OPGEHEVEN : Besluit van de Vlaamse regering tot regeling
van de cumulatie van een activiteit als zelfstandige met een ambt in het
onderwijs.
goedkeuringsdatum
22 JULI 1993
publicatiedatum
B.S.06/10/1993
datum laatste wijziging
23/10/2009
COORDINATIE
B.Vl.R.
22-3-1995 - B.S. 27-6-1995
B.Vl.R. 14-12-2001 - B.S.
26-3-2002
B.Vl.R. 14-12-2001 - B.S.
9-4-2002
opgeheven door B.Vl.R. 4-9-2009 - B.S.
23-10-2009
De Vlaamse regering,
Gelet op de wet van 8 februari 1974 tot wijziging van het
koninklijk besluit van 15 april 1958, gewijzigd door het koninklijk besluit van
10 maart 1965, houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend,
wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van
Openbaar Onderwijs, inzonderheid op artikel 4;
Gelet op de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire
voorstellen 1976-1977, inzonderheid op artikel 77, § 5, tweede lid;
Gelet op het koninklijk besluit nr. 63 van 20
juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het
onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig
leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan,
inzonderheid op artikel 2, § 2, b) ;
Gelet
op het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II, inzonderheid op
artikel 193, § 2;
Gelet op het decreet van
28 april 1993 betreffende het onderwijs-IV, inzonderheid op artikel 98;
Gelet op het koninklijk besluit van 15 april 1958
houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee
gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, inzonderheid
op artikel 5, eerste lid, b), gewijzigd bij de wetten van 8 februari 1974 en 27
februari 1986;
Gelet op het protocol van 12
november 1992 houdende de conclusies van de onderhandelingen, die gevoerd
werden in de gemeenschappelijke vergadering van sectorcomité X en van
onderafdeling "Vlaamse Gemeenschap" van afdeling 2 van het Comité voor
de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor
begroting, gegeven op 28 juli 1992;
Gelet op het
advies van de Raad van State;
Op voorstel van de
Vlaamse minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken;
Na beraadslaging,
Besluit :
Artikel 1.
Artikel 5, eerste lid, b), van
het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het
onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het
Ministerie van Openbaar Onderwijs, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"b) dat reeds uit hoofde van een activiteit als
zelfstandige netto-belastbare inkomsten heeft waarvan het bedrag gelijk is aan
of hoger is dan het minimum verbonden aan de weddeschaal 501. Dit minimum wordt
aangepast aan de index doch verminderd met de forfaitair bepaalde beroepskosten
van werknemers."
Art. 2.
Artikel 2, § 2, b), van het
koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de
bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld
personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor
sociale promotie of met beperkt leerplan wordt vervangen door de volgende
bepaling :
"b) uit hoofde van een activiteit als
zelfstandige netto-belastbare inkomsten heeft waarvan het bedrag gelijk is aan
of hoger is dan het minimum verbonden aan de weddeschaal 501. Dit minimum wordt
aangepast aan de index doch verminderd met de forfaitair bepaalde beroepskosten
van werknemers."
Art. 3.
Voor het toepassen van artikel
77, § 5, 2° , lid van de wet van 24 december 1976 betreffende de
budgettaire voorstellen 1976-1977 wordt in de door de Vlaamse Gemeenschap
georganiseerde of gesubsidieerde onderwijsinstellingen, een lid van het
onderwijzend of daarmee gelijkgesteld personeel geacht een hoofdberoep als
zelfstandige uit te oefenen, wanneer de zelfstandige uit hoofde van zijn
activiteit als zelfstandige netto-belastbare inkomsten heeft waarvan het bedrag
gelijk is aan of hoger is dan het minimum van de weddeschaal 501. Dit bedrag
wordt aangepast aan de index doch verminderd met de forfaitair bepaalde
beroepskosten van werknemers.
[Art. 3bis.
In afwijking van artikel 3 wordt de
zelfstandige activiteit van het personeelslid dat het ambt van arts in een
centrum voor leerlingenbegeleiding uitoefent, niet beschouwd als een
hoofdberoep als zelfstandige.]
B.Vl.R.
van 14-12-2001
Art. 4.
Voor de toepassing van de
artikelen 1, 2 en 3 van dit besluit wordt verstaan onder :
- netto-belastbare inkomsten uit een activiteit als zelfstandige :
de inkomsten verworven tijdens het burgerlijk jaar voorafgaand aan het
schooljaar tijdens hetwelk de Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs of
zijn gemachtigde oordeelt of het onderwijsambt al dan niet in hoofdambt moet
worden bezoldigd;
- minimum van de weddeschaal 501
: het minimum van die weddeschaal geldend in december van het burgerlijk jaar
voorafgaand aan het schooljaar tijdens hetwelk de Vlaamse minister bevoegd voor
het onderwijs of zijn gemachtigde oordeelt of het onderwijsambt al dan niet in
hoofdambt moet worden bezoldigd;
- index : het
indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand december van het burgerlijk
jaar voorafgaand aan het jaar tijdens hetwelk de Vlaamse minister bevoegd voor
het onderwijs of zijn gemachtigde oordeelt of het onderwijsambt al dan niet in
hoofdambt moet worden bezoldigd;
- forfaitair
bepaalde beroepskosten : de forfaitaire beroepskosten welke voor het bepalen
van de netto-belastbare inkomsten van werknemers, tijdens het burgerlijk jaar
voorafgaand aan het schooljaar waarin over de toepassing van de
cumulatieregeling wordt beslist, fiscaal worden afgetrokken van de inkomsten
van die werknemers.
Art. 5.
Vaststellingen omtrent het
toepassen van de cumulatieregeling als zelfstandige kunnen pas geschieden met
ingang van 1 september volgend op het jaar waarin de activiteit als
zelfstandige voor het eerst wordt aangevat. Tot die datum wordt het betrokken
personeelslid in hoofdambt bezoldigd.
Art. 6.
Zolang de Vlaamse minister
bevoegd voor het onderwijs of zijn gemachtigde niet over definitieve gegevens
over de netto-belastbare inkomsten uit de activiteit als zelfstandige beschikt,
wordt het betrokken personeelslid voorlopig in hoofdambt bezoldigd.
Art. 7.
Het onderwijsambt wordt
ambtshalve als hoofdambt bezoldigd vanaf het ogenblik dat het personeelslid aan
het departement onderwijs meedeelt dat hij zijn onderwijsambt niet meer
terzelfdertijd met een zelfstandige activiteit uitoefent.
Op vraag van het departement onderwijs moet betrokkene dit met de
nodige bewijsstukken staven.
Art. 8.
De Vlaamse minister bevoegd voor
het onderwijs of zijn gemachtigde bepalen de formaliteiten die de
personeelsleden die een activiteit als zelfstandige uitoefenen moeten
vervullen.
Personeelsleden die uit hoofde van een
zelfstandige activiteit netto-belastbare inkomsten hebben waarvan het bedrag
lager ligt dan [12.400 euro], moeten t.a.v. het departement Onderwijs enkel
deze mededeling doen.
B.Vl.R.
van 14-12-2001
Op vraag van het departement onderwijs moeten deze personeelsleden
bewijsstukken voorleggen.
Art. 9.
Artikel 193, § 1, van het
decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II heeft uitwerking met
ingang van het schooljaar 1992-1993, voor de nieuwe aanvragen tot de cumulatie
als zelfstandige vanaf dit schooljaar.
De
Commissie opgericht overeenkomstig artikel 2 van de wet van 8 februari 1974 tot
wijziging van het koninklijk besluit van 15 april 1958, gewijzigd door het
koninklijk besluit van 10 maart 1965 houdende bezoldigingsregeling van het
onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het
Ministerie van Openbaar Onderwijs behoudt haar adviesbevoegdheid voor de
periode die 1 september 1992 voorafgaat.
Zij
behoudt eveneens haar adviesbevoegdheid voor de cumulatie-aanvragen van de
personeelsleden bedoeld in artikel 11 van dit besluit.
De hierboven vermelde Commissie houdt op te bestaan op 1 april
1995.
Art. 10.
Het koninklijk besluit van 15
december 1978 tot uitvoering van artikel 77, § 5, tweede lid, van de wet
van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977 wordt
opgeheven.
Art. 11.
§ 1. Dit besluit
heeft uitwerking met ingang van het schooljaar 1992-1993 voor het onderwijs met
volledig leerplan. De bepalingen van het besluit die rechten van
personeelsleden verminderen, treden ten aanzien van deze personeelsleden eerst
op 1 september 1993 in werking.
§ 2. Dit besluit
heeft uitwerking met ingang van het schooljaar 1993-1994 voor het onderwijs
voor sociale promotie of met beperkt
leerplan.
Art. 12.
De Vlaamse minister, bevoegd voor
het onderwijs is belast met de uitvoering van dit besluit.