OPGEHEVEN : Koninklijk besluit houdende erkenning van de
definitieve benoeming van de personeelsleden der gesubsidieerde officiële
en vrije inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, secundair en hoger
onderwijs van het korte en van het lange type met volledig leerplan, en van de
tehuizen voor kinderen wier ouders geen vaste verblijfplaats
hebben.
goedkeuringsdatum
13 FEBRUARI 1968
publicatiedatum
B.S.28/02/1968
datum laatste wijziging
13/02/2017
(voetnoot 1)
COORDINATIE
K.B. 5-8-1975 - B.S.
29-8-1975
K.B. 12-1-1976 - B.S.
14-2-1976
K.B. 8-1-1980 - B.S.
1-3-1980
B.Vl.R. 28-2-1990 - B.S.
3-5-1990
B.Vl.R. 9-5-1996 - B.S.
25-7-1996
Opgeheven door Decr. 23-12-2016 - B.S. 13-2-2017
BOUDEWIJN,
Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en
hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet
van 29 mei 1959 tot wijziging van de wetgeving betreffende het
bewaarschoolonderwijs, het lager onderwijs, het middelbaar, normaal-, technisch
en kunstonderwijs, inzonderheid de artikelen 40 en 47;
Gelet op de wet van 10 juni 1937 inzake de pensioenen en de
terbeschikkingstelling van de leden van het onderwijzend personeel der
aangenomen en aanneembare scholen, zomede van de erkende vrije normaalscholen;
Gelet op de wet van 30 januari 1954 tot regeling
van de pensioenen der leden van het personeel der privé-inrichtingen
voor technisch onderwijs, inzonderheid op artikel 2;
Gelet op het koninklijk besluit van 29 december 1956 houdende
vaststelling van de voorwaarden tot erkenning van de personeelsleden der
gesubsidieerde inrichtingen voor technisch onderwijs;
Gelet op artikel 2, tweede lid, van de wet van 23 december 1946
houdende instelling van een Raad van State;
Gelet
op de dringende noodzakelijkheid;
Op de
voordracht van Onze Minister van Nationale Opvoeding en van Onze
Minister-Staatssecretaris voor Nationale Opvoeding,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.
[§ 1. ]1[Op aanvraag van de inrichtende macht kan [[de
bevoegde Minister of Gemeenschapsminister of hun afgevaardigde]], als
definitief benoemd erkennen de leden van het bestuurs- en onderwijzend
personeel, van het paramedisch personeel, van het opvoedend hulppersoneel en
van het administratief personeel van de gesubsidieerde vrije inrichtingen voor
kleuter-, lager, buitengewoon, secundair en hoger onderwijs van het korte en
van het lange type met volledig leerplan en van de tehuizen voor kinderen wier
ouders geen vaste verblijfplaats hebben, voor zover ze niet vallen onder
toepassing van de wet van 10 juni 1937, wanneer zij aan volgende voorwaarden
voldoen :]2
([ ]1 K.B. 5-8-1975; [ ]2
K.B. 8-1-1980; [[ ]] B.Vl.R. 28-2-1990)
1°
Belg zijn, behoudens door Ons toegestane afwijking;
2° hun burgerlijke en politieke rechten genieten;
3° in het bezit zijn van de
bekwaamheidsbewijzen vereist of voldoende geacht voor de subsidiëring van
het ambt dat zij bekleden;
4° door de
Administratieve Gezondheidsdienst lichamelijk geschikt bevonden zijn;
5° de eed hebben afgelegd, in de bewoordingen
bepaald bij artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831;
6° de leeftijdsgrens van 50 jaar niet overschreden hebben bij
de indiensttreding, behoudens door Ons verleende vrijstelling; deze
leeftijdgrens wordt eventueel verhoogd met het aantal jaren, dat de
belanghebbenden kunnen doen gelden voor het toekennen van een pensioen ten
laste van de Schatkist;
7° definitief benoemd
zijn door de inrichtende macht;
8° gedurende
twee jaar een gesubsidieerde [betrekking] bekleed hebben.
K.B.
van 5-8-1975
[§ 2. a) Voor de personeelsleden [[in dienst getreden na 31
augustus 1971]]1 :
1° die in het
bezit zijn van een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, gerangschikt in groep
B, moet de gesubsidieerde betrekking bedoeld in 8° van § 1,
uitgeoefend geweest zijn gedurende vijf opeenvolgende jaren, waarvan ten minste
de laatste twee gelegen zijn boven de leeftijdstrappen zoals die vastgesteld
zijn, naargelang van het geval, voor de toelating tot de stage in het
Rijksonderwijs;
2° die in het bezit zijn van
een bekwaamheidsbewijs dat [[door de bevoegde Minister of Gemeenschapsminister
of hun afgevaardigde]]2 beschouwd wordt als voldoende geacht van groep B, moet
de gesubsidieerde betrekking, bedoeld in 8° van § 1, uitgeoefend
geweest zijn gedurende vijf opeenvolgende jaren boven de leeftijdstrappen,
zoals die vastgesteld zijn, naargelang van het geval, voor de toelating tot de
stage in het Rijksonderwijs;
b) Voor de personeelsleden in dienst in de gesubsidieerde
inrichtingen voor algemeen secundair (middelbaar) onderwijs en in de
inrichtingen voor normaalonderwijs, die in het bezit zijn van een
bekwaamheidsbewijs dat voldoende geacht wordt overeenkomstig artikel 4 van het
koninklijk besluit van 17 maart 1967 tot vaststelling van de
bevoegdheidsbewijzen die voldoende geacht worden voor de leden van het
personeel der vrije inrichtingen voor middelbaar en normaalonderwijs, moet het
gesubsidieerd ambt, bedoeld in 8° van § 1, uitgeoefend geweest zijn
gedurende vijf opeenvolgende jaren boven de leeftijdstrappen, zoals die
vastgesteld zijn, naargelang van het geval, voor de toelating tot de stage in
het Rijksonderwijs.]
(K.B. 5-8-1975; [[ ]]1 K.B. 12-1-1976;
[[ ]]2 B.Vl.R. 28-2-1990)
[§ 3. Op aanvraag van de inrichtende macht kan [[de bevoegde
Minister of Gemeenschapsminister of hun afgevaardigde]] eveneens als definitief
benoemd erkennen de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, het
paramedisch personeel, het opvoedend hulppersoneel en het administratief
personeel in dienst van de gesubsidieerde officiële inrichtingen voor
kleuter-, lager, buitengewoon, secundair en hoger onderwijs van het korte en
van het lange type met volledig leerplan en van de tehuizen voor kinderen wier
ouders geen vaste verblijfplaats hebben, voor zover ze vallen onder de
toepassing van de wet van 30 januari 1954 en voldoen aan de voorwaarden
opgesomd in §§ 1 en 2.]
(K.B. 8-1-1980
(voetnoot 2)
; [[ ]] B.Vl.R. 28-2-1990)
Art. 2.
De
personeelsleden bedoeld in artikel 1, die in dienst zijn getreden
vóór de inwerkingtreding van dit besluit, voldoen aan de
voorwaarde gesteld onder 4° van het voorgaand artikel, wanneer zij een
medisch attest voorleggen, dat werd opgemaakt overeenkomstig de bepalingen van
artikel 28, 4° , van de wet van 29 mei 1959.
De onder 6° van het voorgaand artikel gestelde voorwaarde
geldt niet voor de leden van het personeel die in dienst zijn getreden
vóór de inwerkingtreding van dit besluit.
(voetnoot 2)
Art. 3.
Het
personeelslid dat als defintief benoemd erkend is, behoudt het voordeel van
deze erkenning, zolang het een gesubsidieerde [betrekking] zonder onderbreking
bekleedt.
K.B.
van 5-8-1975
Art. 4.
De
personeelsleden die in dienst zijn getreden vóór 1 september 1965
en voldoen aan de voorwaarden gesteld bij de artikelen 1 en 2 van dit besluit,
worden geacht erkend te zijn als vast benoemd onder de voorwaarden gesteld bij
artikel 3, twee jaar na de datum van hun indiensttreding in een door het Rijk
gesubsidieerde [betrekking].
K.B.
van 5-8-1975
Art. 5.
Dit
besluit heeft uitwerking op 1 september 1958 voor het gesubsidieerd kleuter-,
lager, middelbaar en normaalonderwijs en op de datum van zijn inwerkingtreding
voor het vrij gesubsidieerd technisch onderwijs.
Art. 6.
Het
koninklijk besluit van 29 december 1956 wordt opgeheven op de datum van de
inwerkingtreding van dit besluit wat de personeelsleden van de vrij
gesubsidieerde inrichtingen betreft.
Art. 7.
Onze
Minister van Nationale Opvoeding en Onze Minister-Staatssecretaris voor
Nationale Opvoeding zijn belast met de uitvoering van dit besluit.
- (1):
Opgeheven voor wat betreft de
personeelsleden vermeld in artikel 4, van het Decreet dd. 27-3-1991 (Art. 75,
3° ) Opgeheven, voor zover het betrekking
heeft op de hogescholen (B.Vl.R. 9-5-1996; Art. 2, 26°
)
- (2):
Art. 1 en art. 2 : hebben
uitwerking op 1 oktober 1977 voor het administratief personeel dat geniet van
art. 16, § 2 van de wet van 18 februari 1977 betreffende de inrichting van
het hoger onderwijs en inzonder van het technisch en agrarisch hoger onderwijs
van het lange type.
- (2):
Art. 1 en art. 2 : hebben
uitwerking op 1 oktober 1977 voor het administratief personeel dat geniet van
art. 16, § 2 van de wet van 18 februari 1977 betreffende de inrichting van
het hoger onderwijs en inzonder van het technisch en agrarisch hoger onderwijs
van het lange type.