OPGEHEVEN : Koninklijk besluit tot vaststelling van de
regelen en de voorwaarden voor de berekening van het aantal betrekkingen in
sommige ambten van het opvoedend hulppersoneel en van het administratief
personeel van de inrichtingen voor secundair onderwijs en voor het hoger
onderwijs, met uitzondering van het universitair onderwijs.
goedkeuringsdatum
15 APRIL 1977
publicatiedatum
B.S.19/05/1977
datum laatste wijziging
13/02/2017
(voetnoot 2)
(voetnoot 3)
(voetnoot 4)
COORDINATIE
K.B.
14-12-1978 - B.S. 17-5-1979
K.B. nr. 61, 20-7-1982
- B.S. 29-7-1982
K.B. nr. 78, 21-7-1982 - B.S.
29-7-1982
K.B. nr. 152, 30-12-1982 - B.S.
15-1-1983
K.B. 13-3-1985 - B.S.
16-5-1985
K.B. nr. 449, 20-8-1986 - B.S.
30-8-1986
K.B. nr. 458, 10-9-1986 - B.S.
30-9-1986
B.Vl.R. 31-7-1990 - B.S.
1-9-1990
Decr. 15-12-1993 - B.S.
1-3-1994
Decr. 13-7-1994 - B.S. 31-8-1994
B.Vl.R.
9-5-1996 - B.S. 25-7-1996
Opgeheven door Decr. 23-12-2016 - B.S. 13-2-2017
BOUDEWIJN, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 14 mei 1955, op het
kunstonderwijs;
Gelet op de wetten op het
middelbaar onderwijs, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 30 april
1957;
Gelet op de wetten op het technisch
onderwijs, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 30 april 1957;
Gelet op de wet van 22 juni 1964 betreffende het
statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs;
Gelet op de wet van 6 juli 1970 op het buitengewoon onderwijs,
inzonderheid op de artikelen 13 en 28;
Gelet op
de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger
onderwijs;
Gelet op de wet van 19 juli 1971
betreffende de algemene structuur en de organisatie van het secundair
onderwijs;
Gelet op het koninklijk besluit van 29
augustus 1966 tot vaststelling en indeling van de ambten van het administratief
personeel van de Rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon,
middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs;
Gelet op het koninklijk besluit van 18 april 1967 tot regeling van
de wijze waarop het aantal opvoeders in het Rijksonderwijs wordt berekend;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 oktober
1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het
bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het
paramedisch personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager,
buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat,
en van de ambten der leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op
deze inrichtingen;
Gelet op het koninklijk
besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het
bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het
paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon,
middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der
internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de
inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 december
1969 tot vaststelling van de regels voor de oprichting van betrekkingen van
opvoeder-huismeester, directiesecretaris en beheerder in de
onderwijsinrichtingen van de Staat;
Gelet op de
wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de
onderwijswetgeving, inzonderheid op artikel 27;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting en van
Wetenschapsbeleid, gegeven op 13 april 1977;
Gelet op het advies van de Syndicale Raad van advies van het
Ministerie van Nationale Opvoeding en Franse Cultuur;
Gelet, wat het Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse
Cultuur betreft, op artikel 9, § 2, van het koninklijk besluit van 20 juni
1955 houdende Syndicaal Statuut van het personeel der openbare diensten;
Gelet op de wetten op de Raad van State,
gecoördineerd bij koninklijk besluit van 12 januari 1973, inzonderheid op
artikel 3;
Gelet op de dringende
noodzakelijkheid;
Op de voordracht van Onze
Ministers van Nationale Opvoeding en op het advies van Onze in Raad vergaderde
Ministers,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij
:
HOOFDSTUK I. - Normen
Artikel 1.
De bepalingen van dit besluit
zijn toepasselijk op de inrichtingen met volledig leerplan voor secundair
onderwijs [, alsmede de instellingen voor secundair onderwijs die als centra
voor deeltijds beroepssecundair onderwijs fungeren] en voor hoger onderwijs,
bedoeld in artikel 1 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige
bepalingen van de onderwijswetgeving.
B.Vl.R.
van 31-7-1990
Art. 2.
[§ 1. ] Voor het
vaststellen van het aantal betrekkingen bedoeld in dit besluit komen enkel in
aanmerking de leerlingen die regelmatig ingeschreven zijn op [1 februari van
het voorgaand schooljaar.]
B.Vl.R.
van 31-7-1990
[§ 2. In
afwijking van § 1 is voor de onderwijsinstellingen die nieuw worden
opgericht of in de toelagenregeling opgenomen, de tellingsdatum van de
leerlingen vastgesteld op 1 oktober van het schooljaar van oprichting of opname
in de toelagenregeling. Vanaf het daaropvolgend schooljaar zijn de
beschikkingen vermeld in § 1 van
toepassing.]
B.Vl.R.
van 31-7-1990
[§ 3. In
afwijking van § 1 is tot en met het academiejaar 1992-1993 voor de
onderwijsinstellingen die hoger kunstonderwijs met volledig leerplan
organiseren, de tellingsdatum van de studenten vastgesteld op de dertigste dag
die volgt op de aanvangsdatum van het
academiejaar.]
Decr.
van 15-12-1993
Art. 3.
[ [[§ 1.]]¹ [[In de
inrichtingen voor secundair onderwijs met volledig leerplan, in de inrichtingen
voor hoger kunstonderwijs met volledig leerplan en in de inrichtingen die en
secundair onderwijs met volledig leerplan en hoger onderwijs met volledig
leerplan organiseren]]², mogen de hiernavernoemde betrekkingen worden
opgericht of gesubsidieerd overeenkomstig het aantal leerlingen, vermeld in de
eerste kolom :
Aantal
leerlingen | Betrekkingen |
| 1
opvoeder-huismeester |
80 | 1
studiemeester-opvoeder |
160 | 1
studiemeester-opvoeder |
240 | 1
klerk-typist |
320 | 1
studiemeester-opvoeder |
400 | 1
directiesecretaris of 1 studiemeester-opvoeder |
540 | 1
studiemeester-opvoeder of 1 secretaris-bibliothecaris |
682 | 1
studiemeester-opvoeder |
836 | 1
opsteller |
1.012 | 1
studiemeester-opvoeder |
1.188 | 1
studiemeester-opvoeder |
1.364 | 1
opsteller |
1.540 | 1
studiemeester-opvoeder |
1.716 | 1
studiemeester-opvoeder |
1.892 | 1
klerk-typist |
2.068 | 1
studiemeester-opvoeder |
2.244 | 1
studiemeester-opvoeder |
2.420 | 1
studiemeester-opvoeder |
en zo verder per volledige schijf
van 176 leerlingen.]
(voetnoot 1)
K.B. nr. 61, 20-7-1982;
[[ ]]¹ B.Vl.R. 31-7-1990; [[ ]]² Decr.
van 15-12-1993
[Deze bepalingen zijn niet van toepassing op de instellingen van
het gemeenschapsonderwijs die hoger kunstonderwijs met volledig leerplan
organiseren krachtens de wet van 14 mei 1955 tot regeling van het
kunstonderwijs.]
Decr.
van 15-12-1993
[§ 2. In de
instellingen voor voltijds secundair onderwijs die als centra voor deeltijds
beroepssecundair onderwijs fungeren, mag maximum één voltijdse
betrekking van studiemeester-opvoeder worden opgericht of gesubsidieerd,
overeenkomstig het aantal leerlingen vermeld in de eerste kolom, dat in het
centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs regelmatig is ingeschreven
:
aantal
leerlingen | betrekkingen |
50 | 1/2
studiemeester-opvoeder |
100 | 1
studiemeester-opvoeder] |
B.Vl.R.
van 31-7-1990
Art. 4.
[...]
K.B. nr. 449,
van 20-8-1986
Art. 5. en 6.
[...]
K.B. nr. 61,
van 20-7-1982
Art. 7.
[De betrekkingen bedoeld in
artikel 3 van dit besluit kunnen toegewezen worden aan één enkel
personeelslid of, met uitzondering van de betrekkingen van
opvoeder-huismeester, aan twee personeelsleden die elk met een halve opdracht
worden belast.]
(voetnoot 1)
K.B. nr. 61,
van
20-7-1982
[Art. 7bis.
Wegens bijzondere en
uitzonderlijke omstandigheden mogen de Ministers tot wier bevoegdheid onderwijs
behoort, tot het schooljaar 1981-1982, afwijking verlenen van de bepalingen van
de artikelen 3, 4b, 5 en 6 van dit besluit.]
K.B.
van 13-3-1985
HOOFDSTUK II. - Overgangsbepalingen in het
Rijksonderwijs
Art. 8.
In de mate dat een betrekking
van studiemeester-opvoeder in een inrichting in stand kan gehouden worden
volgens de normen die van toepassing zijn voor de inwerkingtreding van dit
besluit, mag ieder vastbenoemde of ieder ten laatste op 1 september 1975 tot de
stage toegelaten studiemeester-opvoeder, in dienst blijven bij de inrichting
waar hij geaffecteerd was.
Art. 9.
§ 1. Zolang het
aantal personeelsleden die het ambt van studiemeester-opvoeder in een bepaalde
inrichting uitoefenen, hoger blijft dan het totaal aantal betrekkingen waarop
deze inrichting recht heeft bij toepassing van de bepalingen van de artikelen 3
en 6 hierboven, mogen de personeelsleden bedoeld in artikel 8, niet vervangen
worden, noch tijdelijk, noch definitief.
§ 2. Zodra het
aantal personeelsleden die het ambt van studiemeester-opvoeder in een bepaalde
richting uitoefenen, hoger blijft dan het aantal betrekkingen waarop deze
inrichting recht heeft bij toepassing van de bepalingen van de artikelen 3 en 6
hierboven, mogen de personeelsleden bedoeld in artikel 8 vervangen worden
:
a) tijdelijk, ofwel door een
studiemeester-opvoeder, ofwel door een klerk-typist(e);
b) definitief, door een lid van het administratief personeel in de
volgorde bepaald in artikel 6, te beginnen met een klerk-typist(e) en dit tot
de toestand in de betrokken inrichting volledig in overeenstemming is met de
normen bepaald in dit besluit.
Art. 10.
Voor de schooljaren 1975-1976
en 1976-1977, zullen de betrekkingen van studiemeester-opvoeder in de
Rijksinrichtingen vacant verklaard worden overeenkomstig de normen geldend voor
de toepassing van dit besluit.
Art. 11.
Kunnen later tot de stage
toegelaten en vast benoemd worden in het ambt van studiemeester-opvoeder, de
personeelsleden die gedurende het schooljaar 1974-1975 werden aangeworven in de
hoedanigheid van studiemeester-opvoeder op grond van artikel 20 van het
koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de
personeelsleden van het onderwijs,
a) voor de
derde achtereenvolgende maal;
b) voor de tweede
achtereenvolgende maal, indien ze het nog kunnen zijn gedurende het schooljaar
1975-1976.
HOOFDSTUK III. - Bijzondere bepalingen voor het
gesubsidieerd onderwijs
Art. 12.
De bepalingen van de
hogervermelde artikelen 8 en 9 zijn toepasselijk in het gesubsidieerd onderwijs
op de studiemeesters-opvoeders die ten laatste op 1 september 1975 zullen vast
benoemd en erkend worden, daar waar de erkenning bestaat, of die zullen
gelijkgesteld worden met de vastbenoemden ten laatste op datum van 1 januari
1976.
Art. 13.
In afwijking van de bepalingen
betreffende de reaffectatie, kan de inrichtende macht van één
onder artikel 1 bedoelde gesubsidieerde onderwijsinrichting de weddetoelage
bekomen voor een personeelslid dat het ambt van studiemeester-opvoeder
uitoefent en aangeworven is voor 1 september 1975 in een niet-gesubsidieerde
betrekking van het ambt van studiemeester-opvoeder, onder de hiernavermelde
voorwaarden :
1° het personeelslid moet in
het bezit zijn van één der vereiste of voldoend geachte
bekwaamheidsbewijzen voor het uitoefenen van het ambt van
studiemeester-opvoeder;
2° de inrichtende
macht dient het bewijs voor te leggen dat zij zich in hoedanigheid van
werkgever tegenover het personeelslid in regel heeft gesteld met de
reglementering inzake maatschappelijke zekerheid;
3° de inrichtende macht moet het bewijs leveren dat het
betrokken personeelslid voor 1 september 1975 belast was met opdrachten die
overeenstemmen met die van het opvoedend hulppersoneel.
Art. 14.
Een inrichtende macht kan de
weddetoelage bekomen ten voordele van een opvoeder in een internaat, in het
bezit van één der vereiste of voldoende geachte
bekwaamheidsbewijzen voor het ambt van studiemeester-opvoeder, die ze aanwerft
in een betrekking van het ambt van studiemeester-opvoeder die bestond krachtens
de normen van toepassing voor de van krachtwording van dit besluit.
Art. 15.
Een inrichtende macht kan de
weddetoelage bekomen ten voordele van een opvoeder in een internaat, in het
bezit van één der vereiste of voldoend geachte
bekwaamheidsbewijzen voor het ambt van studiemeester-opvoeder, aan wie ze de
betrekking van opvoeder-huismeester of directiesecretaris toevertrouwt.
Art. 16.
De leden van het
administratief personeel moeten, om recht te hebben op een weddetoelage, in het
bezit zijn van de bekwaamheidsbewijzen, vastgesteld voor dezelfde
personeelsleden van het Rijksonderwijs bij koninklijk besluit van 19 juni 1967.
Er mag toepassing gemaakt worden van de gelijkstellingen bedoeld in artikel 3,
4°, 5°, 12° en 13° van het koninklijk besluit van 22 april 1969
betreffende de vereiste bekwaamheidsbewijzen voor de leden van het bestuurs- en
onderwijzend personeel, voor het opvoedend hulppersoneel, voor het paramedisch
personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon,
middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat en van de
internaten, die van deze inrichtingen afhangen.
Art. 17.
In afwijking van de bepalingen van artikel 7 :
a) worden de betrekkingen van opvoeders-huismeester in het
gesubsidieerd onderwijs slechts beschouwd als betrekkingen met volledige
opdracht vanaf het schooljaar 1977-1978;
b) moet
elke betrekking van studiemeester-opvoeder toegewezen worden aan
één enkel personeelslid of aan twee personeelsleden die elk met
een halve opdracht belast worden, vanaf het schooljaar 1976-1977.
Art. 18.
De inrichtende macht van een
inrichting voor hoger onderwijs kan, op haar verzoek en volgens haar
goedvinden, de weddetoelage bekomen voor een personeelslid dat de betrekking
waarneemt van opsteller of van klerk-typist(e) in de plaats van een betrekking
van studiemeester-opvoeder.
HOOFDSTUK IV. - Bijzondere bepalingen voor de
gesubsidieerde tehuizen voor kinderen wiens ouders geen vaste verblijfplaats
hebben
Art. 19.
De bepalingen van artikel 2
van het koninklijk besluit van 18 april 1967 tot regeling van de wijze waarop
het aantal opvoeders in het Rijksonderwijs wordt berekend, zijn toepasselijk op
de tehuizen voor kinderen wiens ouders geen vaste verblijfplaats hebben en
waarvan het personeel gesubsidieerd wordt krachtens de wet van 20 februari
1970.
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 20.
Worden opgeheven :
1° artikel 1 van het koninklijk besluit van
18 april 1967 tot regeling van de wijze waarop het aantal opvoeders in het
Rijksonderwijs wordt berekend;
2° artikelen 2
en 3 van het koninklijk besluit van 2 december 1969 tot vaststelling van de
regels voor de oprichting van betrekkingen van opvoeder-huismeester,
directiesecretaris in de onderwijsinrichtingen van de Staat;
3° artikel 4, 7° en 8°, van het koninklijk besluit van
12 januari 1966 houdende de vastelling van de voorwaarden vereist voor het
bepalen van het aantal betrekkingen in de Rijksinrichtingen voor technisch
onderwijs.
Art. 21.
Dit besluit heeft uitwerking
met ingang van 1 september 1975. Nochtans kan de helft van de betrekking van
opvoeder-huismeester bedoeld bij artikel 4, a) in de toelageregeling opgenomen
worden van het ogenblik af dat de betrekkingen van opvoeder-huismeester
werkelijk toegekend worden in de Rijksinrichtingen en tot 31 augustus 1975.
Art. 22.
Onze Ministers van Nationale
Opvoeding zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit
besluit.
- (2):
Alleen op de leerlingen, waarvan de ouders of de
personen, die ten hunne opzichte de ouderlijke macht uitoefenen, in België
niet onderworpen zijn aan de personenbelasting als inwoner van het Koninkrijk
en dit volgens het Wetboek der inkomstenbelastingen, wordt voor het vaststellen
van het aantal regelmatige leerlingen de coëfficiënt 0,8 toegepast,
rekening houdend met de Overeenkomst tussen België en Luxemburg tot het
vermijden van dubbele belastingen en tot regeling van sommige andere
aangelegenheden inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en
Slotprotocol, ondertekend te Luxemburg op 17 september 1970. Deze bepalingen
gelden voor de toepassing van dit besluit. (K.B. nr. 458, 10-9-198; Art.
1)
- (3):
Houdt op van toepassing te zijn op het hoger
onderwijs met volledig leerplan (Decr. 13-7-1994; Art. 365,
38°)
- (4):
Opgeheven, voor zover het betrekking
heeft op de hogescholen (B.Vl.R. 9-5-1996; Art. 1, 93°)
- (1):
Als overgangsmaatregel
kunnen de inrichtingen voor secundair onderwijs met volledig leerplan, de leden
van het opvoedend hulppersoneel en van het administratief personeel die vast
benoemd zijn, of erkend, daar waar de erkenning bestaat, of stagedoend,
behouden, indien hun aantal het aantal betrekkingen dat door dit besluit
toegekend wordt, niet overschrijdt (K.B. nr. 61, 20-7-1982; Art.
4)
- (1):
Als overgangsmaatregel
kunnen de inrichtingen voor secundair onderwijs met volledig leerplan, de leden
van het opvoedend hulppersoneel en van het administratief personeel die vast
benoemd zijn, of erkend, daar waar de erkenning bestaat, of stagedoend,
behouden, indien hun aantal het aantal betrekkingen dat door dit besluit
toegekend wordt, niet overschrijdt (K.B. nr. 61, 20-7-1982; Art. 4)