OPGEHEVEN : Koninklijk besluit nr. 439 houdende
rationalisatie en programmatie van het buitengewoon onderwijs.
goedkeuringsdatum
11 AUGUSTUS 1986
publicatiedatum
B.S.30/08/1986
datum laatste wijziging
17/06/2011
COORDINATIE
Decr. 5-7-1989 - B.S. 25-8-1989
Decr.
28-4-1993 - B.S. 28-5-1993
B.Vl.R. 22-12-1993 -
B.S. 24-3-1994
Decr. 25-2-1997 - B.S.
17-4-1997
B.Vl.R. 17-6-1997 - B.S.
23-8-1997
B.Vl.R. 27-4-2001 - B.S.
29-6-2001
B.Vl.R. 6-12-2002 - B.S.
6-2-2003
Decr. 8-5-2009 - B.S. 28-8-2009
Decr.
9-7-2010 - B.S. 31-8-2010
opgeheven door Decr. 27-5-2011 - B.S.
17-6-2011
BOUDEWIJN, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 27 maart 1986 tot toekenning
van bepaalde bijzondere machten aan de Koning, inzonderheid artikel 1, 2°,
b) en c), en artikel 3, § 2;
Gelet op de
dringende noodzakelijkheid;
Gelet op het advies
van de Raad van State;
Op de voordracht van Onze
Ministers van Onderwijs en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1.
§ 1. Dit
besluit is van toepassing op het buitengewoon basisonderwijs en op het
buitengewoon secundair onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door het Rijk.
Het betreft :
- de
scholen en types van buitengewoon onderwijs in het buitengewoon
basisonderwijs;
- [de scholen, de types van
buitengewoon onderwijs, de opleidingsvormen, de afdelingen en de opleidingen in
het buitengewoon secundair onderwijs.]
§ 2. Dit besluit
is niet van toepassing op de scholen gevestigd in de Bondsrepubliek Duitsland,
de internaten, de semi-internaten, de tehuizen en de observatiecentra
georganiseerd door het Rijk.
§ 3. Dit besluit
geeft uitvoering aan artikel 13, § 4, 1, a, van de wet van 29 mei 1959 tot
wijziging van sommige bepalingen in de onderwijswetgeving, zoals laatst
gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 411 van 25 april
1986.
B.Vl.R.
van 6-12-2002
Art. 2.
§ 1. Voor de
toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° Hoofdgebouw : de vestigingsplaats door de inrichtende macht
gekozen als administratieve zetel voor de gehele school;
2°
Vestigingsplaats : gebouw of gebouwencomplex gevestigd op één
adres waar al de lessen en de opvoedende activiteiten voor een leerjaar, een
type, een opleidingsvorm of een afdeling worden georganiseerd;
3° De structuur omvat :
a) in
het buitengewoon basisonderwijs : de leerjaren, de types van het buitengewoon
onderwijs, het niveau van het kleuter- en van lager onderwijs en de
vestigingsplaatsen;
b) [in het buitengewoon
secundair onderwijs : de leerjaren, de afdelingen en de opleidingen in
opleidingsvorm 3 en de vestigingsplaatsen;]
4° Regelmatige leerling : de leerling die beantwoordt aan de
toelatingsvoorwaarden en, waar het voorzien is, aan de overgangsvoorwaarden en
die regelmatig de activiteiten volgt in functie van zijn opvoedingsbehoeften;
5° Agglomeratie : de wet van 26 juli 1971
houdende organisatie van de agglomeraties en federaties van gemeenten heeft de
volgende vijf agglomeraties bepaald : de Antwerpse, de Brusselse, de
Charleroise, de Gentse en de Luikse;
6°
Bevolkingsdichtheid van een arrondissement : de bevolking per bestuurlijk
arrondissement, zoals die berekend werd ten gevolge van de laatst uitgevoerde
volkstelling en vastgesteld door het Nationaal Instituut voor de statistiek,
gedeeld door de totale oppervlakte van het arrondissement, uitgedrukt in km2.
De bevolkingsdichtheid, in aanmerking te nemen
voor een school die vestigingsplaatsen heeft in verschillende
arron-dissementen, wordt vastgesteld op basis van volgende bereke-ning : de
totale bevolking van deze arrondissementen worden gedeeld door de totale
oppervlakte uitgedrukt in km2.
Voor een
vestigingsplaats wordt steeds de bevolkingsdichtheid van het arrondissement
waarin die vestigingsplaats werkelijk ligt, in aanmerking genomen.
B.Vl.R.
van 6-12-2002
§ 2. [De
instellingen van het buitengewoon onderwijs worden, naargelang van de
inrichtende macht waarvan zij afhangen, voor de toepassing van dit besluit
ingedeeld in de volgende groepen :
- scholen van
het Gemeenschapsonderwijs;
- gesubsidieerde
officiële scholen;
- gesubsidieerde vrije
katholieke scholen;
- gesubsidieerde vrije
protestantse scholen;
- gesubsidieerde vrije
israëlitische scholen;
- gesubsidieerde vrije
islamitische scholen;
- gesubsidieerde vrije
orthodoxe scholen;
- gesubsidieerde vrije
anglicaanse scholen;
- gesubsidieerde vrije
niet-confessionele
scholen.]
Decr.
van 28-4-1993
§ 3. In geval
van overmacht wordt de tijdelijke overbrenging van een school of
vestigingsplaats niet gelijkgesteld met een nieuwe oprichting.
In geval van definitieve ontruiming mag het verlaten schoolgebouw
niet meer geheel of gedeeltelijk in gebruik genomen blijven.
Art. 3.
Aan de rationalisatie en
programmatie wordt per taalstelsel uitvoering gegeven.
Art. 4.
§ 1. De fusie
van scholen kan worden doorgevoerd onder volgende voorwaarden :
1. De fusie geschiedt :
- ofwel door samenvoeging tot één school van twee of
meer scholen die gelijktijdig worden afgeschaft;
-
ofwel door de samenvoeging van twee of meer scholen waarbij één
van de betrokken scholen blijft bestaan die de andere school of scholen
opslorpt;
2. De fusie wordt zowel uit oogpunt van
de administratieve, als van pedagogische organisatie in éénmaal
tot stand gebracht.
Zij sluit in dat er nog
slechts één inrichtende macht en één schooldirectie
is;
3. De fusie moet ingaan uiterlijk op 1
oktober van het lopende schooljaar.
§ 2. De scholen
opgericht of gesubsidieerd in functie van de artikelen 18 en 32 van onderhavig
besluit kunnen in de periode van programmatie geen beroep doen op de bepalingen
van § 1 van onderhavig artikel.
§ 3. De school
ontstaan uit een fusie wordt niet beschouwd als een oprichting van een nieuwe
school.
Art. 5.
§ 1. Een
bestaande school of een school die ontstaat door fusie, kan verschillende
vestigingsplaatsen hebben, of zich aldus organiseren, op voorwaarde dat ze
één pedagogisch en administratief geheel vormt, gevestigd in
eenzelfde geheel van gebouwen of in ieder geval in eenzelfde gemeente of
agglomeratie, en onder leiding van eenzelfde directie staat; dit alles
behoudens afwijking door de Koning toegestaan, in exceptionele gevallen.
§ 2. De
vestigingsplaatsen buiten het hoofdgebouw komen niet in aanmerking voor de
berekeningen van de afstand naar de dichtstbijzijnde school, met uitzondering
van de vestigingsplaatsen ontstaan uit een fusie zoals voorzien in § 3 van
onderhavig artikel.
§ 3. De
verplichting om in eenzelfde gemeente of agglomeratie gelegen te zijn wordt
niet opgelegd op een pedagogisch geheel, geplaatst onder de leiding van
eenzelfde inrichtingshoofd en ontstaan uit de fusie van scholen bestaande
tijdens het schooljaar 1974-1975. In dit geval is dus geen afwijking
noodzakelijk.
Art. 6.
Voor de toepassing van dit
besluit wordt bij de rekenkundige bewerkingen op de schoolbevolkingsminima het
eindresultaat afgerond tot de hogere eenheid indien het eerste cijfer na de
komma 5 of meer is.
Art. 7.
Zonder afbreuk te doen aan de
artikelen 18 en 32 worden voor de toepassing van de bevolkingsminima de
regelmatige leerlingen in aanmerking genomen, die op [1 oktober] voldoen aan de
voorwaarden bepaald in de wet van 6 juli 1970 op het buitengewoon onderwijs en
het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types
en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de
toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon
onderwijs.
B.Vl.R.
van 27-4-2001
Art. 8.
Er wordt geen onderscheid
gemaakt tussen de scholen voor jongens, de scholen voor meisjes en de scholen
met gemengd onderwijs.
Art. 9.
Voor de toepassing van dit
besluit is de afstand tussen het hoofdgebouw van de school en een
vestigingsplaats de kortst mogelijke afstand gemeten langs de rijbaan zoals
omschreven in artikel 2.1. van het koninklijk besluit van 1 december 1975
houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, zonder dat
rekening wordt gehouden met wegomleggingen en eenrichtingsverkeer.
HOOFDSTUK II. - Rationalisatie van het buitengewoon
onderwijs
Art. 10.
§ 1. Elke
school voor buitengewoon onderwijs moet op de datum bepaald in artikel 7
voldoen aan de bevolkingsminima bepaald in § 5 van onderhavig artikel.
§ 2. De
leerlingen van het kleuteronderwijs en van het lager onderwijs worden per type
van buitengewoon onderwijs samengesteld.
§ 3. De
rationalisatienormen zoals bepaald bij § 5 van dit artikel worden
toegepast op de globale bevolking van al de vestigingsplaatsen. Het hoofdgebouw
wordt in aanmerking genomen als vestigingsplaats.
§ 4.
Onverminderd de bepalingen vervat in § 3 van dit artikel, moet iedere
vestigingsplaats gelegen op een afstand van 2 km en meer van het hoofdgebouw
daarenboven per type ten minste de helft van het aantal leerlingen tellen
bepaald in § 5 van onderhavig artikel.
§ 5. a)
Basisscholen met één type van buitengewoon
onderwijs.
De basisscholen, waar
slechts één type van buitengewoon onderwijs wordt georganiseerd
of gesubsidieerd, moeten het bevolkingsminimum bereiken zoals hierna voor dat
type bepaald :
Types
voor buitengewoon onderwijs | Bevolkingsminima |
1 | 20 |
2 | 14 |
3 | 14 |
4 | 14 |
5 | 14 |
6 | 12 |
7 | 12 |
8 | 20 |
b) Basisscholen met
meer dan één type van buitengewoon onderwijs.
In de basisscholen met meer dan één type van
buitengewoon onderwijs wordt het bevolkingsminimum bepaald door de som te maken
van de bevolkingsminima van ieder in de school georganiseerd of gesubsidieerd
type van buitengewoon onderwijs.
De minima voor
de verschillende types van buitengewoon onderwijs worden als volgt vastgesteld
:
Types
voor buitengewoon onderwijs | Bevolkingsminima |
1 | 20 |
2 | 14 |
3 | 14 |
4 | 14 |
5 | 14 |
6 | 12 |
7 | 12 |
8 | 20 |
Art. 11.
In afwijking van artikel 10
worden de minima met één vierde verminderd :
- voor de scholen gelegen in arrondissementen met een
bevolkingsdichtheid van minder dan 75 inwoners per km2;
- voor scholen met het Nederlands als onderwijstaal die gelegen
zijn in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad.
Art. 12.
§ 1. In
afwijking van het artikel 10 kunnen de scholen met het Duits als onderwijstaal,
die ten minste 15 leerlingen tellen, de georganiseerde types en hun volledige
structuur behouden, ongeacht de bevolking per type.
§ 2. In
afwijking van het artikel 10 kan, indien in het tweetalig gebied
Brussel-Hoofdstad geen enkele school [van een bepaalde groep] met het
Nederlands als onderwijstaal, de rationalisatienormen voorzien in dit hoofdstuk
bereikt, één school [van deze groep] in dit arrondissement de
georganiseerde types en haar volledige structuur behouden, op voorwaarde dat ze
ten minste 15 leerlingen telt, ongeacht de bevolking per type.
Indien meerdere instellingen hiervoor in aanmerking komen dan mag
alleen de school die het grootste aantal regelmatige leerlingen telt op 30
september verder bestaan.
Decr.
van 28-4-1993
Art. 13.
§ 1. In de
scholen voor buitengewoon onderwijs van het type 5 waar, met toepassing van de
artikelen 4 en 7, 1°, van de wet van 30 juli 1963 betreffende de
taalregeling in het onderwijs, twee taalafdelingen op 1 september 1985
georganiseerd of gesubsidieerd worden, kan, in afwijking op artikel 10, §
5, in iedere taalafdeling het type 5 in stand gehouden worden, voor zover deze
zes leerlingen telt.
§ 2. De scholen
voor buitengewoon onderwijs van het type 5 waar de onderwijstaal niet deze is
van het taalgebied en die opgericht of gesubsidieerd zijn met toepassing van de
artikelen 4 en 7 van voormelde wet van 30 juli 1963, kunnen in stand gehouden
worden voor zover deze de norm 6 bereiken.
§ 3. De
bepalingen van artikel 11 zijn niet van toepassing op de in onderhavig artikel
bedoelde scholen.
Art. 14.
§ 1. Elke
school bestaande uit verschillende types, die het totaal van de normen bereikt
met toepassing van de artikelen 10 § 5, b, en 11 van dit besluit, maar
waarvan de bevolking van één of meer types beneden de norm
gesteld in dezelfde artikelen ligt, kan deze types behouden en haar volledige
structuur bewaren wanneer de bevolking van elk type afzonderlijk niet minder
bedraagt dan 2/3 van de norm, die daarop toepasselijk is.
§ 2. Elke school
bestaande uit verschillende types die het totaal van de normen bereikt met
toepassing van de artikelen 10, § 5, b, en 11 van dit besluit, maar
waarvan de bevolking van één of meer types gedurende twee
opeenvolgende schooljaren de norm gesteld in § 1 van onderhavig artikel
niet bereikt, moet het of de in gebreke blijvende type of types uiterlijk met
ingang van 1 oktober van dit tweede schooljaar afschaffen ofwel moet de school
vanaf dezelfde datum fusioneren.
§ 3. Elke school
bestaande uit verschillende types die gedurende twee opeenvolgende schooljaren
niet het totaal van de normen bereikt met toepassing van de artikelen 10,
§ 5, b, en 11 van dit besluit, maar waarvan elk type de norm bereikt
gesteld in § 1 van onderhavig artikel, moet uiterlijk met ingang van 1
oktober van het tweede schooljaar het of de types die de normen van artikel 10,
§ 5, niet bereiken, afschaffen, ofwel moet de school vanaf dezelfde datum
fusioneren.
§ 4. Elke school
die slechts één type inricht, en die de norm met toepassing van
de artikelen 10, § 5, a, en 11 van dit besluit, gedurende twee
opeenvolgende schooljaren niet bereikt, maar waarvan de bevolking niet minder
bedraagt dan 2/3 van de norm die daarop toepasselijk is, moet uiterlijk met
ingang van 1 oktober van dit tweede schooljaar afgeschaft worden ofwel moet de
school vanaf dezelfde datum fusioneren.
§ 5. In
afwijking van de artikelen 10, § 5, b, van dit besluit en in aanvulling
met de § 1, 2 en 3 van onderhavig artikel kunnen de types 2 en 4
georganiseerd in eenzelfde school behouden blijven indien aan volgende
voorwaarden voldaan wordt :
1. één
van deze twee types moet de op hem toepasselijke norm bereiken;
2. het andere type dient minstens 1/4 van de norm
te bereiken.
Indien aan de beide voorwaarden
bepaald in onderhavige paragraaf niet wordt voldaan, dan moet het type, dat
niet voldoet aan de norm gesteld in punt 2, uiterlijk met ingang van 1 oktober
van het tweede schooljaar worden afgeschaft ofwel moet de school vanaf dezelfde
datum fusioneren.
Art. 15.
Indien voor een bepaald type
in een bepaalde provincie en per taalstelsel geen enkele school [van een
bepaalde groep] de rationalisatienorm voorzien in dit hoofdstuk bereikt, dan
mag, in afwijking van artikelen 10 en 12 van dit besluit, één
school [van deze groep] in deze provincie dit type behouden.
Decr.
van 28-4-1993
Art. 16.
Indien op de datum bepaald in
artikel 7 de rationalisatienormen voorzien in de artikelen 10 tot en met 13
niet bereikt worden, dan moet ofwel het of de in gebreke blijvende type(s)
uiterlijk met ingang van 1 oktober van het lopende schooljaar worden afgeschaft
ofwel moet de school vanaf dezelfde datum fusioneren.
Art. 17.
In een vestigingsplaats
ontstaan door fusie met toepassing van artikel 5 van dit besluit kunnen alleen
de types, die er bestonden voor de fusie, verder georganiseerd blijven.
HOOFDSTUK III. - Programmatie van het buitengewoon
basisonderwijs
[...]
Decr. 25-2-1997 en B.Vl.R.
van 17-6-1997
HOOFDSTUK IV. - Rationalisatie van het buitengewoon
secundair onderwijs
Art. 22.
Elke school voor buitengewoon
secundair onderwijs moet op de datum bepaald in artikel 7 van dit besluit ten
minste 15 leerlingen tellen.
Art. 23.
§ 1. Elke
school voor buitengewoon secundair onderwijs moet op de datum bepaald in
artikel 7 van dit besluit aan de bevolkingsminima voldoen bepaald in § 5
van onderhavig artikel.
§ 2. In de
scholen voor secundair onderwijs met meer dan één opleidingsvorm
wordt het bevolkingsminimum bepaald door de som te maken van de
bevolkingsminima, zoals bepaald in § 5 van onderhavig artikel, van de
opleidingsvormen die in de school georganiseerd of in de toelageregeling
opgenomen zijn.
§ 3. De
rationalisatienormen, zoals bepaald in § 5 van onderhavig artikel, worden
toegepast op de globale bevolking van al de vestigingsplaatsen. Het hoofdgebouw
wordt daarbij in aanmerking genomen als vestigingsplaats.
§ 4.
Onverminderd de bepalingen van § 3 van onderhavig artikel, moet in elke
vestigingsplaats gelegen op een afstand van 2 km en meer ten minste per
opleidingsvorm de 2/3 bereikt worden van de norm bepaald in § 5 van
onderhavig artikel.
§ 5. De minima
worden voor de verschillende opleidingsvormen afzonderlijk vastgesteld als
volgt :
Opleidingsvorm | Bevolkingsminimum |
1 | 7 |
2 | 12 |
3 | 24 |
4 | 12 |
§ 6. In de
opleidingsvorm 4 mag het aantal leerlingen van de types 6 en 7 met 2
vermenigvuldigd worden om de norm te bereiken bepaald in § 5 van
onderhavig artikel.
Art. 24.
In afwijking van artikel 23
van dit besluit worden de minima verminderd met één vierde :
- voor de scholen, gelegen in arrondissementen
met een bevolkingsdichtheid van minder dan 75 inwoners/km2;
- voor de scholen met het Nederlands als onderwijstaal, die
gelegen zijn in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad.
Art. 25.
§ 1. In
afwijking van de artikelen 23 en 27, § 1, van dit besluit, kunnen de
scholen met het Duits als onderwijstaal die ten minste 15 leerlingen tellen, de
georganiseerde opleidingsvormen en hun volledige structuur behouden ongeacht de
bevolking per opleidingsvorm.
§ 2. In
afwijking van de artikelen 23 en 27, § 1, van dit besluit, kan, indien in
het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad geen enkele school [van een bepaalde
groep] met het Nederlands als onderwijstaal, de rationalisatienormen voorzien
in dit hoofdstuk bereikt, één school [van deze groep] in dit
arrondissement de georganiseerde opleidingsvormen en haar volledige structuur
behouden op voorwaarde dat ze ten minste 15 leerlingen telt, ongeacht de
bevolking per
opleidingsvorm.
Decr.
van 28-4-1993
Indien meerdere instellingen hiervoor in aanmerking komen dan
blijft de school met het grootste aantal regelmatige leerlingen op [1 oktober]
verder bestaan.
B.Vl.R.
van 27-4-2001
Art. 26.
§ 1. Elke
school met verschillende opleidingsvormen, die het totaal van de normen bereikt
met toepassing van de artikelen 23, § 5, en 24 van dit besluit, maar
waarvan de bevolking van één of meer opleidingsvormen beneden de
normen gesteld bij dezelfde artikelen ligt, mag deze opleidingsvormen behouden
wanneer de bevolking van elke opleidingsvorm afzonderlijk niet minder bedraagt
dan 2/3 van deze norm.
§ 2. Elke school
bestaande uit verschillende opleidingsvormen die het totaal van de normen
bereikt met toepassing van de artikelen 23, § 5, en 24 van dit besluit,
maar waarvan de bevolking van één of meer opleidingsvormen
gedurende twee opeenvolgende schooljaren de norm gesteld in § 1 van dit
artikel niet bereikt, moet de in gebreke blijvende opleidingsvorm(en) met
ingang van 1 oktober van dit tweede schooljaar afschaffen of de school moet
vanaf dezelfde datum fusioneren.
§ 3. Elke school
bestaande uit verschillende opleidingsvormen, die gedurende twee opeenvolgende
schooljaren niet het totaal van de norm bereikt met toepassing van de artikelen
23, § 5, en 24 van dit besluit, maar waarvan elke opleidingsvorm de norm
bereikt gesteld in § 1, van onderhavig artikel, moet uiterlijk met ingang
van 1 oktober van het tweede schooljaar de in gebreke blijvende
opleidingsvorm(en) afschaffen, ofwel moet de school vanaf dezelfde datum
fusioneren.
§ 4.
Onverminderd de bepalingen van artikel 22 van dit besluit moet elke school die
slechts opleidingsvorm 3 inricht, en die gedurende twee opeenvolgende
schooljaren de norm met toepassing van de artikelen 23, § 5, en 24 van dit
besluit, niet bereikt maar waarvan de bevolking niet minder bedraagt dan 2/3
van de norm die daarop toepasselijk is, uiterlijk met ingang van 1 oktober van
het tweede schooljaar afgeschaft worden ofwel moet de school vanaf dezelfde
datum fusioneren.
[§ 5. In een
school met verschillende opleidingsvormen, waar opleidingsvorm 3 afgeschaft
moet worden krachtens dit besluit en waar binnen deze opleidingsvorm slechts
één [[afdeling of opleiding]] bestond, mag deze [[afdeling of
opleiding]] geleidelijk opgeheven worden, leerjaar na leerjaar, te beginnen met
het laagste, op voorwaarde dat binnen een afstand van 20 km geen enkele school
van dezelfde groep deze [[afdeling of opleiding]]
organiseert.]
B.Vl.R.
22-12-1993; [[ ]] B.Vl.R.
van 6-12-2002
Art. 27.
§ 1.
Onverminderd de bepalingen van artikel 22 van dit besluit dient de bevolking in
de opleidingsvorm 3 van een school voor buitengewoon secundair onderwijs, om
het hieronder bepaald aantal [afdelingen of opleidingen] te behouden, aan
volgende minima te voldoen :
[afdelingen of
opleidingen] | Bevolkingsminima |
2 | 32 |
3 | 48 |
4 | 64 |
en
één bijkomende [afdeling of opleiding] per reeks van 16
leerlingen.
§ 2. Bij deze
berekening worden de in aanmerking komende leerlingen van de types 6 en 7
vermenigvuldigd met 2.
§ 3. Voor de
scholen bedoeld in artikel 24 van dit besluit, die opleidingsvorm 3
organiseren, wordt de minimum schoolbevolking vereist voor 2 [afdelingen of
opleidingen] bepaald op 24.
[§ 4. Gedurende de periode van omvorming
van de in de vroegere structuur georganiseerde afdelingen en kwalificaties naar
opleidingen, worden de bevolkingsminima van de afdelingen bepaald door de
leerlingen van de afdeling die wordt afgebouwd samen te tellen met die van de
corresponderende nieuwe opleiding.]
B.Vl.R.
van 6-12-2002
Art. 28.
In afwijking van artikel 22
van dit besluit moet de school die gedurende twee opeenvolgende schooljaren de
norm met toepassing van artikel 27 van dit besluit niet bereikt, uiterlijk met
ingang van 1 oktober van dit tweede schooljaar, de boventallige [afdeling of
opleiding] geleidelijk opheffen, leerjaar na leerjaar, te beginnen met het
laagste, ofwel moet de school fusioneren.
B.Vl.R.
van 6-12-2002
Art. 29.
Indien voor een bepaalde
opleidingsvorm in een be-paalde provincie en per taalstelsel geen enkele school
[van een bepaalde groep] de rationalisatienorm voorzien in dit hoofdstuk
bereikt, dan mag één school [van deze groep] in deze provincie en
dit taalstelsel de opleidingsvorm behouden op voorwaarde dat de totale
schoolbevolking van 15 leerlingen bereikt wordt.
Decr.
van 28-4-1993
Art. 30.
Indien op de datum bepaald in
artikel 7 van dit besluit de rationalisatienormen voorzien in de artikelen 22
tot en met 25 van dit besluit niet bereikt worden, dan moet(en) ofwel de in
gebreke blijvende opleidingsvorm(en) uiterlijk met ingang van 1 oktober van het
lopende schooljaar afgeschaft worden ofwel moet de school vanaf dezelfde datum
fusioneren.
Art. 31.
In een vestigingsplaats
ontstaan door fusie met toepassing van artikel 5 van dit besluit kunnen alleen
de opleidingsvormen en [afdelingen of opleidingen] die er bestonden
vóór de fusie verder georganiseerd blijven.
B.Vl.R.
van 6-12-2002
HOOFDSTUK V. - Programmatie van het buitengewoon
secundair onderwijs
Art. 32.
1° Per 1 september kan
een school worden opgericht of in de toelageregeling worden opgenomen indien op
de datum bepaald in artikel 7 van dit besluit aan de drie volgende voorwaarden
wordt voldaan :
- ten minste 2 opleidingsvormen
organiseren;
- voor elke opleidingsvorm
afzonderlijk 150 % van de rationalisatienorm, bepaald in de artikelen 23, 24 en
27 van dit besluit bereiken;
- ten minste
:
het eerste jaar 200 %,
het tweede jaar 250 %,
het derde
jaar 300 %
van het totaal van de
rationalisatienormen bepaald in de artikelen 23 en 24 van dit besluit voor elke
georganiseerde opleidingsvorm bereiken.
2°
Worden deze minima niet bereikt, dan moet(en) hetzij de in gebreke blijvende
opleidingsvorm(en) hetzij de school met ingang van 1 september daaropvolgend
worden opgeheven.
3° Met ingang van het
vierde schooljaar zijn uitsluitend de bepalingen van de rationalisatie van
toepassing en voldoet de nieuwe school aan de voorwaarden [bepaald in artikel
13 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de
onderwijswetgeving.]
Decr.
van 5-7-1989
Art. 33.
§ 1. Elke
school, die voldoet aan de rationalisatienormen bepaald bij de artikelen 22 tot
en met 24 van dit besluit mag binnen een afstand van minder dan 2 km van het
hoofdgebouw één of meer vestigingsplaatsen oprichten.
§ 2. Elke
school, die voldoet aan de rationalisatienormen bepaald bij de artikelen 22 tot
en met 24 van dit besluit mag op een afstand van 2 km en meer van het
hoofdgebouw één of meer vestigingsplaatsen oprichten op
voorwaarde dat de schoolbevolking in iedere vestigingsplaats ten minste de
rationalisatienormen bereikt.
§ 3. In de
vestigingsplaatsen bedoeld bij de § 1 en 2 kunnen uitsluitend reeds in de
school georganiseerde of in de toelageregeling opgenomen opleidingsvormen en
[opleidingen] worden opgericht.
B.Vl.R.
van 6-12-2002
Art. 34.
§ 1. In
afwijking van artikel 32 van dit besluit is de oprichting of de opname in de
toelageregeling van buitengewoon onderwijs van het type 5 in opleidingsvorm 4
op secundair niveau op 1 september onderworpen aan de rationalisatienorm
bepaald in de artikelen 23 en 24 van dit besluit, op voorwaarde dat dit
onderwijs van het type 5 gehecht is aan een ziekenhuis of aan een door het Rijk
of de Gemeenschap opgerichte of erkende medische-sociale instelling en dat er
een school voor buitengewoon basisonderwijs georganiseerd of in de
toelageregeling is opgenomen op de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
§ 2. 1° In
afwijking van artikel 32 van dit besluit en van § 1 van onderhavig
artikel, is de oprichting of de opname in de toelageregeling van het type 5 op
secundair niveau in de opleidingsvorm 4 mogelijk voor een school voor
buitengewoon basisonderwijs, opgericht of in de toelageregeling opgenomen
ingevolge artikel 18, § 2, van dit besluit, op voorwaarde dat op 1
september :
het eerste jaar 200 %,
het tweede jaar 250 %,
het derde jaar 300 %
van de
rationalisatienorm bepaald in de artikelen 23 en 24 van dit besluit voor de
opleidingsvorm 4 wordt bereikt;
2° Indien
deze opleidingsvorm de programmatienorm niet bereikt moet hij worden opgeheven
op 1 september daaropvolgend;
3° Met ingang
van het vierde schooljaar zijn uitsluitend de bepalingen van de rationalisatie
van toepassing;
4° Deze opleidingsvorm 4 voor
het type 5 kan niet worden opgericht of in de toelageregeling opgenomen worden
tijdens de periode van programmatie van de school voor buitengewoon
basisonderwijs, opgericht of in de toelageregeling opgenomen met toepassing van
artikel 18, § 2, 1°, van onderhavig besluit.
§ 3. Met
toepassing van § 1 van onderhavig artikel wordt de directeur van de
basisschool belast met de administratieve directie van dit buitengewoon
onderwijs van het type 5 op secundair niveau en wordt er geen enkel
selectie-ambt of bevorderingsambt opgericht of in de toelageregeling opgenomen
op het niveau van het secundair
onderwijs.
Art. 35.
§ 1. Bij
beslissing van de inrichtende macht kan een bestaande school die voldoet aan de
rationalisatienorm per 1 september :
1° een
bestaande opleidingsvorm 1 of 2 die aan de rationalisatienorm voldoet omvormen
tot een andere opleidingsvorm op voorwaarde dat de bestaande opleidingsvorm
volledig en gelijktijdig wordt opgeheven en dat, op [1 oktober]¹ van het
schooljaar waarin de omvorming wordt aangevat, in de ontstane opleidingsvorm de
rationalisatienorm wordt bereikt;
2° een
bestaande opleidingsvorm 3 of 4 die aan de rationalisatienorm voldoet omvormen
tot een andere opleidingsvorm, op voorwaarde dat de bestaande opleidingsvorm
gelijktijdig, leerjaar na leerjaar, te beginnen met het laagste, wordt
opgeheven en dat op [1 oktober]¹ van het schooljaar waarin de omvorming
wordt aangevat, in de ontstane opleidingsvorm de rationalisatienorm wordt
bereikt;
3° een bestaande [opleiding]²
in opleidingsvorm 3 die beantwoordt aan de rationalisatienorm omvormen tot een
andere [opleiding]², op voorwaarde dat de bestaande [opleiding]²
gelijktijdig, leerjaar na leerjaar, te beginnen met het laatste, wordt
opgeheven en dat op [1 oktober]¹ van het schooljaar waarin de omvorming
wordt aangevat, voldaan wordt aan de normen voozien in artikel 27 van dit
besluit.
Tijdens de periode van omvorming kunnen
in de opleidingsvorm of de [opleiding]², die opgeheven wordt, geen nieuwe
leerlingen ingeschreven worden, nochtans mogen de leerlingen die deze
opleidingsvorm of deze [opleiding]² in deze school volgen hun opleiding
daarin beëindigen. De leerlingen van de opleidingsvorm of de
[opleiding]², die opgeheven wordt, komen evenwel niet in aanmerking voor
de berekening van de rationalisatienormen zoals bepaald in hoofdstuk IV van dit
besluit;
4° deze omvormingen voorzien in de
punten 1°, 2° en 3° van deze paragraaf moeten doorgevoerd worden in
al de vestigingsplaatsen van de school waar deze opleidingsvorm of deze
[opleiding]² wordt georganiseerd;
5° een
opleidingsvorm 1, 2 of 3 oprichten op voorwaarde dat, op de datum bepaald in
artikel 7 van dit besluit :
- het vorig
schooljaar ten minste 150 % van het totaal van de rationalisatienormen bepaald
in de artikelen 23 en 24 van dit besluit voor de georganiseerde
opleidingsvormen werd bereikt;
- 250 % van de
rationalisatienorm bepaald in de artikelen 23 en 24 van dit besluit voor deze
opleidingsvorm gedurende twee opeenvolgende schooljaren wordt bereikt.
Met ingang van het derde schooljaar zijn uitsluitend de
bepalingen inzake rationalisatie van toepassing;
6° een opleidingsvorm 4 oprichten, op voorwaarde dat op de
datum bepaald in artikel 7 van dit besluit :
-
het vorig schooljaar tenminste 150 % van het totaal van de rationalisatienormen
bepaald in de artikelen 23 en 24 van dit besluit voor de georganiseerde
opleidingsvormen werd bereikt;
- 125 % van de
rationalisatienorm bepaald in de artikelen 23, § 5, en 24 van dit besluit
voor deze opleidingsvorm gedurende twee opeenvolgende schooljaren wordt
bereikt.
Met ingang van het derde schooljaar zijn
uitsluitend de bepalingen inzake rationalisatie van toepassing.
[ ]¹ B.Vl.R. 27-4-2001; [
]² B.Vl.R.
van 6-12-2002
§ 2. Per
provincie en [per groep] en per taalstelsel kan in een bestaande school een
opleidingsvorm opgericht worden of in de toelageregeling opgenomen worden op
voorwaarde dat op de datum die in artikel 7 van dit besluit wordt bepaald aan
volgende voorwaarden wordt voldaan :
- deze
opleidingsvorm op datum van inwerkingtreding van onderhavig besluit in deze
provincie en [in deze groep] niet door het Rijk opgericht of in de
toelageregeling opgenomen was;
- het vorig
schooljaar tenminste het totaal van de rationalisatienormen bepaald in de
artikelen 23 en 24 van dit besluit voor de georganiseerde opleidingsvormen werd
bereikt;
- voor elk van de nieuw georganiseerde
opleidingsvormen gedurende twee opeenvolgende schooljaren de
rationalisatienormen bepaald in de artikelen 23 en 24 van dit besluit
bereiken.
Met ingang van het derde schooljaar zijn
uitsluitend de bepalingen inzake rationalisatie van toepassing.
De bepalingen van § 1, 1°, 2° en
3° van dit artikel zijn tijdens de periode van programmatie niet van
toepassing voor de opleidingsnormen opgericht of in de toelageregeling
opgenomen overeenkomstig deze paragraaf.
Decr.
van 28-4-1993
§ 3. In een
bestaande school die een opleidingsvorm 3 organiseert die aan de
rationalisatienorm voldoet, kan :
- een tweede
[opleiding] worden opgericht wanneer de opleidingsvorm 60 leerlingen
telt;
- een derde [opleiding] indien hij 90
leerlingen telt;
- een vierde [opleiding] wanneer
hij 140 leerlingen telt.
Vervolgens mag een
bijkomende [opleiding] opgericht worden per bijkomende schijf van 50
leerlingen.
Elke nieuwe [opleiding] dient
gedurende twee opeenvolgende schooljaren op de datum vermeld in artikel 7 van
dit besluit te voldoen aan de overeenkomstige norm.
Met ingang van het derde schooljaar zijn uitsluitend de bepalingen
van de rationalisatie van toepassing.
De
bepalingen van § 1, 3°, van dit artikel zijn niet van toepassing
tijdens de periode van programmatie van de [opleidingen] opgericht of in de
toelageregeling opgenomen overeenkomstig deze paragraaf.
B.Vl.R.
van 6-12-2002
§ 4. De
bepalingen van § 1, 5° en 6° van § 2 en 3 van dit artikel
worden afzonderlijk per school toegepast op het hoofdgebouw en iedere
vestigingsplaats gelegen op 2 km en meer van het
hoofdgebouw.
[Art. 35/1
[[In afwijking van artikel 32 en 35, §
1, 5° en 6°, en § 2, kan in een school of opleidingsvorm het type
7 niet opgericht worden in het schooljaar 2009-2010 en 2010-2011. In het
schooljaar 2009-2010 en 2010-2011 wordt de oprichting van type 7 beschouwd als
een programmatie voor de scholen en opleidingsvormen die op de teldatum van het
schooljaar 2008-2009 geen leerlingen van dat type hadden.]]
]
Decr. 8-5-2009; [[]] Decr.
van 9-7-2010
Art. 36.
De nieuwe scholen,
vestigingsplaatsen, opleidingsvormen en afdelingen, die voldoen aan de
programmatienormen, vervat in dit hoofdstuk, worden voor de opname in de
toelageregeling vrijgesteld van het proefjaar.
HOOFDSTUK VI. - Bijzondere bepalingen voor
buitengewoon onderwijs voor sociale promotie
Art. 37.
De inrichtingen voor
buitengewoon secundair onderwijs met volledig leerplan kunnen, volgens bij in
Ministerraad overlegd koninklijk besluit vastgestelde voorwaarden, leergangen
met beperkt leerplan als buitengewoon onderwijs voor sociale promotie
organiseren.
HOOFDSTUK VII. - Overgangs-, wijzigings- en
slotbepalingen
Art. 38.
De scholen die een omvorming
van een type, een opleidingsvorm of een afdeling aangevat hebben
vóór 1 september 1986 dienen de rationalisatienorm slechts te
halen nadat de omvormingsoperatie voltooid is.
Art. 39.
De personeelsleden die ter
beschikking gesteld worden bij ontstentenis van betrekking omwille van de fusie
of de opheffing van hun school of omwille van de opheffing in hun school van
een type, een opleidingsvorm of een afdeling voor buitengewoon onderwijs,
veroorzaakt door de toepassing van de beschikkingen van onderhavig besluit
hebben gedurende een periode van drie jaar recht op een wachtgeld of een
betoelaging van een wachtgeld, waarvan het bedrag gelijk is aan de wedde, resp.
de weddetoelage die ze zouden genoten hebben wanneer zij in actieve dienst
zouden gebleven zijn.
In afwachting van hun
reaffectatie blijven zij ter beschikking van hun inrichtende macht, die hen in
een van haar scholen taken mag toevertrouwen bepaald of goedgekeurd door Onze
Ministers van Onderwijs, ieder wat hem betreft.
Art. 40.
Artikel 3, § 1, vierde
lid, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de
onderwijswetgeving, ingevoegd door de wet van 18 september 1981, wordt
opgeheven.
Art. 41.
Dit besluit treedt in werking
op 1 september 1986.
Art. 42.
Onze Ministers van Onderwijs
zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
- (1):
Opgeheven voor het basisonderwijs,
behalve artikel 39 (Decr; 25-2-1997; Art. 182, 14° en 183, 5°én
B.Vl.R. 17-6-1997; Art. 19)