 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid
gemotiveerd door het feit dat de scholen en de betrokken personeelsleden kennis
dienen te kunnen nemen van de nieuwe maatregelen vóór het begin
van het nieuwe schooljaar,
Besluit :
Artikel 1.
In geval een personeelslid in
loopbaanonderbreking niet vervangen wordt of niet meer vervangen wordt volgens
de regels bepaald bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende
de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van het
onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra kan de directeur in wiens
ambtsgebied de inrichtende macht gevestigd is, van de betrokken inrichtende
macht de aan het personeelslid betaalde onderbrekingsuitkeringen gedurende de
periode van niet-vervanging terugvorderen.
De
directeur die, nadat de inrichtende macht de mogelijkheid geboden werd zijn
verweermiddelen naar voren te brengen, beslist de in het eerste lid bedoelde
onderbrekingsuitkeringen terug te vorderen, dient zijn beslissing aan de
inrichtende macht ter kennis brengen bij een ter post aangetekend schrijven,
dat geacht wordt ontvangen te zijn de derde werkdag na de afgifte ervan ter
post.
Dit aangetekend schrijven moet de met
redenen omklede beslissing bevatten en het bedrag van de terugvordering
vermelden.
De teruggevorderde bedragen dienen
betaald binnen een termijn van drie maand die ingaat de dag van de ontvangst
van het aangetekend schrijven. Deze betaling wordt voldaan door storting of
overschrijving op de postrekening van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening
bij middel van de formulieren gevoegd bij de beslissing waarbij het bedrag van
de terugvordering is vastgesteld.
Bij
niet-betaling van de teruggevorderde bedragen binnen de in het derde lid
bedoelde termijn, beschikt de directeur over een termijn van twee maanden, die
ingaat de dag na die waarop de in het eerste lid bedoelde termijn verstreken is
en berekend wordt van datum tot datum, voor het instellen van een
rechtsvordering tot betaling bij de arbeidsrechtbank.
Art. 2.
De personeelsleden die aanspraak
maken op de verhoogde uitkering, voorzien in artikel 4 van het koninklijk
besluit van 12 augustus 1991 moeten, naast hun aanvraagformulier, hetzij
[...]
een attest van het kinderbijslagfonds,
hetzij een copie van het vonnis dat de adoptieakte heeft gehomologeerd en een
attest van het kinderbijslagfonds bij het bevoegd werkloosheidsbureau indienen.
Zolang de in het eerste lid bedoelde bijkomende
documenten niet ingediend zijn, wordt door de directeur slechts de niet
verhoogde uitkering toegekend.
Van zodra deze
bijkomende documenten bij het werkloosheidsbureau zijn ingediend, wordt het
recht op de verhoogde uitkering toegekend vanaf de datum waarop het recht op
onderbrekingsuitkeringen is ontstaan.
Art. 3.
Dit besluit heeft uitwerking met
ingang van 1 september 1991.