Koninklijk besluit genomen ter toepassing van artikel 161
van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut
van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend
hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-,
lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de
Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de
leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze
inrichtingen.
goedkeuringsdatum
20 DECEMBER 1973
publicatiedatum
B.S.26/02/1974
datum laatste wijziging
10/10/2000
BOUDEWIJN,
Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en
hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet
van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het
Rijksonderwijs;
Gelet op het koninklijk besluit
van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het
bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het
paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon,
middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der
internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de
inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;
Gelet op het advies van de Syndicale Raden van
Advies;
Gelet op het advies van de paritaire
commissie voor het statuut van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het
opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel van de
rijksonderwijsinrichtingen en van het personeel van de inspectiedienst, belast
met het toezicht op deze inrichtingen;
Gelet op
de gecoördineerde wetten op de Raad van State, inzonderheid op artikel 3,
eerste lid;
Gelet op de dringende
noodzakelijkheid;
Op de voordracht van Onze
Ministers van Nationale Opvoeding, van Onze Minister van Nederlandse Cultuur en
Vlaamse Aangelegenheden en van Onze Minister van Franse Cultuur.
Hebben Wij besloten en
besluiten Wij :
Artikel 1.
Als periode van non-activiteit
worden beschouwd :
1) de volledige
kalendermaanden tijdens welke het personeelslid zijn actieve diensttijd doet,
eventueel verlengd bij toepassing van de militiewetten en de wederoproepingen
bij tuchtmaatregel;
2) de volledige
kalendermaanden tijdens welke het personeelslid, in vredestijd, in welke
hoedanigheid ook, vrijwillige prestaties doet bij de Belgische
strijdkrachten;
3) de volledige kalendermaanden
tijdens welke het personeelslid, dat reserve-officier is, de toestemming
gekregen heeft om in een formatie van de strijdkrachten te dienen, ingevolge
artikel 63, eerste paragraaf, van de wet van 1 maart 1958;
4) de volledige kalendermaanden gedurende welke het personeelslid,
als gewetensbezwaarde, zijn diensstijd verricht bij de civiele bescherming en
de wederoproepingen bij tuchtmaatregel.
Art. 2.
Tijdens de periodes van
non-activiteit, bedoeld in het eerste artikel, heeft het personeelslid geen
recht op wedde. Het behoudt echter zijn rechten op bevordering tot een hogere
wedde en zijn aanspraak op een benoeming tot een selectie- en bevorderingsambt.
Art. 3.
Tijdens de periodes van
non-activiteit, bedoeld in het eerste artikel, wordt het personeelslid geacht
werkelijke diensten te verstrekken. De duur van die periodes van non-activiteit
wordt echter niet in aanmerking genomen voor de duur van de stage, bepaald in
artikel 42 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van
het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het
opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor
kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en
normaalonderwijs van de Staat, alsmede de internaten die van deze inrichtingen
afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht
op deze inrichtingen.
Art. 4.
Dit besluit treedt in werking de
eerste van de maand volgend op de datum van zijn bekendmaking in het Belgisch
Staatsblad.
Art. 5.
Onze Ministers van Nationale
Opvoeding, Onze Minister van Nederlandse Cultuur en Vlaamse Aangelegenheden en
Onze Minister van Franse Cultuur zijn, ieder wat hem betreft, belast met de
uitvoering van dit besluit.