Koninklijk besluit betreffende de arbeidsduur van de werknemers tewerkgesteld in de internaten van het gesubsidieerd vrij onderwijs die ressorteren onder het Paritair Comité voor de bedienden van de inrichtingen van het gesubsidieerd vrij onderwijs.

  • goedkeuringsdatum
    18 JANUARI 1995
  • publicatiedatum
    B.S.03/02/1995
  • datum laatste wijziging
    10/10/2000

ALBERT II, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de arbeidswet van 16 maart 1971, inzonderheid op artikel 19, derde lid, 3° , artikel 23, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 225 van 7 december 1983 en bij de wet van 22 januari 1985, en artikel 26bis, gewijzigd bij de wetten van 22 januari 1985 en 10 juni 1993;

Gelet op de advies en wat betreft de uitvoering van artikel 19, derde lid, 3° , op het verzoek van het Paritair Comité voor de bedienden van de inrichtingen van het gesubsidieerd vrij onderwijs;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wet van 4 juli 1989;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat het noodzakelijk is onverwijld de tijd vast te stellen gedurende dewelke het personeel, tewerkgesteld in de internaten van het gesubsidieerd vrij onderwijs, die ressorteren onder het Paritair Comité voor de bedienden van de inrichtingen van het gesubsidieerd vrij onderwijs, ter beschikking is van de werkgever;

Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.

Dit besluit is van toepassing op de werkgevers en de werknemers van de internaten van het gesubsidieerd vrij onderwijs die ressorteren onder het Paritair Comité voor de bedienden van de inrichtingen van het gesubsidieerd vrij onderwijs.

Met werknemers worden bedoeld : de mannelijke en vrouwelijke bedienden, met name de studiemeesters-opvoeders in het internaat.

Art. 2.

Voor de vaststelling van de toegelaten arbeidsduur, worden de aanwezigheidsuren van de werknemer in het internaat tussen het slapengaan en het opstaan van de internen, beschouwd als tijd gedurende dewelke de werknemer ter beschikking staat van de werkgever, ten belope van 3 arbeidsuren.

Indien deze periode 9 uren overschrijdt, wordt elk boventallig uren als arbeidsduur beschouwd.

Art. 3.

De bij artikel 19 van de arbeidswet van 16 maart 1971 of bij een collectieve arbeidsovereenkomst vastgestelde grenzen van de arbeidsduur kunnen overschreden worden, op voorwaarde dat de wekelijkse arbeidsduur berekend over een periode van één jaar, die begint op 1 september en eindigt op 31 augustus, gemiddeld geëerbiedigd wordt.

Art. 4.

De arbeidsduur wordt in principe gespreid over 5 dagen per week. In dat geval mag de arbeidsduur de dagelijkse grens van 9 uren niet overschrijden. In geen geval mag de dagelijkse grens van 11 uren noch de wekelijkse grens van 41 uren worden overschreden.

Art. 5.

Elke ononderbroken aanwezigheidsperiode van de werknemer mag 15 uren niet overschrijden.

Er mag de werknemer niet meer dan 4 nachten per week inslapen gevraagd worden.

Art. 6.

Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 7.

Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.