OPGEHEVEN : Koninklijk besluit betreffende de voldoend
geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde officiële inrichtingen
die secundair onderwijs verstrekken overeenkomstig de wet van 19 juli 1971
betreffende de algemene structuur en de organisatie van het secundair
onderwijs.
goedkeuringsdatum
04 AUGUSTUS 1975
publicatiedatum
B.S.29/08/1975
datum laatste wijziging
13/02/2017
(voetnoot 1)
(voetnoot 2)
COORDINATIE
K.B. 17-9-1976 - B.S.
29-10-1976
Opgeheven door Decr. 23-12-2016 - B.S. 13-2-2017
BOUDEWIJN,
Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en
hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet
van 10 december 1974 houdende wijziging van de wet van 29 mei 1959 en van de
wet van 11 juli 1973 tot wijziging van sommige bepalingen van de
onderwijswetgeving, inzonderheid op artikel 5;
Gelet op het koninklijk besluit van 14 april 1964 houdende
bepaling van de wijze waarop de weddetoelagen worden vastgesteld voor de
personeelsleden van de Gesubsidieerde officiële inrichtingen voor
middelbaar en normaalonderwijs die houder zijn van bekwaamheidsbewijzen welke
voldoende worden geacht;
Gelet op het koninklijk
besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen
in de gesubsidieerde inrichtingen voor secundair technisch en beroepsonderwijs
met volledig leerplan en voor sociale promotie;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de
voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in het secundair onderwijs georganiseerd
in de gesubsidieerde officiële inrichtingen voor middelbaar onderwijs en
in de Gesubsidieerde officiële inrichtingen voor normaalonderwijs;
Gelet op het akkoord van Onze Staatssecretaris
voor Begroting en voor Wetenschapsbeleid, gegeven op 25 juli 1975;
Gelet op de wetten op de Raad van State,
gecoördineerd door het koninklijk besluit van 12 januari 1973,
inzonderheid op artikel 3;
Gelet op de dringende
noodzakelijkheid;
Op de voordracht van Onze
Ministers van Nationale Opvoeding,
Hebben Wij
besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.
Dit
besluit is toepasselijk op de personeelsleden bedoeld in artikel 5 van de wet
van 10 december 1974 houdende wijziging van de wet van 29 mei 1959 en van de
wet van 11 juli 1973 tot wijziging van sommige bepalingen van de
onderwijswetgeving en die behoren tot de categorieën :
- van het bestuurs- en onderwijzend
personeel;
- van het opvoedend hulppersoneel,
in de gesubsidieerde officiële
inrichtingen die secundair onderwijs verstrekken overeenkomstig de wet van 19
juli 1971 betreffende de algemene structuur en de organisatie van het secundair
onderwijs.
Art. 2.
De
inrichtende macht van een van de in artikel 1 bedoelde inrichtingen kan voor
elk van de inrichtingen die zij organiseert kiezen voor een van de volgende
twee regimes van voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen :
- hetzij het regime van het koninklijk besluit van 14 april 1964
houdende bepaling van de wijze waarop de weddetoelagen worden vastgesteld voor
de personeelsleden van de gesubsidieerde officiële inrichtingen voor
middelbaar en normaalonderwijs die houder zijn van bekwaamheidsbewijzen welke
voldoende worden geacht, aangevuld met het koninklijk besluit van 30 juli
1975;
- ofwel het regime van het koninklijk besluit van 30 juli 1975,
betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde
inrichtingen voor secundair technisch en beroepsonderwijs met volledig leerplan
en voor sociale promotie.
De inrichtende macht kan op eigen hand
de gedane keuze niet wijzigen.
[Art. 2bis.
Op
de in artikel 1 bedoelde inrichtingen, die ontstaan zijn uit de wijziging van
de structuur van het onderwijs overeenkomstig de bovenvermelde wet van 19 juli
1971 in de inrichtingen voor middelbaar onderwijs en in de inrichtingen voor
normaalonderwijs, zijn de bepalingen van het koninklijk besluit van 30 juli
1975 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde
inrichtingen voor technisch en beroepsonderwijs met volledig leerplan en voor
sociale promotie van toepassing voor de ambten van leraar technische vakken,
van praktijkleraar en van leraar technische vakken en beroepspraktijk, andere
specialiteiten dan snit en naad en huishoudkunde.]
K.B.
van 17-9-1976
Art. 3.
De
licentiaat of de licentiaat-geaggregeerde, die vast benoemd is of gelijkgesteld
is met een vast benoemde in een inrichting voor middelbaar onderwijs en die
door de inrichtende macht geaffecteerd is in een eerste graad van het secundair
onderwijs, die afgesplitst is van de inrichting waarvan hij personeelslid is,
behoudt naargelang van het geval het voordeel van de weddeschaal van licentiaat
of van licentiaat-geaggregeerde, die hem werd toegekend in de inrichting voor
middelbaar onderwijs.
Art. 4.
De
licentiaat-geaggregeerde, geaffecteerd vóór 30 juni 1975, in de
tweede graad van een in artikel 1 bedoelde inrichting voor secundair onderwijs,
heeft recht op de weddeschaal van licentiaat-geaggregeerde, in de mate waarin
hem deze werd toegekend krachtens een ministeriële reglementering, die
voorafgaat aan de datum van inwerkingtreding van onderhavig besluit.
Art. 5.
Dit
besluit heeft uitwerking vanaf 1 september 1969, met uitzondering van artikel
3, dat in werking treedt op 1 september 1970, en van artikel 4, dat in werking
treedt op 1 september 1972.
Art. 6.
Onze Ministers van Nationale Opvoeding zijn, ieder wat hem betreft, belast met
de uitvoering van dit besluit.
- (1):
Voor zover het bekwaamheidsbewijzen
vaststelt, opgeheven wat de instellingen en de personeelsleden betreft, waarop
het Besluit van de Vlaamse Regering; Art. 21, dd. 14-6-1989, van toepassing
is.
- (2):
Voor zover het bekwaamheidsbewijzen
vaststelt, opgeheven wat de instellingen en de personeelsleden betreft, waarop
het Besluit van de Vlaamse Regering; Art. 14, dd. 26-9-1990, van toepassing
is.