OPGEHEVEN : Koninklijk besluit houdende het algemeen reglement voor de rijksuniversiteiten en de rijkuniversitaire centra.

  • goedkeuringsdatum
    23 OKTOBER 1967
  • publicatiedatum
    B.S.27/01/1968
  • datum laatste wijziging
    13/02/2017

COORDINATIE

K.B. 4-8-1970 - B.S. 9-9-1970

K.B. 14-9-1971 - B.S. 18-9-1971

K.B. 15-12-1978 - B.S. 11-1-1979

K.B. 31-8-1981 - B.S. 16-10-1981

K.B. 21-4-1982 - B.S. 11-5-1982

K.B. 21-4-1987 - B.S. 23-4-1987

Opgeheven door Decr. 23-12-2016 - B.S. 13-2-2017

BOUDEWIJN, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 28 april 1953 betreffende de inrichting van het universitair onderwijs door de Staat, gewijzigd bij de wetten van 11 februari 1957, 3 maart 1958, 1 augustus 1960, 14 december 1960, 4 maart 1963, 21 maart 1964, 6 juli 1964 en 9 april 1965;

Gelet op de wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, gecoördineerd bij het besluit van de Regent van 31 december 1949, inzonderheid op de artikelen 36 tot 38, gewijzigd bij de wetten van 21 maart 1964 en 9 april 1965;

Gelet op de wet van 9 april 1965 houdende diverse maatregelen voor de universitaire expansie, inzonderheid op de artikelen 75 tot 89;

Gelet op het advies van de Raad van State;

Op de voordracht van onze Minister van Nationale Opvoeding en van Onze Minister-Staatssecretaris voor Nationale Opvoeding.

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

HOOFDSTUK I. - Werkingssfeer

Artikel 1.

Dit besluit is van toepassing op de rijksuniversiteiten en rijksuniversitaire centra, met uitzondering van het Hoger Instituut voor vertalers en tolken van het Rijksuniversitair Centrum te Antwerpen en van de School voor internationale tolken van het Rijksuniversitair Centrum te Bergen.

HOOFDSTUK II. - Cursussen, examens en vakanties

Art. 2.

In de rijksuniversiteiten en de rijksuniversitaire centra wordt het academiejaar in twee semesters verdeeld : het eerste vangt aan [de voorlaatste of laatste maandag van september ofwel de eerste maandag van oktober], het tweede de maandag van de achttiende week van het academiejaar.

K.B. van 31-8-1981

Art. 3.

Het academiejaar omvat dertig weken cursussen, werkzaamheden en oefeningen. Deze activiteiten worden geschorst op :

de zondagen;

1 mei;

Paasmaandag;

Hemelvaartdag;

Pinkstermaandag;

21 juli;

1 en 2 november;

11 november;

15 november;

Buiten deze feestdagen worden jaarlijks drie vakanties als volgt bepaald :

De zomervakantie vangt aan op de maandag van de [vierenveertigste] week van het academiejaar en eindigt op de zaterdag van de [zevenenveertigste] week.

K.B. van 31-8-1981

De wintervakantie strekt zich uit over de twee weken die Kerstmis en Nieuwjaar omvatten.

De lentevakantie strekt zich uit over twee weken bepaald door de Minister tot wiens bevoegdheid het universitair onderwijs van de Staat behoort, volgens de datum waarop Pasen valt.

Art. 4.

Op advies van de raad van de bevoegde faculteit of school van het bevoegd instituut of interfacultair centrum, en binnen de door de wetten en verordeningen gestelde grenzen, bepaalt de raad van beheer de dagen en uren waarop de theoretische en praktische lessen worden gegeven door de leden van het onderwijzend personeel, alsook de verdeling, over de verschillende examens van de vakken die voor het behalen van de wettelijke en wetenschappelijke graden voorgeschreven zijn.

Art. 5.

De rector publiceert voor de [aanvangsdatum] van ieder jaar de lesroosters van de cursussen, praktische werkzaamheden en oefeningen bedoeld in artikel 4.

K.B. van 31-8-1981

Art. 6.

De leden van het onderwijzend personeel geven regelmatig hun cursussen, overeenkomstig de in artikel 5 bedoelde lesrooster.

Zij tekenen een aanwezigheidsregister.

Zij geven aan de rector kennis van de redenen die hen belet hebben hun cursussen, overeenkomstig de in artikel 5 bedoelde lesrooster, te geven.

Wanneer zij afwezig wensen te zijn dienen zij een met redenen omklede aanvraag in bij de rector, die hierover beslist.

Art. 7.

De raad van beheer bepaalt de datum van de examens op advies van de bevoegde faculteit of school, het bevoegd instituut of interfacultair centrum.

Art. 8.

§ 1. De examens worden ingericht door de faculteiten, school, instituten of interfacultaire centra die daartoe examencommissies instellen. Deze examencommissies zijn samengesteld uit ten minste vijf leden; indien evenwel het examen een aanvullend of bijkomend examen is of over minder dan vier vakken loopt, mogen de examencommissies samengesteld zijn uit een kleiner aantal leden, dat echter niet minder dan drie mag bedragen.

§ 2. De examens van geaggregeerde voor het hoger onderwijs hebben plaats voor de raad van de faculteit [...]

K.B. van 14-9-1971

De examencommissies belast met het uitreiken van het diploma van speciaal doctor is samengesteld uit de leden van de raad van de bevoegde faculteit of school, het bevoegd instituut of interfacultair centrum.

Art. 9.

Niemand mag deelnemen aan het examen van een echtgenoot of van een bloed- of aanverwant tot en met de vierde graad.

Art. 10.

De raad van beheer regelt het houden van de examens, de wijze van beraadslaging en beslissing en de wijze waarop de academische graden worden toegekend.

Art. 11.

De examens geschieden in het openbaar en worden door toedoen van de rector ten minste acht dagen vooraf aangekondigd.

Art. 12.

§ 1. De examinandi die niet op een bevredigende wijze geantwoord hebben, worden uitgesteld of afgewezen.

De examinandi die zonder wettige reden afwezig zijn, kunnen met de afgewezenen worden gelijkgesteld.

De om wettige redenen verhinderde examinandi worden verontschuldigd.

§ 2. De uitgestelde en de verontschuldigde examinandi mogen zich slechts éénmaal opnieuw aanmelden in de loop van hetzelfde academiejaar.

Pas na afloop van één studiejaar, mogen de afgewezen examinandi zich opnieuw aanmelden.

Art. 13.

Binnen de door de wetten en verordeningen gestelde grenzen stelt de raad van beheer de modellen vast van de getuigschriften en diploma's.

Behalve voor de diploma's van geaggregeerde voor het hoger onderwijs, van speciaal doctor, alsmede voor de erediploma's, wordt er onder meer in vermeld dat de examinandus het examen heeft afgelegd op voldoende wijze, met onderscheiding, met grote onderscheiding of met de grootste onderscheiding.

HOOFDSTUK III. - [De academische overheden, de administrateur en de secretaris van de raad van beheer]

K.B. van 14-9-1971

Afdeling I. - Benoeming en verkiezingen

Art. 14.

Met het oog op de benoeming van de rector, vergadert de uitsluitend daartoe bijeengeroepen academische raad in de loop van de maand mei, die voorafgaat aan het verstrijken van het mandaat van de in dienst zijnde rector.

De raad draagt bij meerderheid van twee derde der aanwezige leden een lijst van drie kandidaten voor.

Art. 15.

De academische raad draagt, onder dezelfde voorwaarden, drie kandidaten voor het ambt van [vice-rector] voor.

K.B. van 14-9-1971

Art. 16.

De voordrachtlijsten bedoeld in de artikelen 14 en 15 worden gericht tot de Minister tot wiens bevoegdheid het universitair onderwijs van de Staat behoort voor de 1ste juni die aan het verstrijken van het mandaat van de in dienst zijnde rector voorafgaat.

Art. 16bis.

[...]

K.B. van 21-4-1987

Art. 17.

[De dekens van de faculteiten worden verkozen vanaf de maand mei tijdens het eerste en het derde jaar van het mandaat van de rector, bij meerderheid van twee derde der aanwezige leden. [[...]]

[Als tijdens de eerste vergadering van de faculteit die dit onderwerp op haar agenda heeft ingeschreven, na ten minste twaalf stembeurten, geen enkele kandidaat twee derden van de stemmen der aanwezige leden behaalt, wordt een tweede vergadering samengeroepen.

Bij de aanvang van deze tweede vergadering wordt tot een nieuwe stembeurt overgegaan. Als geen enkele kandidaat het vereiste aantal stemmen behaalt wordt er herstemd tussen de twee kandidaten die de meeste stemmen behaald hebben voor al de stemmingen samen.

Degene van de twee kandidaten die bij deze herstemming het meeste stemmen behaalt wordt tot deken aangesteld.]] ]

K.B. 4-8-1970; [[ ]] K.B. van 15-12-1978

Art. 18.

[§ 1. De Minister tot wiens bevoegdheid het universitair onderwijs van de Staat behoort, richt binnen de maand die voorafgaat aan het verstrijken van het mandaat van de in dienst zijnde administrateur een oproep tot de kandidaten in het Belgisch Staatsblad.

§ 2. De kandidaten beschikken over een termijn van 30 dagen die volgt op de publicatie in het Belgisch Staatsblad om hun kandidatuur in te dienen bij de Minister tot wiens bevoegdheid het universitair onderwijs van de Staat behoort.

§ 3. De Minister maakt vervolgens de binnengekomen kandidaturen over aan de rector van de betrokken rijksuniversiteit of het rijksuniversitair centrum.

Binnen de maand na ontvangst van de kandidaturen nodigt de rector het bevoegde beheersorgaan uit om over te gaan tot de verkiezing van de administrateur.

§ 4. Is verkozen, de kandidaat die de helft plus één van de uitgebrachte en geldige stemmen, onthoudingen niet inbegrepen, heeft behaald.

§ 5. Met het oog op de bekrachtiging van de verkiezing door de Koning maakt de rector binnen de drie dagen die vol-gen op de verkiezing het proces-verbaal over aan de Minister tot wiens bevoegdheid het universitair onderwijs van de Staat behoort. Het koninklijk besluit tot bekrachtiging vermeldt de effectieve datum vanaf dewelke de administrateur zijn functie opneemt. Die datum kan niet eerder zijn dan deze waarop het besluit in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

§ 6. Binnen de periode van de procedure nodig om tot de aanstelling van de administrateur over te gaan, wordt de rector als voorzitter van de raad van beheer en het vast bureau gemachtigd uitvoering te geven aan de beslissingen van voormelde organen, welke normaal door de administrateur worden uitgevoerd.

Dit geldt zowel in de gevallen waarbij de administrateur in de onmogelijkheid verkeert zijn ambt uit te oefenen en er in een tussentijdse aanstelling wordt voorzien, als tijdens de periode nodig om te voorzien in de aanstelling van een administrateur bij einde mandaat.]

K.B. van 21-4-1987

Art. 19.

Met het oog op de benoeming van de secretaris van de academische raad, vergadert deze raad in de loop van de maand mei en draagt hij een lijst van twee kandidaten voor bij betrekkelijke meerderheid der aanwezige leden.

Art. 20.

[§ 1. Per kwartaal, legt de rector aan de raad van beheer, een overzicht voor van de door de administrateur bij delegatie genomen beslissingen krachtens artikel 18, § 2, laatste lid van de wet van 28 april 1953 betreffende de in-richting van het universitair onderwijs door de Staat. Dit overzicht behelst de datum waarop de beslissingen genomen werden, de termijn waarin zij effect ressorteren, de imputatie op de kredieten en de weerslag op de personeelskaders.

§ 2. Behoudens andersluidende beslissing genomen door de raad van beheer, houden alle machtsdelegaties toegekend aan de administrateur op grond van artikel 18, § 2, laatste lid van de wet van 28 april 1953 betreffende de inrichting van het universitair onderwijs door de Staat, op te bestaan uiterlijk drie maand voor het verstrijken van het mandaat van de betrokken administrateur.]

K.B. van 21-4-1987

[Art. 21.

Mogen niet voorgedragen worden om het mandaat van rector, vice-rector, faculteitsdeken of secretaris van de academische raad te vervullen, de leden van het onderwijzend personeel die, tijdens de duur van die mandaten, de leeftijdsgrens, bepaald voor de inruststelling, zullen bereiken.

Mogen zich niet kandidaat stellen voor de functie van administrateur, de personen die tijdens de duur van het mandaat de leeftijdsgrens, bepaald voor de inruststelling, zullen bereiken.]

K.B. van 14-9-1971

Art. 22.

[De secretaris van de raad van beheer wordt door deze raad aangewezen bij geheime stemming en bij volstrekte meerderheid van stemmen der aanwezige leden.]

K.B. van 14-9-1971

Afdeling II. - Bevoegdheid

Art. 23.

[De rector heeft, in het kader van de door de wet voorziene bevoegdheden, de volgende bijzondere bevoegdheden :

1° hij roept de academische raad, de raad van beheer en het vast bureau samen;]

K.B. van 14-9-1971

2° hij voert de beslissingen uit betreffende de inrichting van de plaatsvervangingen;

3° hij schrijft de studenten in op de rol;

4° hij ondertekent mede de academische diploma's en reikt de diploma's uit van geaggregeerde voor het hoger onderwijs, van speciaal doctor, van doctor honoris causa en van ingenieur honoris causa;

5° hij vertegenwoordigt de universiteit of het universitair centrum bij openbare plechtigheden;

6° hij vertegenwoordigt de universiteit of het universitair centrum in de instellingen en groeperingen tot bevordering van het wetenschappelijk onderzoek;

7° hij leidt de sociale dienst voor de studenten en behandelt de kwesties die betrekking hebben op de studentenverenigingen;

8° hij is belast met de academische politie;

9° [hij voert alle beslissingen uit van academische aard van de raad van beheer en van het vast bureau, ondermeer die bedoeld in artikel 18, § 1, 1° , 2° , 3° , 5° , 6° en 7° van de wet van 28 april 1953 betreffende de inrichting van het universitair onderwijs door de Staat.

Hij maakt, voor zover bepaald is, de beslissing van de raad van beheer en van het vast bureau, zowel die van academische als van andere aard, over aan de Minister tot wiens bevoegdheid het universitair onderwijs van de Staat behoort;]

K.B. van 21-4-1987

10° hij waakt over de naleving van de bepalingen van artikel 6 van dit besluit.

Art. 24.

[§ 1. De administrateur heeft, in het kader van de door de wet voorziene bevoegdheden, de volgende bijzondere bevoegdheden :

1° Hij voert de beslissingen uit, andere dan die bedoeld bij artikel 23, 9° , van de raad van beheer en van het vast bureau, in het bijzonder deze bedoeld bij artikel 18, § 1, 4° van de wet van 28 april 1953 betreffende de inrichting van het universitair onderwijs door de Staat;

2° Hij bereidt alle elementen voor inzake de begroting ten einde de rector toe te laten een voorontwerp van begroting op te maken en aan de raad van beheer voor te leggen;

3° Hij bezorgt aan de rector alle gegevens om periodisch toe te laten een budgetcontrole uit te voeren die de rector aan het oordeel van de raad van beheer voorlegt.

§ 2. De externe briefwisseling uit hoofde van het ambt van administrateur wordt door de rector medeondertekend.

§ 3. De controle op de uitvoering van de beslissingen genomen door de Raad van Beheer en het Vast Bureau gebeurt door de rector als voorzitter van de Raad van Beheer en van het Vast Bureau.]

K.B. van 21-4-1987

Art. 25.

[...]

K.B. van 21-4-1987

Art. 26.

Buiten de bij de wet bepaalde bevoegdheden heeft de raad van beheer de volgende bevoegdheden :

1° hij verdeelt over de verschillende diensten de betrekkingen die voorkomen in het kader van het wetenschappelijk personeel, het administratief personeel, het gespecialiseerd personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel;

2° hij stelt de huishoudelijke reglementen vast.

Art. 27.

De secretaris van de academische raad is belast :

1° met het opstellen en bijhouden van de notulen der vergadering;

2° met de bewaring van het zegel en het bijhouden van het academisch archief van de universiteit of het universitair centrum;

3° met het echt verklaren, meedelen en overmaken van alle stukken, overeenkomstig de beslissingen van de academische raad.

Art. 28.

[De secretaris van de raad van beheer is, in het kader van de door de wet voorziene bevoegdheden, belast met :

1° het opstellen en bijhouden van de notulen der vergaderingen van de raad van beheer en van het vast bureau;

2° het echt verklaren, meedelen en overmaken van alle stukken overeenkomstig de beslissingen van de raad van beheer en van het vast bureau.]

K.B. van 14-9-1971

Afdeling III. - [Werking van de academische raad, van de raad van beheer en van het vast bureau]

K.B. van 14-9-1971

Art. 29.

Behalve voor dringende en onvoorziene gevallen geschiedt de bijeenroeping van de academische raad en van de raad van beheer vijf volle dagen voor de vergadering. De oproepingsbrief vermeldt de agenda van de vergadering.

Art. 30.

De aanwezigheid op de vergaderingen van de academische raad en van de raad van beheer is verplicht.

Ingeval een lid verhinderd is, geeft hij hiervan kennis aan de rector.

Art. 31.

De academische raad en de raad van beheer kunnen slechts geldig beraadslagen en beslissen, indien ten minste de helft der leden aanwezig is. Nochtans mag de academische raad, tijdens een tweede vergadering, beslissen over de punten die voor de tweede maal op de dagorde zijn geplaatst, met uitzondering van die vermeld in de artikelen 14 en 15 van dit besluit, ongeacht het aantal aanwezige leden.

Onder voorbehoud van wat bepaald is [bij de artikelen 14, 15, 16bis en 19] worden de besluiten van de academische raad en van de raad van beheer getroffen bij volstrekte meerderheid van stemmen der aanwezige leden; behalve bij de verkiezingen beslist, bij staking van stemmen, de stem van de rector of eventueel die van zijn plaatsvervanger.

K.B. van 14-9-1971

Art. 32.

De tot het emeritaat toegelaten leden van de academische raad houden op deel uit te maken van deze raad, zelfs wanneer ze ertoe gemachtigd zijn, hun cursussen verder te geven.

[Art. 32bis.

De regelen die bepaald zijn voor de werking van de raad van beheer zijn toepasselijk op het vast bureau.]

K.B. van 14-9-1971

HOOFDSTUK IV. - Voorrang

Art. 33.

Wanneer de universiteit of het universitair centrum in korps een officiële plechtigheid bijwoont, is de volgende volgorde van voorrang de regel :

- de rector;

- [vice-rector;]

K.B. van 14-9-1971

- de prorector;

- de regeringscommissaris;

- [de administrateur;]

K.B. van 14-9-1971

- de dekens van de faculteiten;

- [...];

K.B. van 14-9-1971

- de leden van de raad van beheer;

- de secretaris van de academische raad;

- de faculteiten gerangschikt volgens artikel 4 van de wet van 28 april 1953 [en vervolgens in de volgorde waarin ze opgericht werden], de scholen, instituten en interfacultaire centra in de volgorde waarin ze gesticht werden.

K.B. van 14-9-1971

HOOFDSTUK V. - De raad van de faculteiten, scholen, instituten en interfacultaire centra

Art. 34.

(voetnoot 1)

De raden van de faculteiten bestaan uit de gewone hoogleraren, de buitengewone hoogleraren, de hoogleraren en de geassocieerde hoogleraren die eraan verbonden zijn.

Alleen deze leden hebben medebeslissende stem.

Art. 35.

(voetnoot 1)

[De raden van de faculteiten verkiezen jaarlijks, vanaf de maand mei, een secretaris, gekozen onder de stemgerechtigde leden.

De verkiezing geschiedt bij geheime stemming, bij betrekkelijke meerderheid der aanwezige leden.]

K.B. van 4-8-1970

Art. 36.

(voetnoot 2)

De raden van de scholen en instituten bestaan uit de gewone hoogleraren, de buitengewone hoogleraren, de hoogleraren en de geassocieerde hoogleraren die eraan verbonden zijn of die er met een onderwijsopdracht belast zijn.

Alleen deze leden hebben medebeslissende stem.

Art. 37.

(voetnoot 1)

De raden van de interfacultaire centra bestaan uit de dekens van de betrokken faculteiten alsmede uit de gewone hoogleraren, de buitengewone hoogleraren, de hoogleraren en de geassocieerde hoogleraren die er met een onderwijsopdracht belast zijn.

Alleen deze leden hebben medebeslissende stem.

Art. 38.

(voetnoot 2)

De raden van de scholen, instituten en interfacultaire centra verkiezen jaarlijks, in de loop van de maand mei, een voorzitter, gekozen onder de gewone hoogleraren, de buitengewone hoogleraren of de hoogleraren, en een secretaris, gekozen onder de stemgerechtige leden. Deze verkiezingen geschieden bij geheime stemming, de eerste bij meerderheid van twee derde der aanwezige leden, de tweede bij betrekkelijke meerderheid.

Art. 39.

Het recht om de raad van de faculteit, de school, het instituut of het interfacultair centrum bijeen te roepen behoort, naar gelang van het geval, aan de deken of de voorzitter.

De aanwezigheid op de vergaderingen is verplicht.

Wanneer het belang van het onderwijs zulks vergt, of voor vraagstukken die tot hun bevoegdheid behoren, nodigt de deken of de voorzitter de volgende personen uit om de vergaderingen met raadgevende stem bij te wonen :

1° de docenten en de geassocieerde docenten die aan de faculteit, de school, het instituut of het interfacultair centrum verbonden zijn of er met een onderwijsopdracht belast zijn;

2° de tot het emeritaat toegelaten leden van het onderwijzend personeel die evenwel gemachtigd werden hun onderwijs verder te geven, die verbonden zijn aan de faculteit, de school, het instituut of het interfacultair centrum of er met een leeropdracht belast zijn;

3° voor de faculteiten, de leden van het onderwijzend personeel, die niet aan de faculteit verbonden zijn, doch er met een leeropdracht belast zijn.

Hij mag eveneens de geaggregeerden en de lectors uitnodigen voor vraagstukken die tot hun bevoegdheid behoren.

De bijeenroepingen en uitnodigingen geschieden, behalve voor dringende en onvoorziene gevallen, vijf volle dagen voor de vergadering; ze vermelden de agenda van de vergadering.

De raad van de faculteit, de school, het instituut of het interfacultair centrum kan slechts geldig beraadslagen en beslissen, indien minstens de helft der stemgerechtigde leden aanwezig is. Nochtans mogen ze, tijdens een tweede vergadering, beslissen over de punten die voor de tweede maal op de dagorde zijn geplaatst, ongeacht het aantal aanwezige leden.

Onder voorbehoud van wat bepaald is [bij de artikelen 17, 35 en 38] van dit besluit, worden de beslissingen getroffen bij volstrekte meerderheid der aanwezige leden; bij staking van stemmen beslist de stem van de deken of van de voorzitter.

K.B. van 14-9-1971

HOOFDSTUK VI. - Openstaande cursussen

Art. 40.

§ 1. Het definitief openstaan van cursussen of ambten van geassocieerd docent is het voorwerp van een oproep tot de kandidaten, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.

§ 2. Wanneer leerstoelen of cursussen vacant worden wegens het feit dat de titularis, in de loop van het academiejaar, door het bereiken van de leeftijdsgrens, op pensioen zal worden gesteld, stuurt de rector de lijst van de leerstoelen en cursussen die aldus vacant worden, aan de raad van de betrokken faculteiten, scholen, instituten of interfacultaire centra binnen dertig dagen na de opening van het academiejaar.

Wanneer de vacatie zich voordoet ten gevolge van de toelating tot het emeritaat, van het ontslag of van het overlijden van de titularis, wordt deze lijst gestuurd binnen de dertig dagen die volgen op de gebeurtenis die de vacature heeft veroorzaakt.

§ 3. Wanneer de raad van de betrokken faculteiten, scholen, instituten of interfacultaire centra en de raad van be-heer oordelen dat één of meer openstaande cursussen slechts aan één of meer gewone hoogleraren, buitengewone hoogleraren, hoogleraren of docenten van de universiteit of [de universitaire instellingen omvat in de Universiteit Antwerpen] kunnen worden toegewezen, kan de Minister tot wiens bevoegdheid het universitair onderwijs van de Staat behoort, beslissen dat er geen oproep tot de kandidaten zal worden gericht.

K.B. van 21-4-1982

§ 4. De kandidaten beschikken over een termijn van dertig dagen, vanaf de datum waarop de oproep gepubliceerd is in het Belgisch Staatsblad, om hun kandidatuur in te dienen en hun bekwaamheidsbewijzen voor te leggen.

De kandidaturen worden ingediend bij de Minister, die ze aan de rector overmaakt, zodra de hierboven bepaalde termijn verstreken is.

Art. 41.

§ 1. De kandidaturen worden voorgelegd aan de raad van de faculteiten, scholen, instituten of interfacultaire centra, waarvan de raadpleging voor de vacante cursus vereist is, overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 23, 23bis en 24bis van de wet van 28 april 1953.

Elk college brengt over ieder der kandidaturen een met redenen omkleed advies uit.

Ingeval de meningen verschillen, kan de minderheid haar mening te kennen geven door middel van een nota die bij het voorstel wordt gevoegd.

De kandidaturen voor een betrekking van geassocieerd docent worden vooraf voorgelegd aan de betrokken leerstoeltitularis; deze brengt een met redenen omkleed advies uit.

§ 2. De raad van beheer doet vervolgens een met redenen omkleed voorstel dat onder meer gegrond is op de vergelijking van de respectieve titels van de kandidaten.

§ 3. Van al de stemmingen waartoe de kandidaturen aanleiding hebben gegeven, wordt notitie gehouden. Deze stemmingen zijn hoofdelijk.

§ 4. De Minister tot wiens bevoegdheid het universitair onderwijs van de Staat behoort, kan eisen dat de adviezen en voorstellen bedoeld bij §§1 en 2 hierboven, hem toegestuurd worden binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de dag waarop de kandidaturen door de rector werden overge-maakt aan de deken of aan de voorzitter.

Op gemotiveerde aanvraag van de raad van beheer, kan de Minister deze termijn verkorten of verlengen.

Art. 42.

De rector maakt aan de Minister tot wiens bevoegdheid het universitair onderwijs van de Staat behoort, de in artikel 41 bedoelde adviezen, nota's en voorstellen over.

Art. 43.

Wanneer de raad van beheer overgaat tot de raadpleging van de personen bedoeld in artikel 23, lid 3 van de wet van 28 april 1953, stelt de rector de Minister tot wiens bevoegdheid het universitair onderwijs van de Staat behoort, hiervan onmiddellijk in kennis; verder deelt hij, nadat hij zich vergewist heeft dat ze hun opdracht aanvaarden, aan de Minister de naam mede van de twee personen die voornoemde raad heeft aangewezen. Na zich te hebben vergewist dat ze hun opdracht aanvaarden, deelt de Minister, op zijn beurt, aan de rector de naam mede van de twee personen die hij heeft aangewezen.

De rector maakt in dit geval aan deze vier personen de dossiers over en verstrekt hun de documenten die ze vragen. Deze personen mogen in commissie vergaderen, hetzij op uitnodiging van de rector, hetzij in gemeen overleg.

De rector maakt vervolgens aan de Minister de geschreven adviezen van deze personen over, tegelijk met het voorstel van de raad van beheer.

Art. 44.

Wanneer de raad van beheer overgaat tot de raadpleging in het geval bepaald bij artikel 24bis van de wet van 28 april 1953, stelt de rector hiervan onmiddellijk de betrokken leerstoeltitularissen, faculteiten, scholen, instituten of interfacultaire centra in kennis; verder deelt hij hun, nadat hij zich vergewist heeft dat ze hun opdracht aanvaarden, de naam mede van de twee personen die voornoemde raad heeft aangewezen.

De hierboven bedoelde faculteiten, scholen, instituten of interfacultaire centra delen op hun beurt, aan de rector de naam mede van de twee personen die ze hebben aangewezen, na zich vergewist te hebben dat deze hun opdracht aanvaarden.

De in artikel 43, lid 2 en 3 bepaalde procedure is in dit geval van toepassing.

De rector deelt bovendien de geschreven adviezen van deze personen mede aan de betrokken leerstoeltitularissen, facul-teiten, scholen, instituten of interfacultaire centra.

Art. 45.

Het voorstel van de raad van beheer, bedoeld bij artikel 24bis, lid 4 van de wet van 28 april 1953, wordt door de rector aan al de kandidaten meegedeeld.

De termijn van tien dagen, vermeld in dezelfde bepaling voor het indienen van de bezwaarschriften loopt vanaf de datum waarop bedoelde kennisgeving ter post bezorgd wordt.

De bezwaarschriften aan de Minister gericht worden door deze laatste onmiddellijk aan de rector overgemaakt, die ze voorlegt aan de raad van beheer met het oog op het onderzoek ervan bepaald bij artikel 24ter, 2 van de wet van 28 april 1953.

Art. 46.

Wanneer deze raadpleging plaats heeft op aanvraag van de Minister tot wiens bevoegdheid het universitair onderwijs van de Staat behoort, in de gevallen bepaald in de artikelen 24 en 24ter van de wet van 28 april 1953, deelt de Minister aan de rector de naam mede van de twee personen die hij heeft aangewezen, nadat hij er zich van vergewist heeft dat ze hun opdracht aanvaarden, en verzoekt hij de rector, aan de raad van beheer te vragen de twee andere personen aan te wijzen, nadat deze raad er zich zal van vergewist hebben dat ze hun opdracht aanvaarden.

De in artikel 43, lid 2 en 3, voorgeschreven procedure is in dit geval van toepassing.

HOOFDSTUK VII. - De plaatsvervangingen

Art. 47.

Onverminderd de toepassing van artikel 64quater van de wet van 28 april 1953, worden door de raad van beheer, de raad van de faculteit, de school, het instituut of het interfacultair centrum gehoord, in de volgende gevallen plaatsvervangingen ingericht :

1° wanneer de cursussen definitief vacant zijn;

2° wanneer een gewoon hoogleraar, een buitengewoon hoogleraar, een hoogleraar of een docent om een wettige reden verhinderd is zijn cursussen geheel of gedeeltelijk te geven;

3° wanneer zulks omwille van het onderwijs of van het wetenschappelijk onderzoek geraden is.

Art. 48.

De plaatsvervanging kan worden opgedragen aan een lid van het onderwijzend personeel, aan een geaggregeerde, aan een repetitor of aan een lid van het wetenschappelijk personeel, houder van het diploma van geaggregeerde voor het hoger onderwijs of van speciaal doctor of, bij ontstentenis van voornoemden, aan elke bevoegde persoon.

De rector deelt onmiddellijk aan de Minister tot wiens bevoegdheid het universitair onderwijs van de Staat behoort, de naam mede van de persoon (of personen) die voor de plaatsvervanging is (zijn) aangewezen.

HOOFDSTUK VIII. - Overgangsbepalingen betreffende de rijksuniversitaire centra

Art. 49.

Gedurende een periode die een einde neemt bij het verstrijken van het academiejaar 1968-1969, worden voor de benoemingen en de wijzigingen van bevoegdheid van de leden van het onderwijzend personeel van de faculteit der wetenschappen van het rijksuniversitair centrum te Antwerpen, de kandidaturen door de rector van dit centrum overgemaakt aan de rector van de Rijksuniversiteit te Gent om voorgelegd te worden aan de faculteit der wetenschappen van deze universiteit.

Deze faculteit doet vervolgens haar gemotiveerd advies geworden aan de rector van de universiteit, die het overmaakt aan de rector van het universitair centrum.

Zodra hij in het bezit is van dit advies, gaat de raad van beheer van het universitair centrum over tot de raadpleging vereist door artikel 84, § 1, 1° , van de wet van 9 april 1965, en doet vervolgens een gemotiveerd voorstel.

Evenwel gaat de raad van beheer van het universitair centrum over tot de in het vorig lid voorziene procedure zonder dit advies, indien hij dit advies niet heeft ontvangen binnen de termijn die hij vaststelt en die niet korter mag zijn dan één maand.

Voor het overige zijn de bepalingen van de artikelen 40, §§1, 2 en 4, en 41 tot 46 van toepassing, met het voorbehoud dat het advies van de faculteit van de wetenschappen der Rijksuniversiteit te Gent het advies van de faculteit der wetenschappen van het universitair centrum vervangt.

Art. 50.

Gedurende dezelfde periode worden de benoemingen en wijzigingen van bevoegdheid van de leden van het onderwijzend personeel, alsmede de benoemingen in de ambten van het kader van de geaggregeerden, de repetitors en het wetenschappelijk personeel aan de faculteit der toegepaste economische wetenschappen van de rijksuniversitaire centra, aan het instituut voor administratieve wetenschappen voor de ontwikkelingslanden van het rijksuniversitair centrum te Antwerpen, aan het Instituut voor landbouweconomie en landelijke sociologie toegepast op de ontwikkelingslanden van hetzelfde centrum en aan het Hoger Instituut voor opvoedkunde van het rijksuniversitair centrum te Bergen, door de volgende formaliteiten voorafge-gaan :

1° Wanneer cursussen, praktische werkzaamheden en oefeningen die buiten de leerstoelen worden georganiseerd, ambten van geassocieerd hoogleraar of van geassocieerd docent, ambten van het kader van de geaggregeerden, de repetitors en het wetenschappelijk personeel vacant zijn, onderzoekt de raad van beheer in de eerste plaats de titels van de personen die het voordeel genoten hebben van de bepalingen van artikel 86, § 1, van de wet van 9 april 1965 en dient desgevallend een voorstel in tot affectatie ten gunste van één of meer van deze personen. De kandidaturen voor een betrekking van geassocieerd docent worden vooraf aan de betrokken leerstoeltitularis voorgelegd, die een gemotiveerd advies uitbrengt.

2° Wanneer cursussen, praktische werkzaamheden en oefeningen, die een leerstoel uitmaken, vacant zijn, deelt de rector de lijst ervan mede aan de personen die, op datum van 27 april 1965, hoogleraar of docent waren aan de Rijkshandelshogeschool te Antwerpen, of op de datum van 1 januari 1961 benoemd waren in de hoedanigheid van hoogleraar of docent aan het Universitair Instituut voor de overzeese gebieden te Antwerpen voor een onderwijs voorbereidend tot de examens voor het uitreiken van de diploma's van kandidaat en van licentiaat in de koloniale en administratieve wetenschappen, zo het gaat om het rijksuniversitair centrum te Antwerpen, aan de economische faculteit te Henegouwen of aan het Hoger Instituut voor opvoedkunde van Henegouwen, indien het gaat om het rijksuniversitair centrum te Bergen.

Deze personen beschikken over een termijn van tien dagen, die loopt vanaf de datum waarop de mededeling ter post bezorgd wordt, om hun titels te laten gelden voor de toekenning van deze cursussen.

De kandidaturen worden ingediend bij de rector die ze vervolgens voorlegt aan de raad van beheer.

Deze raad stelt vast of er aanleiding toe bestaat artikel 84, § 1, 3° , lid 2, van de wet van 9 april 1965 toe te passen.

Zo dit het geval is, gaat de raad over tot de raadpleging vereist door deze bepaling. Zodra hij in het bezit is van de geschreven adviezen van de geraadpleegde personen, legt de rector deze adviezen voor aan de raad van beheer.

Indien minstens drie van de vier geraadpleegde personen oordelen dat het beroep op de kandidaten niet opportuun is, doet de raad van beheer een gemotiveerd voorstel. Zoniet verzoekt de raad de Minister, tot wiens bevoegdheid het universitair onderwijs van de Staat behoort, een oproep tot de kandidaten in het Belgisch Staatsblad te publiceren.

Wanneer een oproep gedaan wordt tot de kandidaten, hetzij omdat de Minister zich niet aansluit bij het voorstel van de raad van beheer, hetzij omdat de raad er de publikatie van gevraagd heeft, gaat de raad van beheer over tot de raadpleging vereist bij artikel 84, §1, van voornoemde wet van 9 april 1965, en doet hij vervolgens een gemotiveerd voorstel.

Bovendien brengen, met ingang van het academiejaar 1966-1967, de betrokken faculteiten en instituten een gemotiveerd advies uit over al de kandidaturen.

Voor het overige zijn de bepalingen van de artikelen 40, §§ 2 en 4, en 41 tot 46, van dit besluit van toepassing.

3° Wanneer niet werd overgegaan tot de affectatie, voorzien bij 1° hierboven, voor de cursussen, praktische werkzaamheden en oefeningen die buiten de leerstoelen worden georganiseerd of voor de ambten van geassocieerd hoogleraar of van geassocieerd docent, wordt de bij 2 hierboven beschreven procedure eveneens op deze gevallen toegepast.

HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen

Art. 51.

Het koninklijk besluit van 3 oktober 1953, houdende het algemeen reglement voor de rijksuniversiteiten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 juli 1954, 7 mei 1955, 3 november 1958, 29 februari 1960, 12 maart 1962, 11 februari 1963, 16 december 1963, 30 september 1964, 21 april 1965 en 16 maart 1966, wordt opgeheven.

Art. 52.

Dit besluit treedt in werking met ingang van het academiejaar 1967-1968.

Art. 53.

Onze Minister van Nationale Opvoeding en Onze Minister-Staatssecretaris voor Nationale Opvoeding zijn belast met de uitvoering van dit besluit.

- (1): De artikelen 34, 35 en 37 zijn niet meer van toepassing op de Rijksuniversiteit te Gent en het Rijksuniversitair centrum te Antwerpen (K.B. 14-12-1973; Art. 6 en K.B. 14-1-1974; Art. 8)

- (1): De artikelen 34, 35 en 37 zijn niet meer van toepassing op de Rijksuniversiteit te Gent en het Rijksuniversitair centrum te Antwerpen (K.B. 14-12-1973; Art. 6 en K.B. 14-1-1974; Art. 8)

- (2): De artikelen 36 en 38 zijn niet meer van toepassing op de Rijksuniversiteit te Gent (K.B. 14-1-1974; Art. 8)

- (1): De artikelen 34, 35 en 37 zijn niet meer van toepassing op de Rijksuniversiteit te Gent en het Rijksuniversitair centrum te Antwerpen (K.B. 14-12-1973; Art. 6 en K.B. 14-1-1974; Art. 8)

- (2): De artikelen 36 en 38 zijn niet meer van toepassing op de Rijksuniversiteit te Gent (K.B. 14-1-1974; Art. 8)