Besluit van de Vlaamse Regering
[tot in aanmerking nemen van diensten voor personeelsleden van het deeltijds beroepssecundair onderwijs]
goedkeuringsdatum
07 NOVEMBER 1990
publicatiedatum
B.S.26/01/1991
datum laatste wijziging
01/01/2017
COORDINATIE
(1)
B.Vl.R. van 28/10/2016 (B.S. 29/12/2016)
De Vlaamse Regering,
Gelet op het decreet van 31 juli 1990 betreffende het
onderwijs-II, inzonderheid op artikel 191;
Gelet
op het protocol van 24 september 1990 houdende de conclusies van de
onderhandelingen in het Gemeenschappelijk Comité voor alle
overheidsdiensten;
Gelet op het akkoord van de
Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting, gegeven op 30 juli 1990;
Gelet op het advies van de Raad van State;
Op de voordracht van de Gemeenschapsminister van
Onderwijs;
Na beraadslaging,
Besluit :
Artikel 1.
Voor de personeelsleden die vanaf
1 september 1990 of een latere datum fungeren in het deeltijds beroepssecundair
onderwijs, wordt met de diensten gepresteerd als tewerkgestelde werkloze, als
werknemer in het "Bijzonder tijdelijk kader" en als gesubsidieerde
contractuele, voor de toepassing van de reglementaire bepalingen vermeld in de
artikelen 2 tot 4 hierna, rekening gehouden indien deze diensten verstrekt
werden :
- in de hoedanigheid van lid van het
bestuurs- en onderwijzend personeel of van het opvoedend
hulppersoneel;
- in een centrum voor experimenteel
secundair onderwijs met beperkt leerplan van de Staat of van de Vlaamse
Gemeenschap of gesubsidieerd door de Staat of door de Vlaamse Gemeenschap of
als begeleider van het experiment in opdracht van de Minister of
Gemeenschapsminister van Onderwijs of van de Autonome Raad voor het
Gemeenschapsonderwijs, wat het Rijks-/Gemeenschapsonderwijs betreft, of als
begeleider van het experiment in opdracht van de representatieve verenigingen
van inrichtende machten, wat het gesubsidieerd onderwijs
betreft;
- in de periode van 1 september 1984 tot
31 augustus 1990.
Art. 2.
De in artikel 1 bedoelde diensten
worden in aanmerking genomen voor :
1. de
toepassing van het koninklijk besluit van 13 februari 1968 houdende erkenning
van de definitieve benoeming van de personeelsleden der gesubsidieerde
officiële en vrije inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon,
secundair en hoger onderwijs van het korte en van het lange type met volledig
leerplan, en van de tehuizen voor kinderen wier ouders geen vaste
verblijfplaats hebben;
2. de toepassing van het
besluit van de Vlaamse Regering van 12 juli 1989 betreffende de
terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de
wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtweddetoelage in het
gesubsidieerd onderwijs.
Voor de toepassing van
het sub 1 vermelde koninklijk besluit dienen de diensten gepresteerd te zijn in
een centrum voor experimenteel secundair onderwijs met beperkt leerplan
gesubsidieerd door de Staat of door de Vlaamse Gemeenschap of als begeleider
van het experiment in opdracht van de representatieve verenigingen van
inrichtende machten.
Art. 3.
Onverminderd artikel 4 worden,
voor de toepassing van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot
vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend
personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der
inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst-
en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze
inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met
het toezicht op deze inrichtingen, en voor de toepassing van de bepalingen
getroffen in uitvoering van dit besluit, de in artikel 1 bedoelde diensten,
beschouwd als zijnde verstrekt in een instelling van de Staat of van de Vlaamse
Gemeenschap onder de voorwaarden gesteld in het koninklijk besluit van 22 maart
1969, voor zover ze gepresteerd werden in een centrum voor experimenteel
secundair onderwijs met beperkt leerplan van de Staat of van de Vlaamse
Gemeenschap of als begeleider van het experiment in opdracht van de Minister of
Gemeenschapsminister van Onderwijs of van de Autonome Raad voor het
Gemeenschapsonderwijs.
Art. 4.
Voor de toepassing van artikel 2
van het koninklijk besluit van 22 juli 1969 tot vaststelling van de regels voor
de rangschikking van de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling in het
Rijksonderwijs :
1. wordt het personeelslid voor
elk jaar waarin het diensten zoals bedoeld in artikel 1 heeft verstrekt in een
centrum voor experimenteel secundair onderwijs met beperkt leerplan van de
Staat of van de Vlaamse Gemeenschap of als begeleider van het experiment in
opdracht van de Minister of Gemeenschapsminister van Onderwijs of van de
Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs, ongeacht de duur van de er
geleverde prestaties, geacht een kandidatuur regelmatig en zonder onderbreking
te hebben ingediend;
2. worden de diensten
bedoeld onder 1) in aanmerking genomen voor het bepalen van het aantal dagen.
Voor de berekening van dit aantal dagen zijn de bepalingen van toepassing van
artikel 39 b, c en d van het voormeld koninklijk besluit van 22 maart 1969.
Art. 5.
Ten aanzien van de overheid
hebben de benoeming in vast verband en de toelating tot de stage van de
personeelsleden bedoeld in artikel 1, beslist door de inrichtende machten, in
toepassing van de bepalingen van dit besluit, evenals de gelijkstelling met de
vastbenoemde of definitief erkende personeelsleden, slechts uitwerking vanaf 1
september 1991.
Art. 6.
Dit besluit heeft uitwerking met
ingang van 1 september 1990.
Art. 7.
De Gemeenschapsminister van
Onderwijs is belast met de uitvoering van dit besluit.