Koninklijk besluit tot vaststelling van bijzondere bepalingen van toepassing op het bestuurs- en onderwijzend personeel, het opvoedend hulppersoneel, het paramedisch personeel van de rijksonderwijsinrichtingen, van de internaten die van deze inrichtingen afhangen, en van het personeel van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen die, bij het bereiken van de leeftijdsgrens, het vereiste aantal dienstjaren niet tellen om een rustpensioen ten laste van de Schatkist te bekomen.

  • goedkeuringsdatum
    15 OKTOBER 1981
  • publicatiedatum
    B.S.16/12/1981
  • datum laatste wijziging
    10/10/2000

BOUDEWIJN, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen, zoals ze gewijzigd werd;

Gelet op de wet van 2 augustus 1955 houdende perekwatie van de rust- en overlevingspensioenen, zoals ze gewijzigd werd, inzonderheid op artikel 32;

Gelet op de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs, zoals ze gewijzigd werd;

Gelet op de wet van 5 augustus 1968 tot vaststelling van een zeker verband tussen de pensioenstelsels van de openbare sector en die van de privé-sector, zoals ze gewijzigd werd, inzonderheid op artikel 4;

Gelet op de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977, inzonderheid op artikel 76, § 2;

Gelet op het koninklijk besluit van 12 mei 1927 dat betrekking heeft op de ouderdom van de oppensioenstelling van de ambtenaren, de beambten en het dienstpersoneel van de Staat, zoals het gewijzigd werd, inzonderheid op artikel 2;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, leraars en de inspecteurs katholieke en protestantse godsdienst der inrichtingen voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat;

Gelet op het advies van de Syndicale Raden van Advies;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van het Openbaar Ambt, gegeven op 15 juni 1981;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 6 augustus 1981;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd door artikel 18 van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid gevolg te geven aan de opmerking van het Rekenhof en aan de vraag van de Minister van Pensioenen om de toestand te regelen van de personeelsleden van het Rijksonderwijs die bij het bereiken van de pensioenleeftijd onvoldoende dienstjaren tellen om een pensioen ten laste van de Schatkist te genieten;

Op de voordracht van Onze Ministers van Nationale Opvoeding,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.

Het stagiair of vastbenoemd lid van het bestuurs- en onderwijzend personeel, het opvoedend hulppersoneel en paramedisch personeel van de rijksonderwijsinstellingen, van de internaten die van deze inrichtingen afhangen, alsmede het vastbenoemd lid van het personeel van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen, in dienst van 24 augustus 1968, dat op de leeftijd van 65 jaar het vereist aantal dienstjaren niet telt om een rustpensioen ten laste van de Schatkist te bekomen, wordt ter beschikking gesteld wegens ontoereikend aantal dienstjaren bij het bereiken van de pensioenleeftijd, dit tot op het ogenblik dat het de wettelijke voorwaarden inzake dienstjaren vervult, tenzij, overeenkomstig de bepalingen van artikel 4, § 4, tweede en derde alinea's van de wet van 5 augustus 1968 tot vaststelling van een zeker verband tussen de pensioenstelsels van de openbare sector en die van de privé-sector, het personeelslid de toepassing vraagt van artikel 4, §§ 1 en 2 van dezelfde wet.

Art. 2.

In de stand van terbeschikkingstelling wegens ontoereikend aantal dienstjaren bij het bereiken van de pensioenleeftijd geniet het personeelslid een wachtgeld gelijk aan het bedrag van het pensioen dat het zou verkrijgen, indien het op dat tijdstip vervroegd op pensioen zou zijn gesteld.

Art. 3.

Het personeelslid dat ter beschikking is gesteld wegens een ontoereikend aantal dienstjaren bij het bereiken van de pensioenleeftijd, verliest zijn aanspraak op benoeming in een selectieambt, op een benoeming in een bevorderingsambt en op een bevordering tot een hogere wedde.

Art. 4.

Ieder jaar, in de loop van de maand die overeenstemt met die van zijn terbeschikkingstelling wegens ontoereikend aantal dienstjaren bij het bereiken van de pensioenleeftijd, wordt het personeelslid opgeroepen om te verschijnen voor de administratieve gezondheidsdienst.

Indien het zonder geldige reden niet antwoordt op deze oproep, wordt zijn wachtgeld opgeschort gedurende de periode lopende van de eerste dag van de maand volgend op de maand tijdens dewelke het had dienen te verschijnen voor de administratieve gezondheidsdienst tot de eerste dag van de maand die volgt op de effectieve datum van zijn aanmelding voor dezelfde dienst.

Art. 5.

Het personeelslid is in deze stand ertoe gehouden aan de administratie een woonplaats in het Rijk mede te delen, waar de beslissingen die hem aangaan, kunnen worden medegedeeld.

Art. 6.

Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 maart 1974, met uitzondering van de artikelen 4 en 5 die in werking treden op de dag van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

Art. 7.

Onze Ministers van Nationale Opvoeding zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.