OPGEHEVEN : Koninklijk besluit houdende uitvoering van de wet van 28 april 1953 betreffende de inrichting van het universitair onderwijs door de Staat, gewijzigd bij de wet van 9 april 1965, houdende diverse maatregelen voor de universitaire expansie en aangevuld bij de wet van 16 juli 1970 betreffende de financiering van de universitaire investeringen.

  • goedkeuringsdatum
    10 SEPTEMBER 1971
  • publicatiedatum
    B.S.24/09/1971
  • datum laatste wijziging
    13/02/2017

COORDINATIE

Opgeheven door Decr. 23-12-2016 - B.S. 13-2-2017

BOUDEWIJN, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 28 april 1953 op de inrichting van het universitair onderwijs door de Staat, gewijzigd onder meer bij de wetten van 9 april 1965 en 16 juli 1970, en inzonderheid artikel 55ter;

Gelet op de wet van 22 april 1958 tot oprichting van een Fonds voor schoolgebouwen en gebouwen in schoolverband van het Rijk, een Fonds voor hoger onderwijsgebouwen en studentenverblijven van het Rijk, zoals zij werd gewijzigd;

Gelet op de wet van 23 december 1946 houdende instelling van een Raad van State, inzonderheid artikel 2, tweede lid;

Gelet op de hoogdringendheid;

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën en van Onze Minister van Nationale Opvoeding,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.

De toepassingsmodaliteiten van artikel 55ter van de wet van 28 april 1953 worden door de hiernavolgende bepalingen geregeld wat de eerste schijf, groot 296 miljoen frank, betreft van de leningen die aan het eigen vermogen van de rijksuniversiteiten en van de rijksuniversitaire centra zullen verleend worden.

Art. 2.

De aanvragen voor leningen moeten door het eigen vermogen van de universiteit of aan het ontlenend universitair centrum ingeleid worden bij de Algemene Spaar- en Lijfrentekas.

Art. 3.

De Minister van Financiën stelt de tekst vast van de tussen de Staat en de Algemene Spaar- en Lijfrentekas af te sluiten overeenkomst betreffende de toekenning van deze leningen.

Art. 4.

De leningsaanvragen dienen inzonderheid volgende punten nader te omschrijven :

1° het bedrag van de aangevraagde lening;

2° een beschrijving van het projekt voor de verwezenlijking waarvan de lening wordt aangevraagd.

Deze beschrijving dient voldoende gedetailleerd om de Algemene Spaar- en Lijfrentekas toe te laten vast te stellen of het projekt beantwoordt aan de doelstellingen beoogd in artikel 55ter van voornoemde wet;

3° elk ander element dat toelaat te oordelen of de aanvragen beantwoorden aan de voorwaarden opgelegd door artikel 10bis van de wet van 22 april 1958, dat in deze wet werd ingevoegd bij deze van 16 juli 1970.

Deze elementen zijn onder meer :

- het aantal op te richten of te vervangen plaatsen;

- de totale oppervlakte van het bouwwerk;

- de berekening van het verwachte aantal studenten dat gebruik zal maken van deze oppervlakte;

- de schatting van de totale prijs van het bouwwerk.

De Algemene Spaar- en Lijfrentekas zendt de aanvragen met haar advies aan de Minister van Financiën en aan de bevoegde Minister van Nationale Opvoeding.

Art. 5.

De beslissingen tot toekenning van de rentetoelagen en/of staatswaarborg worden gezamenlijk getroffen door de Minister van Financiën en de bevoegde Minister van Nationale Opvoeding.

Indien de normen, zoals deze zullen worden vastgelegd bij koninklijk besluit in uitvoering van voornoemd artikel 10bis, zijn overschreden, dan zal het overeenkomstig bedrag in mindering worden gebracht van de volgende lening toegestaan volgens de bij koninklijk besluit vastgestelde normen.

Art. 6.

De rentevoet toegepast door de Algemene Spaar- en Lijfrentekas en die tot basis dient van de berekening van het bedrag der toelagen, wordt vastgesteld op 8 pct. per jaar, betaalbaar na vervallen termijn.

In geval van laattijdige betaling van de toelagen zal de Staat een vergoeding schuldig zijn vanaf de datum bepaald voor de betaling van de toelagen in de overeenkomst afgesloten tussen deze laatste en de Algemene Spaar- en Lijfrentekas tot op de dag van de effectieve betaling. Deze vergoeding zal worden berekend aan 0,50 pct. per jaar op de leningsbedragen die tot basis hebben gediend voor de vaststelling van het bedrag der toelagen die laattijdig zouden betaald zijn.

Art. 7.

Het koninklijk besluit van 17 december 1965 houdende uitvoering van voornoemde wet van 28 april 1953 wordt uitgetrokken.

Art. 8.

Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 9.

Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Nationale Opvoeding zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.