OPGEHEVEN : Koninklijk besluit tot vaststelling van de lichamelijke
geschiktheid vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel,
van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel der
rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch,
kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen
afhangen.
goedkeuringsdatum
22 APRIL 1969
publicatiedatum
B.S.29/04/1969
datum laatste wijziging
13/02/2017
COORDINATIE
Opgeheven door Decr. 23-12-2016 - B.S. 13-2-2017
BOUDEWIJN,
Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en
hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet
van 22 juni 1964, betreffende het statuut der personeelsleden van het
Rijksonderwijs, zoals ze gewijzigd werd bij de wet van 31 maart 1967;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 maart 1969
tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend
personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel der
inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst-
en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze
inrichtingen afhangen, en van de leden van de inspectiedienst die belast is met
het toezicht op deze inrichtingen, inzonderheid op artikel 33, 7° ;
Gelet op het advies van de Syndicale Raad van
Advies;
Gelet op het advies van de Raad van
State;
Op voordracht van Onze Ministers van
Nationale Opvoeding, van Onze Minister van de Franse Cultuur, van Onze Minister
van de Nederlandse Cultuur en van Onze Minister van Volksgezondheid,
Hebben Wij besloten en
besluiten Wij :
HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling
Artikel 1.
Alvorens tot de stage te
worden toegelaten als lid van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het
opvoedend hulppersoneel of van het paramedisch personeel van het
rijksonderwijs, moet ieder zich, op verzoek van de Minister, die dit onderwijs
onder zijn bevoegdheid heeft, aan een door de administratieve gezondheidsdienst
georganiseerd geneeskundig onderzoek onderwerpen.
HOOFDSTUK II. - Voorwaarden en wijzen van
toelaatbaarheid
Art. 2.
Onverminderd de bijzondere
bepalingen ter uitvoering van de wet van 3 augustus 1919 en 27 mei 1947,
voldoet een kandidaat die lijdt aan een gebrek of aan een gestabiliseerde
kwaal, welke onverenigbaar is met de normale uitoefening van het te begeven
ambt, niet bij het geneeskundig onderzoek.
Art. 3.
Indien de administratieve
gezondheidsdienst niet met zekerheid over de lichamelijke geschiktheid van de
kandidaat heeft kunnen oordelen, kan de kandidaat onder voorbehoud toelaatbaar
worden verklaard. In dat geval kan hij tot de stage toegelaten en in vast
verband worden benoemd. Uit het oogpunt van de lichamelijke geschiktheid, wordt
hij onder voorbehoud toegelaten.
Art. 4.
De kandidaat die lijdt aan
een kwaal, welke evolueert of zich opnieuw kan voordoen en de normale
uitoefening van het te begeven ambt kan verhinderen, wordt uitgesteld.
Zodra wordt vastgesteld dat de kwaal, waaraan de
kandidaat lijdt, geen besmettingsgevaar oplevert en dat zijn indiensttreding,
zijn genezing niet kan schaden of aanzienlijk vertragen, kan hij onder
voorbehoud toelaatbaar worden verklaard.
Art. 5.
Op verzoek van de Minister
wordt het personeelslid, stagiair of vastbenoemd, zoals bedoeld bij artikel 3
ten minste om de zes maanden aan een nieuw onderzoek onderworpen. De
administratieve gezondheidsdienst kan hem binnen een korte termijn voor bedoeld
onderzoek oproepen.
Art. 6.
Op verzoek van de Minister,
wordt de uitgestelde kandidaat opnieuw onderzocht bij het verstrijken van de
door de administratieve gezondheidsdienst gestelde termijn.
Na afloop van ten minste zes maanden sedert het vorig onderzoek,
kan de uitgestelde kandidaat, op eigen initiatief, door bemiddeling van de
Minister, een herzieningsonderzoek aanvragen.
Art. 7.
De totale duur van uitstel of
van toelating onder voorbehoud mag een termijn van vijf jaar, te rekenen van de
datum van het eerste geneeskundig onderzoek, niet overschrijden.
Art. 8.
Wanneer een personeelslid, of
een kandidaat bij het verstrijken van de periode van 5 jaar, bedoeld bij
artikel 7, niet definitief ongeschikt is verklaard door de administratieve
gezondheidsdienst, wordt hij geacht de vereiste lichamelijke geschiktheid te
bezitten.
Wanneer een stagedoend of vastbenoemd
personeelslid, dat onder voorbehoud is toegelaten overeenkomstig artikel 3,
tijdens of bij het verstrijken van de periode van vijf jaar bedoeld bij artikel
7, definitief ongeschikt wordt verklaard door de administratieve
gezondheidsdienst, dan wordt bedoeld personeelslid door de Minister van
ambtwege ontslagen.
HOOFDSTUK III. - Geneeskundig
onderzoek
Art. 9.
Het geneeskundig onderzoek
vindt plaats in de geneeskundige centra van de administratieve
gezondheidsdienst.
Ten einde te voorkomen dat een
persoon in de plaats van een andere zou verschijnen, eisen de onderzoekende
geneesheren voorlegging van de identiteitskaart. In het verslag over het
onderzoek wordt het nummer vermeld van de identiteitskaart, alsmede de gemeente
die ze heeft uitgereikt.
Art. 10.
De kandidaten worden voor het
geneeskundig onderzoek opgeroepen door toedoen van de administratieve
gezondheidsdienst.
Indien zij zonder geldige
reden hebben nagelaten gevolg te geven aan twee opeenvolgende oproepingen
waarvan de tweede bij een ter post aangetekende brief is gedaan, geeft de
administratieve gezondheidsdienst daarvan kennis aan de Minister.
Wordt geen reden aangevoerd, over de geldigheid
waarvan de Minister oordeelt, dan wijst deze de kanidatuur van de betrokkenen
af.
Art. 11.
Een identiteitsverklaring,
samen met een vragenlijst omtrent zijn vroegere en tegenwoordige
gezondheidstoestand, wordt door de kandidaat ingevuld en ondertekend.
Op de ommezijde van de identiteitsverklaring,
vermeldt de geneesheer de uitslag van zijn onderzoek en concludeert dat de
kandidaat kan aangenomen worden, al dan niet onder voorbehoud, dat hem uitstel
moet worden verleend, ofwel dat hij niet kan aanvaard worden.
Art. 12.
De administratieve
gezondheidsdienst geeft kennis aan de belanghebbende van de conclusie van het
geneeskundig onderzoek. Het verslag van dit onderzoek wordt in de dossiers van
bedoelde dienst bewaard. De kandidaat wordt door de dienst niet in kennis
gesteld van de redenen die tot stavig van de beslissiing hebben gediend.
Indien de conclusie zonder enig voorbehoud
gunstig is voor de belanghebbende, wordt de Minister hiervan onmiddellijk in
kennis gesteld.
Art. 13.
Besluit de geneesheer dat de
kandidaat niet toelaatbaar is, moet worden uitgesteld of onder voorbehoud
toelaatbaar is, dan kan deze, binnen tien dagen nadat hem van die beslissing
kennis is gegeven, vragen dat de redenen ervan worden medegedeeld aan een
geneesheer van zijn keuze. Die geneesheer kan, binnen tien dagen na de
mededeling van die redenen, een onderzoek eisen in consult met de geneesheer
die de beslissing heeft genomen; hij kan ook aan die geneesheer een verslag
doen toekomen waarin het de aangevoerde redenen weerlegt.
Indien de kandidaat nalaat de in het eerste lid bedoelde aanvraag
binnen de gestelde termijn in te dienen, dan wordt de beslissing van de
onderzoekende geneesheer toegezonden aan de Minister.
Art. 14.
Indien de onderzoekende
geneesheer en de door de kandidaat gekozen geneesheer het eens zijn, wordt de
conclusie van het geneeskundig onderzoek ofwel gehandhaafd ofwel
dienovereenkomstig gewijzigd.
Worden die
geneesheren het niet eens, of heeft de geneesheer tot wie de kandidaat zich
wendde, niet voldaan aan de voorschriften bepaald in artikel 13, dan wordt het
dossier van rechtswege door de administratieve gezondheidsdienst met het oog op
de controle op het lichamelijke geschiktheid vereist van kandidaten voor
bepaalde overheidsambten. Bedoeld college neemt de beslissing.
Art. 15.
Wanneer de kandidaat voor het
college van geneesheren verschijnt, kan hij vragen te worden bijgestaan door
zijn geneesheer, die in dat geval in zijn advies wordt gehoord.
Art. 16.
Het definitief advies,
ongeacht of dit het gevolg is van het akkoord tussen de onderzoekende
geneesheer en de geneesheer van de kandidaat, dan wel door het college van
geneesheren gegeven is, wordt ter kennis gebracht van de kandidaat en van de
Minister.
Van dit advies wordt melding gemaakt op
de ommezijde van de identiteitsverklaring bedoeld in artikel 11.
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Art. 17.
De honoraria van de
behandelende geneesheer, op wie een beroep gedaan werd op grond van de
artikelen 13, 14 en 15, komen ten laste van de kandidaat indien de
eindbeslissing geen beslissing is tot toelaatbaarheid zonder voorbehoud.
Art. 18.
Dit besluit treedt op 1 mei
1969 in werking.
Art. 19.
Onze Minister van
Volksgezondheid. Onze Ministers van Nationale Opvoeding, Onze Minister van
Franse Cultuur en Onze Minister van de Nederlandse Cultuur zijn, ieder wat hem
betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.