Wet houdende het Gerechtelijk Wetboek (uittreksel)

  • goedkeuringsdatum
    10 OKTOBER 1967
  • publicatiedatum
    B.S.31/10/1967
  • datum laatste wijziging
    30/09/2016

COORDINATIE

Wet 1-4-1969 - B.S. 29-4-1969

Wet 27-6-1969 - B.S. 15-7-1969, err. B.S. 18-7-1969 en 19-9-1969

Wet 12-5-1971 - B.S. 26-5-1971

Wet 7-8-1974 - B.S. 18-9-1974

Wet 9-7-1975 - B.S. 23-7-1975

Wet 16-6-1978 - B.S. 28-6-1978

Herstelwet 31-7-1984 - B.S. 10.8.1984

K.B. 27-11-1989 - B.S. 13-12-1989

K.B. 11-12-1992 - B.S. 17-12-1992

Wet 14-1-1993 - B.S. 20-2-1993

K.B. 8-12-1993 - B.S. 15-12-1993

K.B. 12-12-1994 - B.S. 15-12-1994

K.B. 7-12-1995 - B.S. 15-12-1995

K.B. 11-12-1996 - B.S. 25-12-1996

K.B. 20-2-1997 - B.S. 25-3-1997

K.B. 11-12-1997 - B.S. 25-12-1997

Wet 22-2-1998 - B.S. 3-3-1998

K.B. 4-12-1998 - B.S. 22-12-1998

Wet 25-1-1999 - B.S. 6-2-1999

Wet 18-3-1999 - B.S. 29-5-1999

Wet 24-12-1999 - B.S. 31-12-1999

K.B. 7-12-1999 - B.S. 24-12-1999

Wet 24-3-2000 - B.S. 4-5-2000

K.B. 6-12-2000 - B.S. 14-12-2000

Wet 22-3-2001 - B.S. 29-3-2001

K.B. 7-12-2001 - B.S. 14-12-2001

K.B. 10-12-2002 - B.S. 25-12-2002

Wet 22-4-2003 - B.S. 19-5-2003

K.B. 4-12-2003 - B.S. 12-12-2003

Wet 22-12-2003 - B.S. 31-12-2003

Wet 9-7-2004 - B.S. 15-7-2004

K.B. 9-12-2004 - B.S. 15-12-2004

K.B. 27-12-2004 - B.S. 31-12-2004

K.B. 7-12-2005 - B.S. 15-12-2005

Wet 27-12-2005 - B.S. 30-12-2005

K.B. 5-12-2006 - B.S. 14-12-2006

Wet 20-7-2006 - B.S. 28-7-2006

Wet 27-12-2006 - B.S. 28-12-2006

K.B. 11-12-2007 - B.S. 14-12-2007

K.B. 8-12-2008 - B.S. 12-12-2008

Wet 6-5-2009 - B.S. 19-5-2009

K.B. 3-12-2009 - B.S. 14-12-2009

K.B. 8-12-2010 - B.S. 16-12-2010

K.B. 12-12-2011 - B.S. 16-12-2011

K.B. 13-12-2012 - B.S. 19-12-2012

Wet 28-6-2013 - B.S. 1-7-2013

K.B. 15-12-2013 - B.S. 23-12-2013

Wet 25-4-2014 - B.S. 14-5-2014

Wet 5-5-2014 - B.S. 9-5-2014

K.B. 14-12-2015 - B.S. 17-12-2015

Wet 18-3-2016 - B.S. 30-9-2016

BOUDEWIJN, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen

volgt :

...

HOOFDSTUK V. - Goederen die niet in beslag kunnen worden genomen

...

Art. 1409.

§ 1. Bedragen uitgekeerd ter uitvoering van een arbeidsovereenkomst, een leerovereenkomst, een statuut, een abonnement, alsmede die welke worden uitgekeerd aan personen die tegen loon onder het gezag van een ander persoon arbeid verrichten buiten een arbeidsovereenkomst, [en het vakantiegeld betaald krachtens de wetgeving op de jaarlijkse vakantie] kunnen onbeperkt overgedragen of in beslag genomen worden voor het gedeelte van hun totaal bedrag boven 1391 euro per kalendermaand.

Het gedeelte van die bedragen boven 1153 euro en tot ten hoogste 1272 euro per kalendermaand, kan niet worden overgedragen of in beslag genomen voor meer dan 30 % in totaal, het gedeelte boven 1272 euro en tot ten hoogste 1391 euro per kalendermaand, kan niet worden overgedragen of in beslag genomen voor meer dan 40 % in totaal; het gedeelte boven 1073 euro en tot ten hoogste 1153 euro per kalendermaand, kan niet worden overgedragen of in beslag genomen voor meer dan een vijfde in totaal.

Het gedeelte van genoemde bedragen dat 1073 euro per kalendermaand niet te boven gaat, is niet vatbaar voor overdracht of beslag.

Wanneer personen die inkomsten genieten bedoeld in het eerste lid één of meer kinderen ten laste hebben, wordt het voor beslag of overdracht vatbare bedrag, binnen de grenzen ervan, verminderd met 66 euro per kind ten laste. De Koning bepaalt [bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad wat moet verstaan worden onder kind ten laste.

Hij bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad eveneens de regels voor de bewijsvoering, erin begrepen de bewijskracht en de geldigheidsduur van de bewijzen alsook de regels van rechtspleging. Daartoe kan Hij, tot 31 december 2004, wettelijke bepalingen uitvaardigen en wijzigen, zelfs inzake aangelegenheden die de Grondwet uitdrukkelijk aan de wet voorbehoudt, met uitsluiting van de aangelegenheden waarvoor de meerderheid voorgeschreven in artikel 4, derde lid, van de Grondwet wordt vereist. Vóór 1 januari 2005 dient de Koning bij de Kamer van volksvertegenwoordigers een wetsontwerp in ter bekrachtiging van de besluiten uitgevaardigd krachtens dit lid en die wettelijke bepalingen uitvaardigen of wijzigen. De besluiten die vóór 1 januari 2006 niet worden bekrachtigd hebben geen uitwerking.

§ 1bis. Inkomsten uit andere activiteiten dan deze bedoeld in § 1, kunnen onbeperkt overgedragen of in beslag genomen worden, voor het gedeelte van hun totaal bedrag boven 35 000 frank per kalendermaand.

Het gedeelte van die bedragen boven 1153 euro en tot ten hoogste 35 000 frank per kalendermaand, kan niet worden overgedragen of in beslag genomen voor meer dan twee vijfde in totaal; het gedeelte boven 1073 euro en tot ten hoogste 29 000 frank per kalendermaand, kan niet worden overgedragen of in beslag genomen voor meer dan een vijfde in totaal.

Het gedeelte van die bedragen dat 1073 euro per kalendermaand niet te boven gaat, is niet vatbaar voor overdracht of beslag.

Wanneer personen die inkomsten genieten bedoeld in het eerste lid één of meer kinderen ten laste hebben, wordt het voor beslag of overdracht vatbare bedrag, binnen de grenzen ervan, verminderd met 50 euro per kind ten laste. De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit wat moet verstaan worden onder kind ten laste.

Hij bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad eveneens de regels voor de bewijsvoering, erin begrepen de bewijskracht en de geldigheidsduur van de bewijzen alsook de regels van rechtspleging. Daartoe kan Hij, tot 31 december 2004 wettelijke bepalingen uitvaardigen en wijzigen, zelfs inzake aangelegenheden die de Grondwet uitdrukkelijk aan de wet voorbehoudt met uitsluiting van de aangelegenheden waarvoor de meerderheid voorgeschreven in artikel 4, derde lid, van de Grondwet wordt vereist. Voor 1 januari 2005 dient de Koning bij de Kamer van volksvertegenwoordigers een wetsontwerp in ter bekrachtiging van de besluiten uitgevaardigd krachtens dit lid en die wettelijke bepalingen uitvaardigen of wijzigen. De besluiten die voor 1 januari 2006 niet worden bekrachtigd hebben geen uitwerking.

§ 1ter . De maaltijdcheques bedoeld in artikel 19bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders zijn niet vatbaar voor beslag of overdracht indien zij beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 19bis , §§ 2 en 3, van hetzelfde koninklijk besluit.

Deze maaltijdcheques vallen niet onder de samenvoeging waarin artikel 1411 voorziet, noch behoren zij tot de uitzonderingen bepaald in artikel 1412.

§ 2. Elk jaar past de Koning de in § 1 en § 1bis bepaalde bedragen aan, rekening houdend met het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand november van elk jaar.

Voor de bedragen vermeld in de eerste drie leden van § 1 en § 1bis is het aanvangsindexcijfer dat van de maand november 1989. Voor het bedrag vermeld in het vierde lid van § 1 en § 1bis is het aanvangsindexcijfer dat van de maand van de publicatie in het Belgisch Staatsblad van de wet van 24 maart 2000 tot wijziging van de artikelen 1409, 1409bis, 1410 en 1411 van het Gerechtelijk Wetboek, met het oog op de aanpassing van het bedrag van het loon dat niet vatbaar is voor overdracht of beslag.

Elke verhoging of verlaging van het indexcijfer brengt een verhoging of verlaging van de bedragen met zich mee, overeenkomstig de volgende formule : het nieuwe bedrag is gelijk aan het basisbedrag, vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld door het aanvangsindexcijfer. Het resultaat wordt afgerond tot het hogere honderdtal.

Het aldus aangepaste laatste bedrag mag evenwel nooit lager zijn dan het bedrag bepaald bij artikel 2, § 1, 1, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum, dat van kracht zal zijn op 1 januari van het jaar volgend op de aanpassing, afgerond tot het hogere duizendtal.

Binnen de eerste vijftien dagen van de maand december van elk jaar, worden de nieuwe bedragen bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Zij worden van kracht vanaf 1 januari van het jaar volgend op hun aanpassing.

§ 3. De Koning kan bovendien de in § 1 en § 1bis bepaalde bedragen na advies van de Nationale Arbeidsraad aanpassen, rekening houdend met de economische toestand.

Het besluit treedt in werking op 1 januari van het jaar na dat waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Art. 1409bis.

De schuldenaar die niet beschikt over inkomsten als bedoeld in artikel 1409, kan voor hem en zijn gezin de noodzakelijke inkomsten behouden welke berekend worden overeenkomstig de artikelen 1409, § 1, en 1411.

Iedere aanspraak van de schuldenaar, steunend op het eerste lid, wordt aan de beslagrechter voorgelegd overeenkomstig artikel 1408, § 3. Deze kan de duur beperken tijdens welke deze inkomsten van de schuldenaar niet voor beslag vatbaar zijn.

Art. 1409ter.

§ 1. De beslagen schuldenaar die aanspraak kan maken op een verhoging van zijn inkomsten die niet vatbaar zijn voor beslag met toepassing van artikel 1409, § 1, vierde lid, of 1409, § 1bis, vierde lid, doet hiervan aangifte, afgegeven tegen ontvangstbewijs respectievelijk aan de derde-beslagene en, in afschrift, aan de beslaglegger of verzonden aan dezen bij aangetekende brief, door middel van een formulier waarvan het model bepaald is door de minister van Justitie.

Per procedure is evenwel één enkele verklaring van kind ten laste vereist, ongeacht het aantal erbij betrokken schuldeisers in elk stadium ervan.

§ 2. De verklaring zal rechtskracht hebben vanaf de maand volgend op de ontvangst ervan door de derde-beslagene voor zover deze beschikt over een termijn van tien werkdagen vóór de gewone datum van de betaling, de hoedanigheid van kind ten laste wordt vastgesteld overeenkomstig het formulier en één van de bewijsmiddelen bedoeld in artikel 1409quater en de beslagen schuldenaar op erewoord verklaart dat het kind niet beschikt over inkomsten waarvan het bedrag hoger is dan door de Koning bepaald of dat zijn inkomsten het voorwerp zijn geweest van een gemeenschappelijke belastingsaangifte.

§ 3. Iedere betwisting wordt door de beslaglegger of de beslagen schuldenaar aan de beslagrechter voorgelegd door een eenvoudige schriftelijke verklaring neergelegd ter griffie of aan de griffie verzonden. De beslaglegger en de beslagen schuldenaar worden bij gerechtsbrief opgeroepen voor de voor de rechter vastgestelde zitting.

De derde-beslagene wordt, bij gerechtsbrief, in kennis gesteld van het tussengeschil en is verplicht om, vanaf de volgende vervaldag van de betaling, het bedrag van de toegepaste vermeerdering die aanleiding geeft tot betwisting in zijn handen onbeschikbaar te maken.

Onverminderd een overeenkomst tussen de beslagen schuldenaar en de beslaglegger loopt het gevolg van de onbeschikbaarheid verder tot de kennisgeving van de beschikking over de betwisting.

De rechter doet uitspraak bij voorrang boven alle andere zaken. De beschikking is niet vatbaar voor verzet of hoger beroep. Zij wordt onmiddellijk bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de beslaglegger, van de beslagen schuldenaar en van de derde-beslagene.

Indien de vermeerdering niet werd toegepast door de derde-beslagene, zal de beschikking die de hoedanigheid van kind ten laste erkent rechtskracht hebben vanaf de maand volgend op de ontvangst ervan door deze voor zover hij beschikt over een termijn van tien werkdagen vóor de gewone datum van de betaling.

Indien de vermeerdering werd toegepast door de derde-beslagene en in overeenstemming met het tweede lid in zijn handen onbeschikbaar werd gemaakt, wordt het bedrag van de onbeschikbaar geworden vermeerdering al naargelang het geval gestort aan de beslagen schuldenaar of aan de beslaglegger.

In geval van een invorderingsprocedure waarbij vanaf de aanvang of in de loop van de procedure meerdere schuldeisers betrokken zijn, wordt de beschikking geacht ten aanzien van alle schuldeisers op tegenspraak te zijn gewezen.

§ 4. In geval van veranderende omstandigheden wordt de vermeerdering voor kind ten laste aangepast overeenkomstig de paragrafen 2 en 3.

Indien de beslagen schuldenaar onrechtmatig en ten onrechte de vermeerdering geniet, worden de bedragen die daarmee overeenstemmen, op grond van een beschikking gewezen overeenkomstig paragraaf 3, zonder enige beperking gereïntegreerd in het voor beslag vatbare bedrag, onverminderd de toepassing van enige andere invorderingsmaatregel.

Art. 1409quater.

Onverminderd andere mogelijks in te roepen bewijsmiddelen wordt de hoedanigheid van kind ten laste aangetoond ten genoege van recht op een of meer van de volgende wijzen : een verklaring afgeleverd door een verzekeringsinstelling in het kader van de ziektekostenverzekering, waarin bepaald wordt dat het kind ten laste is van de titularis van de beslagen of overgedragen inkomsten, in de zin van de wetgeving inzake de ziektekostenverzekering; het attest van gezinssamenstelling die de verblijfplaats van het kind vaststelt op de woonplaats van de genieter van de beslagen of overgedragen inkomsten; de gerechtelijke beslissing of de overeenkomst die de gedeelde materiële bewaring vastelt, alsook een verklaring op erewoord dat de gerechtelijke beslissing of de overeenkomst wordt nagekomen; de rekeninguittreksels die een geregelde storting aantonen van een bijdrage in het onderhoud voor een bedrag hoger dan de gevraagde verhoging van het niet voor beslag vatbare bedrag.

Art. 1409quinquies.

[...]

Art. 1410.

§ 1. Artikel 1409 , § 1bis, § 2 en § 3, vindt bovendien toepassing op :

1° de al dan niet provisionele uitkeringen tot onderhoud, door de rechter toegewezen, alsmede de uitkeringen die na echtscheiding aan de niet schuldige echtgenoot worden toegekend;

2° de pensioenen, aanpassingsuitkeringen, overgangsuitkeringen, renten, rentebijslagen of als pensioen geldende voordelen betaald krachtens een wet, een statuut of een overeenkomst;

2°bis. het vakantiegeld en de aanvullende toeslag bij het vakantiegeld betaald krachtens de wetgeving betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;

3° de werkloosheidsuitkeringen en de uitkeringen betaald door fondsen voor bestaanszekerheid;

4° de uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid en de invaliditeitsuitkeringen betaald krachtens de wetgeving op de ziekte- en invaliditeitsverzekering of de wet van 16 juni 1960 die onder meer de maatschappelijke prestaties waarborgt ten gunste van de gewezen werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi en de wetgeving betreffende de overzeese sociale zekerheid;

5° de uitkeringen, renten en toelagen) betaald krachtens de wetgeving op de vergoeding van schade uit arbeidsongevallen of beroepsziekten, of de genoemde wet van 16 juni 1960 of verzekeringsovereenkomsten aangegaan bij toepassing van de wetgeving op de overzeese sociale zekerheid, met uitzondering van het gedeelte van de uitkering bedoeld in § 2, 4°, van dit artikel;

6° [...]

7° de militievergoedingen bedoeld bij de wet van 9 juli 1951;

8° de uitkering toegekend bij onderbreking van de beroepsloopbaan.

§ 2. De volgende schuldvorderingen zijn niet vatbaar voor overdracht of beslag ten laste van de rechthebbende :

1° de gezinsbijslagen, met inbegrip van deze betaald krachtens de wetgeving betreffende de soldijtrekkende militairen;

2° de wezenpensioenen of -renten betaald krachtens een wet, een statuut of een overeenkomst;

3° de tegemoetkomingen aan minder-validen;

4° het gedeelte van de vergoedingen uitgekeerd krachtens de wetgeving op de vergoeding van schade uit arbeidsongevallen die 100 pct. overschrijdt en toegekend wordt aan zwaar verminkten wier toestand de hulp van een andere persoon volstrekt en normaal vergt, evenals de bedragen toegekend voor de behoefte aan andermans hulp krachtens de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;

5° de bedragen uit te keren :

1. aan de rechthebbende van geneeskundige verstrekkingen als tegemoetkoming ten laste van de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen of krachtens de wet van 16 juni 1960 of de wetgeving betreffende de overzeese sociale zekerheid;

2. als kosten voor geneeskundige, heelkundige, farmaceutische en verplegingszorgen of als kosten voor prothesen en orthopedische toestellen aan een door een arbeidsongeval of een beroepsziekte getroffen persoon krachtens de wetgeving betreffende de arbeidsongevallen of de beroepsziekten.

6° de bedragen uitgekeerd als gewaarborgd inkomen voor bejaarden of als inkomensgarantie voor ouderen.

7° de bedragen uitgekeerd als bestaansminimum;

8° de bedragen uitgekeerd als maatschappelijke dienstverlening door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

9° de uitkering voorzien in artikel 7 van het koninklijk besluit van 18 november 1996 houdende invoering van een sociale verzekering ten gunste van zelfstandigen, in geval van faillissement, en van gelijkgestelde personen, met toepassing van de artikelen 29 en 49 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.

10° de al dan niet provisionele vergoedingen voor prothesen, medische hulpmiddelen en implantaten.

11° de bedragen bepaald in artikel 120 van de programmawet I van 27 december 2006 uitgekeerd als tussenkomst van het Schadeloosstellingsfonds voor asbestslachtoffers.

§ 3. In afwijking van § 1, kan twee derde van het pensioen en van de sociale uitkeringen der personen in een ziekenhuis opgenomen op kosten van de commissies van openbare onderstand en van het speciaal onderstandsfonds, aan die instellingen worden overgedragen.

De Koning kan de in het eerste lid bepaalde verhouding wijzigen.

§ 4. In afwijking van de bepalingen van de §§ 1 en 2, kunnen de prestaties die ten onrechte uitgekeerd zijn uit de middelen van de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid, van de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, van het Nationaal Pensioenfonds voor mijnwerkers, van de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden, van het Fonds voor de beroepsziekten, van het Fonds voor arbeidsongevallen, van openbare of particuliere instellingen belast met de toepassing van de wetgeving betreffende het sociaal statuut van de zelfstandigen of van de dienst voor Overzeese Sociale Zekerheid, hetzij uit de middelen die ingeschreven zijn in de begroting van het ministerie van Sociale Zaken of uit die ingeschreven in de begroting van de pensioenen met het oog op de toekenning van het gewaarborgd inkomen voor bejaarden, hetzij uit middelen dienstig voor de toekenning van het bestaansminimum of een gelijkaardige uitkering ingeschreven in de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en uit die ingeschreven in de begrotingen van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, hetzij uit de financiële middelen die aan de gemeenschappen en de gemeenschappelijke gemeenschapscommissie ter beschikking staan voor de betaling van de gezinsbijslag vanaf 1 januari 2015 ambtshalve teruggevorderd worden ten belope van 10 % van iedere latere prestatie die aan de debiteur van het onverschuldigde bedrag of aan zijn rechthebbenden wordt uitgekeerd. Hetzelfde geldt voor de intresten op die prestaties ingeval de onterechte betaling frauduleus werd uitgekeerd.

Voor het bepalen van deze 10 % wordt het bedrag van die prestatie desgevallend verhoogd met de overeenkomstige prestatie die krachtens één of meerdere buitenlandse regelingen wordt genoten.

Wanneer de in het eerste, derde en vierde lid, bedoelde terugvordering, niet meer kan worden uitgevoerd door de instelling of door de uitbetalingsdienst bij gebrek aan nog te betalen prestaties, kan die terugvordering op haar verzoek ambtshalve worden uitgevoerd door een instelling of dienst die één der prestaties bedoeld in § 1, 2°, 3°, 4°, 5° en 8° verschuldigd is, ten belope van 10 % van dat bedrag.

Werd de betaling ten onrechte bedrieglijk verkregen, dan kan de ambtshalve terugvordering van de onverschuldigd betaalde prestaties en intresten op die bedragen slaan op het geheel van de latere prestaties van éénzelfde aard of die door dezelfde instelling of dienst worden uitgekeerd.

Werden de gezinsbijslagen ten onrechte verkregen ingevolge een nalatigheid of een verzuim van de rechthebbende of van de bijslagtrekkende, dan kan de terugvordering slaan op het geheel van de gezinsbijslag die later verschuldigd is aan dezelfde bijslagtrekkende.

Indien de debiteur of zijn rechthebbenden het bewijs leveren dat het inkomen, zoals berekend volgens de principes vastgelegd in de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum, lager ligt of komt te liggen ingevolge de ambtshalve terugvordering dan het bedrag van het bestaansminimum naargelang de onderscheiden categorieën vastgelegd in dezelfde wet, wordt de terugvordering naargelang het geval geschorst of beperkt.

Ter verificatie van de voorgelegde stukken beschikken de instellingen over de bevoegdheid om een onderzoek naar de bestaansmiddelen te voeren.

Alle federale overheidsdiensten, alle instellingen die belast zijn met de toepassing van een wetgeving betreffende de sociale zekerheid, de arbeidsongevallen en de beroepsziekten, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, alsook de gerechtigden, hun lasthebbers, hun erfgenamen of rechtverkrijgenden zijn verplicht aan de instellingen en uitbetalingsdiensten, op eenvoudig verzoek, alle dienstige stukken voor te leggen.

De instelling of dienst die een voordeel uitbetaalt, voorzien in §§ 1 en 2, en met terugwerkende kracht verkregen, kan van de vervallen en nog niet uitbetaalde bedragen het bedrag van de eerdere prestaties die niet samen met bedoelde voordelen mogen worden genoten, afhouden ten voordele van de instelling of dienst die ten onrechte uitbetaald heeft.

Indien een pensioengerechtigde, omwille van de toekenning van een rust- of overlevingspensioen lastens een Belgische sociale zekerheidsregeling, met terugwerkende kracht aan een met toepassing van artikel 7 van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders uitbetaald voordeel verzaakt, treedt de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, van rechtswege en tot beloop van de ontvangen uitkeringen, in de rechten van de pensioengerechtigde op de hem verschuldigde pensioenbedragen.

Indien een gerechtigde op uitkeringen bedoeld in artikel 7 van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, omwille van de toekenning van die uitkeringen, met terugwerkende kracht verzaakt aan een rust- of overlevingspensioen, treedt de Federale Pensioendienst, van rechtswege en tot beloop van het ontvangen pensioen, in de rechten van de uitkeringsgerechtigde op de hem verschuldigde uitkeringsbedragen.

§ 5. De instelling of de dienst die § 4, tweede lid, toepast, brengt de debiteur hiervan op de hoogte, bij een ter post aangetekend schrijven. Deze brief vermeldt op straffe van nietigheid :

1° het terug te vorderen bedrag evenals de berekeningswijze van dat bedrag;

2° de mogelijkheid om beroep aan te tekenen bij de bevoegde rechtbank;

3° de instelling of de dienst waaraan de terugvordering gevraagd wordt, evenals de terugvorderingsmodaliteiten.

De instelling of de dienst bezorgt, bij gewone brief, aan de instelling of de dienst waaraan de terugvordering wordt gevraagd :

1° de nodige gegevens ter identificering van de debiteur;

2° het bedrag van het terug te vorderen onverschuldigde bedrag en de terugvorderingsmodaliteiten;

3° de datum van de in voorgaand lid bedoelde notificatie;

4° elke wijziging van de hiervoor vermelde elementen.

De instelling of de dienst waaraan de terugvordering wordt gevraagd, stelt de debiteur, bij gewone brief, in kennis van :

1° de naam van de instelling of de dienst die om de terugvordering heeft verzocht evenals het bedrag en de modaliteiten ervan;

2° de datum vanaf dewelke het onverschuldigde bedrag zal worden ingehouden.

De datum bedoeld in het derde lid, 2°, moet drie maanden later zijn dan de datum van de in het eerste lid bedoelde notificatie.

Het beroep bedoeld in het eerste lid, 2°, wordt, op straffe van verval, binnen de drie maanden na de dag van aanbieding van het aangetekend schrijven ingediend bij de bevoegde arbeidsrechtbank.

§ 6. De instelling of de dienst die ambtshalve een terugvordering uitvoert krachtens § 4, eerste, derde of vierde lid, en waaraan een verzoek is gericht op grond van het tweede lid van dezelfde paragraaf, geeft hieraan gevolg nadat zij haar eigen schuld heeft teruggevorderd.

Wanneer meerdere instellingen of diensten bij éénzelfde instelling of dienst een verzoek indienen op grond van § 4, tweede lid, wordt de ambtshalve terugvordering eerst uitgevoerd ten gunste van de meest gerede instelling of dienst.

...