OPGEHEVEN : Besluit van de Vlaamse regering betreffende de financiering
van de Bijzondere Onderzoeksfondsen aan de universiteiten in de Vlaamse
Gemeenschap.
goedkeuringsdatum
08 SEPTEMBER 2000
publicatiedatum
B.S.18/11/2000
datum laatste wijziging
31/12/2012
COORDINATIE
B.Vl.R.
24-1-2003 - B.S. 28-3-2003
B.Vl.R. 8-12-2006 - B.S. 8-2-2007;
err. B.S. 21-6-2007
B.Vl.R. 12-12-2008 - B.S.
6-3-2009
opgeheven door Art. 17 van ditzelfde besluit
De Vlaamse regering,
Gelet op het decreet
van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap,
inzonderheid op de artikelen 128, 168 en 181bis, §
1;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 20 juli
1994 betreffende de financiering van de geconcerteerde onderzoeksacties en van
de speciale fondsen voor onderzoek aan de universiteiten in de Vlaamse
Gemeenschap;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister,
bevoegd voor de begroting, gegeven op 8 juni 2000;
Gelet op het
advies van de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid, gegeven op 29 juni
2000;
Gelet op de beraadslaging van de Vlaamse regering op 17
juli 2000 betreffende de aanvraag om advies bij hoogdringendheid bij de Raad
van State in toepassing van artikel 84, eerste lid, 2° van de
gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Gelet op
volgende motieven die de dringende noodzaak
verantwoorden;
Gelet op het decreet van 22 december 1999
houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2000 waarin werd
ingeschreven dat de postdoctorale mandaathouders met een contract van
onbepaalde duur in dienst bij het FWO-Vlaanderen, éénmalig en
zonder dat een vacature vereist is, op 1 oktober kunnen worden ingeschaald in
het ZAP-kader van de Vlaamse universiteiten;
Gegeven het feit
dat onderhavig besluit een aantal maatregelen bevat die in het kader van deze
overheveling moeten kunnen genomen worden vóór de aanvang van het
academiejaar 2000-2001;
dat deze maatregelen ondermeer de
verdeelsleutel bevat voor de middelen die vanaf het begrotingsjaar 2000 worden
overgeheveld van het FWO-Vlaanderen naar de Bijzondere Onderzoeksfondsen van de
Vlaamse universiteiten;
dat deze maatregelen ondermeer de
mogelijkheid voorziet om middelen over te dragen van het Bijzonder
Onderzoeksfonds naar de werkingstoelage; dat ook de betaling door de
universiteiten aan het FWO-Vlaanderen van de loonkost van de onderzoekers in
vast dienstverband die ervoor opteren niet over te gaan naar het ZAP-kader
wordt geregeld;
Gelet op het feit dat deze maatregelen het
financieel kader scheppen voor de overheveling van de onderzoekers in vast
dienstverband bij het FWO-Vlaanderen naar de universiteiten; dat hiervoor reeds
een aantal voorbereidingen zijn getroffen om een aantal bijkomende
ZAP-kaderplaatsen die kunnen gefinancierd worden, in te
vullen;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 9
augustus 2000;
Op voorstel van de Vlaamse minister van
Onderwijs en Vorming;
Na beraadslaging,
Besluit :
[HOOFDSTUK I. - Inleidende bepaling
Artikel 1.
[In dit besluit wordt
verstaan onder :
1°
SCIE : Science Citation Index
Expanded;
2° SSCI :
Social Science Citation Index;
3° AHCI : Arts and
Humanities Citation
Index;
4° STP : Science
& Technology Database, onderdeel van ISI ProceedingsSM-index;
5° SSHP : Social
Sciences & Humanities Database, onderdeel van ISI
ProceedingsSM-index;
6°
VABB-SHW : het Vlaams Academisch Bibliografisch Bestand - Sociale en Humane
Wetenschappen, vermeld in
artikel VI.9.17
van het decreet
van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de studenten, de
medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen
van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de
begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in
Vlaanderen;
7°
publicatie SCIE of SSCI met impactfactor : een publicatie, verschenen in een
tijdschrift, verwerkt voor de SCIE of SSCI, waarvan een impactfactor berekend
kan worden, toegewezen aan een van de volgende publicatietypes 'Article,
Letter, Note,
Review';
8° publicatie
SCIE of SSCI zonder impactfactor : een publicatie, verschenen in een
tijdschrift, verwerkt voor de SCIE of SSCI, waarvan geen impactfactor berekend
kan worden, toegewezen aan een van de volgende publicatietypes 'Article,
Letter, Note,
Review';
9° publicatie
AHCI : een publicatie, verschenen in een tijdschrift, verwerkt voor de AHCI,
toegewezen aan een van de volgende publicatietypes 'Article, Letter, Note,
Review', exclusief de publicaties van SCIE of SSCI die al geteld
worden;
10° proceeding
STP of SSHP : een proceeding verwerkt voor de ISI ProceedingsSM-index met
onderdelen STP en SSHP, toegewezen aan een van de volgende publicatietypes
'Article, Letter, Note, Review en Proceedings paper', exclusief de publicaties
van SCIE, SSCI of AHCI die al geteld
worden;
11° publicatie
VABB-SHW : een publicatie, verwerkt voor het VABB-SHW, exclusief alle
publicaties, verwerkt voor de SCIE, SSCI, AHCI, STP of
SSHP;
12° citatie : een
verwijzing in een publicatie, verschenen in een tijdschrift, verwerkt voor de
SCIE of de SSCI, toegewezen aan een van de volgende publicatietypes 'Article,
Letter, Note, Review' naar een andere publicatie, verschenen in een
tijdschrift, verwerkt voor de SCIE of de SSCI, toegewezen aan een van de
volgende publicatietypes 'Article, Letter, Note,
Review';
13°
impactfactor : de impactfactor van een tijdschrift, verwerkt voor de SCIE of de
SSCI, zoals gepubliceerd in de Journal Citation
Reports;
14° discipline
: een van de volgende dertien vakgebieden in de technische, natuur- en
levenswetenschappen en drie deelgebieden in de sociale en humane wetenschappen
:
a) A - Agronomie en
omgevingswetenschappen;
b) Z
- Biologie (op het organisme- en het
supraorganismevlak);
c) B -
Biowetenschappen (algemene, cellulaire en subcellulaire biologie;
genetica);
d) R - Biomedisch
onderzoek;
e) I - Klinische
en experimentele geneeskunde I (algemene en interne
geneeskunde);
f) M -
Klinische en experimentele geneeskunde II (niet-interne
vakken);
g) N - Neuro- en
gedragswetenschappen;
h) C -
Chemie;
i) P -
Fysica;
j) G - Aard- en
ruimtewetenschappen;
k) E -
Technische wetenschappen;
l)
H - Wiskunde;
m) X -
Multidisciplinaire
tijdschriften;
n) S -
Sociale wetenschappen I;
o)
O - Sociale wetenschappen
II;
p) U - Arts &
humanities;
15° sociale
en humane wetenschappen : de categorieën S, O en U zoals vermeld in
14°.]
B.Vl.R.
van 12-12-2008
HOOFDSTUK [Ibis.] - Financieringsbeginselen
B.Vl.R.
van 24-1-2003
Artikel [1bis.]
§ 1 Elk van de universiteiten, bedoeld
in artikel 3 van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in
de Vlaamse Gemeenschap, brengt de financiële middelen die door de Vlaamse
Gemeenschap overeenkomstig artikel 168 van het decreet worden bijgedragen voor
wetenschappelijk onderzoek, onder in een intern bestemmingsfonds, genoemd
"Bijzonder Onderzoeksfonds".
§ 2 Onder de term "de middelen van het
Bijzonder Onderzoeksfonds" wordt in dit Besluit verstaan : de
overheidsbijdragen bedoeld in artikel 2 van dit besluit, aangevuld met de eigen
bijdrage, bedoeld in § 1 van artikel 6 van dit
besluit.
§ 3 Ieder jaar voor 1 oktober deelt de
Vlaamse regering aan elke universiteit het bedrag mede van de
overheidsbijdragen die zij krachtens artikel 2 van dit besluit kunnen
verwachten. De raming van de inkomsten en de uitgaven van het Bijzonder
Onderzoeksfonds maakt integraal deel uit van de begroting van de universiteit
onder de afdeling IV.
§ 4 De overheidsbijdragen aan het
Bijzonder Onderzoeksfonds worden door de Vlaamse Regering definitief
vastgesteld van zodra de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap
voor het desbetreffende begrotingsjaar is
vastgelegd.
B.Vl.R.
van 24-1-2003
[Hoofdstuk Iter. - Vlaams Academisch Bibliografisch
Bestand - Sociale en Humane Wetenschappen (VABB-SHW)
Afdeling I. - De dekkingsgraad en de inhoud van het
VABB-SHW
Art. 1ter.
Voor het VABB-SHW
worden de publicaties verwerkt die afkomstig zijn van onderzoekers, verbonden
aan Vlaamse universiteiten en hogescholen, en die behoren tot de disciplines
van de sociale en humane
wetenschappen.
Art. 1quater.
Om opgenomen te
worden in het VABB-SHW moet een publicatie aan de volgende criteria
(ondergrens) voldoen :
1° publiek toegankelijk
zijn;
2° op een
ondubbelzinnige manier identificeerbaar zijn via een ISBN- of
ISSN-nummer;
3° een
bijdrage leveren aan de ontwikkeling van nieuwe inzichten of aan de toepassing
ervan;
4° voor
verschijnen beoordeeld zijn in een aantoonbaar peer-reviewproces door
wetenschappers die expert zijn in de betrokken (deel)discipline(s). Peer review
moet uitgevoerd worden door een editorial board, door een vast
leescomité, door externe referees of door een combinatie van die
types.
Afdeling II. - Het Gezaghebbend
Panel
Art. 1quinquies.
§ 1. Voor het
wetenschappelijk beheer van het VABB-SHW richt de Vlaamse Regering een
Gezaghebbend Panel op, bestaande uit ten minste twaalf en ten hoogste achttien
onderzoekers die verbonden zijn aan de Vlaamse universiteiten en hogescholen,
die werkzaam zijn in de sociale en humane wetenschappen en die in hun
onderzoeksdomein een internationale erkenning genieten.
De leden van het
Gezaghebbend Panel worden voor hernieuwbare perioden van vier jaar aangesteld
door de Vlaamse Regering uit een dubbeltal, voorgedragen door de
associatiebesturen, die ervoor zorgen dat daarbij voor elke associatie minstens
één lid wordt voorgedragen vanuit de universiteit die van de
associatie deel uitmaakt. Elk associatiebestuur wint daarbij het advies in van
de onderzoeksraad van de universiteit die er deel van uitmaakt. Bij de
voordracht nemen de associatiebesturen alle noodzakelijke maatregelen om een
objectieve kwaliteitsbeoordeling mogelijk te maken. Inzonderheid zullen de
associatiebesturen aantonen dat de voorgestelde personen in hun vakgebied een
algemene internationale erkenning
genieten.
De samenstelling
van het Gezaghebbend Panel waarborgt dat de leden de verschillende
wetenschappelijke disciplines uit de sociale en humane wetenschappen
vertegenwoordigen, zoals bedoeld in artikel 3, § 3, 3° van dit
besluit.
Minstens twee
leden zijn verbonden aan een Vlaamse
hogeschool.
§ 2. Het
Gezaghebbend Panel wordt beschouwd als een adviesorgaan als vermeld in het
decreet van 13 juli 2007 houdende bevordering van een meer evenwichtige
participatie van vrouwen en mannen in advies- en bestuursorganen van de Vlaamse
overheid.
§ 3. De Vlaamse
Regering wijst onder de leden een voorzitter en een plaatsvervangende
voorzitter aan.
Art. 1sexies.
Het Gezaghebbend
Panel stelt een reglement van orde vast dat pas uitvoerbaar is na bekrachtiging
door de Vlaamse minister bevoegd voor het wetenschappelijk onderzoek en het
technologisch innovatiebeleid. Na bekrachtiging wordt het reglement van orde
gepubliceerd op de website van het Steunpunt
O&O-Indicatoren.
Art. 1septies.
Het Gezaghebbend
Panel kan een beroep doen op deskundigen die als een autoriteit in hun
discipline of disciplines worden
erkend.
Art. 1octies.
Het Gezaghebbend
Panel wordt technisch en administratief ondersteund door het Steunpunt
O&O-Indicatoren. In de beheersovereenkomst, gesloten tussen de Vlaamse
Regering en het Steunpunt O&O-Indicatoren, worden daarvoor de nodige
bepalingen opgenomen.
Art. 1novies.
Het Gezaghebbend
Panel brengt aan de Vlaamse Regering een eerste maal voor 31 december 2010 en
vervolgens jaarlijks voor 1 juni schriftelijk verslag uit van de werkzaamheden
van het afgelopen jaar.
Afdeling III. - Eerste versie van het
VABB-SHW
Art. 1decies.
§ 1. De
wetenschappelijke selectie van de publicaties die worden opgenomen in de eerste
versie van het VABB-SHW vindt plaats volgens de procedure, vermeld in § 2
tot en met § 7.
§ 2. In overleg met
de associaties en het Gezaghebbend Panel legt het Steunpunt O&O-Indicatoren
uiterlijk op 31 december 2008 de architectuur van het VABB-SHW vast, met
inbegrip van de bibliografische gegevens van de publicaties die daarin worden
opgenomen en de wijze waarop die moeten worden
aangeleverd.
§ 3. Voor de eerste
versie van het VABB-SHW bezorgt elke associatie uiterlijk op 1 september 2009
aan het Steunpunt O&O-Indicatoren de bibliografische gegevens van
publicaties die in de periode 2000-2008 werden gepubliceerd met een affiliatie
van een instelling die deel uitmaakt van de betrokken associatie en waarvan het
associatiebestuur van oordeel is dat ze aan de volgende voorwaarden voldoen :
1° ze behoren tot een
discipline van de sociale en humane
wetenschappen;
2° ze
voldoen aan de criteria vermeld in artikel 1quater.
Het associatiebestuur
onderscheidt bij de aanlevering van de gegevens de volgende publicatietypes :
1° artikelen in
tijdschriften;
2° boeken
als auteur;
3° boeken
als editor;
4° artikelen
of gedeelten in
boeken;
5° artikelen in
proceedings die geen special issues van tijdschriften of edited boeken
zijn.
§ 4. Het Steunpunt
O&O-Indicatoren levert uiterlijk op 1 november 2009 aan het Gezaghebbend
Panel de lijst van titels van alle tijdschriften waarin publicaties verschenen
zijn die door de associaties werden bezorgd onder het publicatietype "artikelen
in tijdschriften", vermeld in § 3, 1°.
Het Steunpunt
O&O-Indicatoren levert uiterlijk op 1 december 2009 aan het Gezaghebbend
Panel de lijst van alle uitgevers van boeken die door de associaties werden
bezorgd onder het publicatietype "boeken als auteur", "boeken als editor" of
"artikelen of gedeelten in boeken", vermeld in § 3, 2° tot en met
4°.
Het Steunpunt
O&O-Indicatoren levert uiterlijk op 1 december 2009 aan het Gezaghebbend
Panel de bibliografische gegevens van publicaties die door de associaties
werden bezorgd onder het publicatietype "artikelen in proceedings die geen
special issues van tijdschriften of edited boeken zijn", vermeld in § 3,
5°.
§ 5. Op basis van
de lijsten van tijdschrifttitels en uitgevers, vermeld in § 4, deelt het
Gezaghebbend Panel uiterlijk op 1 oktober 2010 aan de Vlaamse minister bevoegd,
voor het hoger onderwijs, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het
wetenschappelijk onderzoek en het technologisch innovatiebeleid, aan de
associaties en aan het Steunpunt O&O-Indicatoren de lijst mee van
tijdschrifttitels en van de uitgevers waarvan artikelen of boeken worden
opgenomen in het VABB-SHW. Zonder afbreuk te doen aan de criteria, vermeld in
artikel 1quater kan het Gezaghebbend Panel verschillende kwaliteitslabels
toekennen aan de tijdschrifttitels en de
uitgevers.
Op basis van de
bibliografische gegevens, vermeld in § 4, van publicaties die behoren tot
het publicatietype, vermeld in § 3, 5°, deelt het Gezaghebbend Panel
uiterlijk op 1 oktober 2010 aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het hoger
onderwijs, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het wetenschappelijk onderzoek
en het technologisch innovatiebeleid, aan de associaties en aan het Steunpunt
O&O-Indicatoren mee welke publicaties worden opgenomen in het VABB-SHW
onder het publicatietype, vermeld in § 3,
5°.
§ 6. Het Steunpunt
O&O-Indicatoren publiceert de lijst van de tijdschrifttitels en van de
uitgevers, vermeld in § 5, op zijn
website.
§ 7. Het Steunpunt
O&O-Indicatoren stelt de eerste versie van het VABB-SHW op, rekening
houdend met de lijst van tijdschrifttitels en uitgevers en met de meegedeelde
publicaties, vermeld in § 5, die behoren tot het publicatietype, vermeld
in § 3, 5°.
Art. 1undecies.
Uiterlijk op 1
december 2010 maakt het Steunpunt O&O-Indicatoren de eerste versie van het
VABB-SHW via een webapplicatie minstens voor alle associaties en de Vlaamse
overheid toegankelijk.
Afdeling IV. - Uitbreiding en jaarlijkse
actualisering van het VABB-SHW
Art. 1duodecies.
§ 1. De
wetenschappelijke selectie van de publicaties voor de jaarlijkse actualisering
van het VABB-SHW vanaf het begrotingsjaar t = 2011 verloopt volgens de
procedure,vermeld in § 2 tot en met §
6.
§ 2. In elk jaar
(t-1) levert elke associatie voor 1 april aan het Steunpunt O&O-Indicatoren
de bibliografische gegevens van publicaties die in het jaar (t-2) werden
gepubliceerd met een affiliatie van een instelling die deel uitmaakt van de
betrokken associatie en waarvan het associatiebestuur van oordeel is dat ze
beantwoorden aan de volgende voorwaarden :
1° ze behoren tot een
discipline van de sociale en humane
wetenschappen;
2° ze
voldoen aan de criteria vermeld in artikel 1quater.
Het associatiebestuur
onderscheidt bij de aanlevering van de gegevens de volgende publicatietypes :
1° artikelen in
tijdschriften;
2° boeken
als auteur;
3° boeken
als editor;
4° artikelen
of gedeelten in
boeken;
5° artikelen in
proceedings die geen special issues van tijdschriften of edited boeken
zijn.
De publicaties die in
het jaar (t-3) werden gepubliceerd en die niet werden aangeleverd in het jaar
(t-2), kunnen nog aangeleverd worden in het jaar
(t-1).
§ 3. Het Steunpunt
O&O-Indicatoren levert uiterlijk op 1 juni van het jaar (t-1) aan het
Gezaghebbend Panel de lijst van titels van alle tijdschriften waarin
publicaties verschenen zijn die door de associaties werden bezorgd onder het
publicatietype "artikelen in tijdschriften", vermeld in § 2, 1°.
Het Steunpunt
O&O-Indicatoren levert uiterlijk op 1 juni van het jaar (t-1) aan het
Gezaghebbend Panel de lijst van alle uitgevers van boeken die door de
associaties werden bezorgd onder het publicatietype "boeken als auteur",
"boeken als editor" of "artikelen of gedeelten in boeken", vermeld in § 2,
2° tot en met
4°.
Het Steunpunt
O&O-Indicatoren levert uiterlijk op 1 juni van het jaar (t-1) aan het
Gezaghebbend Panel de bibliografische gegevens van publicaties die door de
associaties werden bezorgd onder het publicatietype "artikelen in proceedings
die geen special issues van tijdschriften of edited boeken zijn", vermeld in
§ 2, 5°.
§ 4. Op basis van de
lijsten van tijdschrifttitels en van uitgevers, vermeld in § 3, deelt het
Gezaghebbend Panel uiterlijk op 1 oktober van het jaar (t-1) aan de Vlaamse
minister, bevoegd voor het hoger onderwijs, en de Vlaamse minister, bevoegd
voor hetwetenschappelijk onderzoek en het technologisch innovatiebeleid, aan de
associaties en aan het Steunpunt O&O-Indicatoren de geactualiseerde lijst
mee van tijdschrifttitels en van de uitgevers waarvan resp. artikelen, boeken
worden opgenomen in het VABB-SHW. Zonder afbreuk te doen aan de criteria,
vermeld in artikel 1quater, kan het Gezaghebbend Panel verschillende
kwaliteitslabels toekennen aan de tijdschrifttitels en de
uitgevers.
Op basis van de
aangeleverde bibliografische gegevens, vermeld in § 3, van publicaties die
behoren tot het publicatietype, vermeld in § 2, 5°, deelt het
Gezaghebbend Panel uiterlijk op 1 oktober van het jaar (t-1) aan de Vlaamse
minister, bevoegd voor het hoger onderwijs, en de Vlaamse minister bevoegd voor
het wetenschappelijk onderzoek en het technologisch innovatiebeleid, aan de
associaties en aan het Steunpunt O&O-Indicatoren mee welke publicaties
worden opgenomen in het VABB-SHW onder het publicatietype, vermeld in § 2,
5°.
§ 5. Het Steunpunt
O&O-Indicatoren publiceert de lijst van tijdschrifttitels en van de
uitgevers, vermeld in § 4, op zijn
website.
§ 6. Het Steunpunt
O&O-Indicatoren stelt de actualisering van het VABB-SHW op, rekening
houdend met de lijst van tijdschrifttitels en uitgevers, vermeld in § 4,
en met de publicaties, vermeld in § 4, die behoren tot het publicatietype,
vermeld in § 2,
5°.
Art. 1terdecies.
Uiterlijk op 31
december van het jaar (t-1) maakt het Steunpunt O&O-Indicatoren de
actualisering van het VABB-SHW via een webapplicatie minstens voor alle
associaties en de Vlaamse overheid
toegankelijk.
Art. 1quaterdecies.
§ 1. Het
Gezaghebbend Panel stelt een werkgroep samen die de uitbreiding van het
VABB-SHW verder uitwerkt, waarbij het eindresultaat welomlijnde definities
omvat van publicatietypes die niet behoren tot de publicatietypes, vermeld in
artikel 1decies § 3, 1° tot en met 5°, maar wel geschikt zijn om
deel uit te maken van het VABB-SHW-telschema en voldoen aan de criteria,
vermeld in artikel 1quater.
§ 2. Tegen uiterlijk
30 juni 2010 en na toetsing van de technische haalbaarheid met het Steunpunt
O&O-Indicatoren deelt het Gezaghebbend Panel aan de Vlaamse minister,
bevoegd voor het hoger onderwijs, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het
wetenschappelijk onderzoek en het technologisch innovatiebeleid, de lijst van
publicatietypes, vermeld in § 1,
mee.
§ 3. De
publicatietypes, vermeld in § 2, worden tegen uiterlijk 1 januari 2012,
mee opgenomen in een tweede versie van het VABB-SHW. Het Gezaghebbend Panel
formuleert hiertoe een voorstel van uitbreiding van het VABB-SHW-telschema
tegen uiterlijk 31 december
2010.
Afdeling V. - Regeling van materiële
vergissingen
Art. 1quindecies.
Het Gezaghebbend
Panel stelt een procedure vast voor de melding en de behandeling van verzoeken
van de associaties tot rechtzetting van materiële vergissingen en
onjuistheden die vastgesteld worden in de beslissingen, vermeld in artikel
1decies, § 5 en artikel 1duodecies, §
4.
Die procedure maakt deel
uit van het reglement van orde, vermeld in artikel
1sexies.
Afdeling VI. - Kwaliteitszorg
Art. 1sedecies.
De Vlaamse Regering
laat om de drie jaar en een eerste maal in de loop van 2012 de kwaliteit van
het VABB-SHW doorlichten, waarbij ten minste de volgende elementen worden
beoordeeld :
1° de al
dan niet toewijzing van de publicaties aan een discipline van de sociale en
humane wetenschappen;
2°
de mate waarin de publicaties die worden verwerkt in het VABB-SHW aan de
criteria, vermeld in artikel 1quater, voldoen en de mate waarin de publicaties
die werden afgewezen door het Gezaghebbend Panel, er niet aan
voldoen.
Art. 1sepdecies.
§ 1. Voor de
beoordeling stelt de Vlaamse Regering een evaluatiepanel samen, dat bestaat uit
ten minste vijf leden die werken in disciplines van sociale en humane
wetenschappen, waarvan minstens één persoon in het gebied van
wetenschapsstudies werkt, en die een internationale erkenning in hun
onderzoeksdomein genieten. Geen van de leden van het evaluatiepanel werkt op
het ogenblik van de aanstelling in
België.
§ 2. Het
evaluatiepanel wordt beschouwd als een adviesorgaan als vermeld in het decreet
van 13 juli 2007 houdende bevordering van een meer evenwichtige participatie
van vrouwen en mannen in advies- en bestuursorganen van de Vlaamse
overheid.
§ 3. De Vlaamse
Regering wijst onder de leden een voorzitter en een plaatsvervangende
voorzitter aan.
Art. 1octadecies.
Het evaluatiepanel
stelt een rapport op met zijn bevindingen en aanbevelingen en bezorgt dat aan
de Vlaamse Regering.
Het
rapport van het evaluatiepanel, eventueel samen met de reacties van het
Gezaghebbend Panel en van het Steunpunt O&O-Indicatoren, wordt door de
Vlaamse Regering, eventueel samen met haar beleidsconclusies, bezorgd aan het
Vlaams Parlement.]
B.Vl.R.
van 12-12-2008
HOOFDSTUK II. - Vaststelling en verdeling van de
overheidsbijdrage
Art. 2.
[§ 1. De
overheidsbijdrage in de financiering van de Bijzondere Onderzoeksfondsen van de
universiteiten van de Vlaamse Gemeenschap is voor het begrotingsjaar 2008
gelijk aan het bedrag, ingeschreven onder de basisallocaties EE 3309B, EE 4002
B, EE 4003B, EE 4464B en FG 4464D van de aangepaste uitgavenbegroting van de
Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2008, of aan het bedrag,
ingeschreven onder die basisallocaties zoals het werd aangepast bij de decreten
houdende aanpassing van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het
begrotingsjaar 2008.
§ 2. Vanaf het
begrotingsjaar 2009 wordt het bedrag, vermeld in § 1, binnen de perken van
de begrotingskredieten jaarlijks geïndexeerd volgens de formule die bij
decreet wordt vastgesteld voor de indexering van de werkingsuitkering van de
universiteiten en hogescholen.]
B.Vl.R.
van 12-12-2008
Art. 3.
[§ 1. Na een voorafname voor de
Katholieke Universiteit Brussel, wordt [[vanaf het begrotingsjaar 2003]]¹[[tot en met 2007]]² de
overheidsbijdrage aan de Bijzondere Onderzoeksfondsen onder de andere
universiteiten verdeeld volgens een jaarlijks te becijferen procentuele
verdeelsleutel die wordt afgerond op twee cijfers na de komma na afloop van de
berekening. De bij toepassing van deze verdeelsleutel bekomen bedragen, worden
afgerond op het honderdtal.
[[§ 1bis. Vanaf het
begrotingsjaar 2008 wordt de overheidsbijdrage aan de Bijzondere
Onderzoeksfondsen onder de universiteiten verdeeld volgens een jaarlijks te
becijferen procentuele verdeelsleutel die wordt afgerond op twee cijfers na de
komma na afloop van de berekening. De met toepassing van die verdeelsleutel
verkregen bedragen worden afgerond op het
honderdtal.
Vanaf het
begrotingsjaar 2008 wordt een minimumdrempel toegepast voor de Universiteit
Hasselt en de Katholieke Universiteit Brussel, als hun berekende procentuele
aandeel lager ligt dan die minimumdrempel, als vermeld in artikel 3, § 11
en § 11bis.
Als voor de
Universiteit Hasselt of voor de Katholieke Universiteit Brussel de
minimumdrempel toegepast moet worden, worden na voorafname voor de Universiteit
Hasselt of de Katholieke Universiteit Brussel de berekende overheidsbijdragen
aan de Bijzondere Onderzoeksfondsen voor de andere universiteiten
overeenkomstig herschaald, zoals bepaald in §
11bis.]]²
§ 2. [[De procentuele
verdeelsleutel wordt berekend volgens twee onderdelen, waarvan het eerste
onderdeel, hierna onderdeel A genoemd, in 2003 90 % van de resterende middelen
omvat, in 2004 80 %, van 2005 tot en met 2007 70 %, in 2008 68,50 %, in 2009 67
%, en daarna afneemt met 1 % per jaar. In 2012 telt onderdeel A mee voor 64 %.
Het aandeel voor het tweede onderdeel, hierna onderdeel B genoemd, stijgt van
10 % in 2003 naar 20 % in 2004 en bedraagt 30 % van 2005 tot en met 2007. In
2008 telt onderdeel B mee voor 31,50 %, in 2009 voor 33 % en neemt daarna toe
met 1 % per jaar. In 2012 telt onderdeel B mee voor 36 %.
gewicht per onderdeel | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 |
gA | 0,700 | 0,685 | 0,670 | 0,660 | 0,650 | 0,640 |
gB | 0,300 | 0,315 | 0,330 | 0,340 | 0,350 | 0,360 |
Het berekende aandeel van elke
universiteit volgens de twee onderdelen A en B bedraagt : BERu = gA x Au + gB x
Bu, waarbij :
1° BERu :
het procentuele aandeel volgens de twee onderdelen A en B voor universiteit
u;
2° gA, gB : de
gewichten, vermeld in de bovenstaande tabel, voor elk van de twee
onderdelen;
3° Au, Bu :
de aandelen van universiteit u in de onderdelen A en B, vermeld in artikel 3,
§ 3, § 8 en § 8bis.]]²
§ 3. [[Onderdeel A van
de verdeelsleutel is het gewogen gemiddelde van de volgende vier elementen :
1° het procentuele
aandeel van iedere universiteit, tot en met begrotingsjaar 2007 uitgezonderd de
Katholieke Universiteit Brussel, in het aantal bachelor- en initiële
masterdiploma's, inclusief tweedecyclusdiploma's, afgeleverd in een
financierbare studierichting tijdens de vier afgesloten academiejaren, vermeld
in § 4. De diploma's krijgen een wegingsfactor die gelijk is aan het
puntengewicht van hun studiegebied overeenkomstig artikel 23 van het decreet
van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen
en de universiteiten in Vlaanderen;
2° het procentuele
aandeel van iedere universiteit, tot en met begrotingsjaar 2007 uitgezonderd de
Katholieke Universiteit Brussel, in het brutoaantal doctoraatsdiploma's en het
aantal gewogen doctoraatsdiploma's (met toepassing van dezelfde wegingsfactor
als de wegingsfactor, vermeld in 1°), die tijdens de vier afgesloten
academiejaren, vermeld in § 4, werden afgeleverd. Op het brutoaantal
doctoraatsdiploma's wordt een weging van 0,25 toegepast, op het gewogen aantal
doctoraatsdiploma's wordt een weging van 0,75
toegepast;
3° een
parameter die berekend wordt rekening houdend met het volgende :
a) tot en met
begrotingsjaar 2007 het procentuele aandeel van iedere universiteit,
uitgezonderd de Katholieke Universiteit Brussel, in de jaarlijkse
werkingsuitkeringen die overeenkomstig artikel 130 van hetzelfde decreet van 12
juni 1991 werden toegekend tijdens de vier kalenderjaren, vermeld in § 4,
die aan het begrotingsjaar voorafgaan;
b) vanaf het begrotingsjaar
2008 tot en met het begrotingsjaar 2010 komt het derde element overeen met het
procentuele aandeel van iedere universiteit in de jaarlijkse
werkingsuitkeringen en het wetenschappelijk personeelsbestand van de Vlaamse
universiteiten, vermeld in § 4. In het begrotingsjaar 2008 wordt een
weging van 0,75 toegepast op het procentuele aandeel van de jaarlijkse
werkingsuitkeringen en een weging van 0,25 op het procentuele aandeel van het
wetenschappelijk personeelsbestand. In het begrotingsjaar 2009 wordt op beide
elementen een weging van 0,50 toegepast. In het begrotingsjaar 2010 wordt een
weging van 0,25 toegepast op het procentuele aandeel van de jaarlijkse
werkingsuitkeringen en een weging van 0,75 op het procentuele aandeel van het
wetenschappelijk
personeelsbestand;
c) Vanaf
het begrotingsjaar 2011 wordt alleen rekening gehouden met het procentuele
aandeel van iedere universiteit in het wetenschappelijk
personeelsbestand.
Onder
wetenschappelijk personeelsbestand worden de volgende twee factoren verstaan,
beide gewogen met een weging van 0,50 :
a) de som van de volgende
personeelsleden, in voltijdse equivalenten begrepen en geteld op 1 februari van
het betreffende referentiejaar :
1) het zelfstandig
academisch personeel en het assisterende academisch personeel, als vermeld in
artikel
64
van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de
universiteiten in de Vlaamse
Gemeenschap;
2) het
bijzonder academisch
personeel;
b) de som van de
volgende personeelsleden, in voltijdse equivalenten begrepen en geteld op 1
februari van het betreffende referentiejaar :
1) het zelfstandig
academisch personeel en het assisterende academisch personeel, als vermeld in
artikel 64 van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de
Vlaamse Gemeenschap, tewerkgesteld in de sociale en humane
wetenschappen;
2) het
bijzonder academisch personeel, tewerkgesteld in de sociale en humane
wetenschappen.
In afwijking
van artikel 1, 15°, wordt onder humane en sociale wetenschappen verstaan :
de disciplines Historische wetenschappen, Kunstwetenschappen (incl.
Archeologie), Letteren (inclusief informatie-, documentatie-, bibliotheek- en
archiefwetenschappen), Theologie, bijbel- en godsdienstwetenschappen,
Wijsbegeerte (inclusief moraalwetenschappen), Rechtswetenschappen (inclusief
notariaat), Criminologie, Economie en toegepaste economie, Psychologie,
Pedagogische wetenschappen en didactiek, Politieke en sociale wetenschappen en
Sociale
gezondheidswetenschappen.
Onder
bijzonder academisch personeel wordt verstaan :
a) de doctoraatsbursalen en
de postdoctorale onderzoekers met een beurs die werken in de instelling en
bezoldigd worden ten laste van andere bronnen dan de werkingsuitkeringen, mits
zij onder toepassing van de RSZ
vallen;
b) de
wetenschappelijke personeelsleden, bezoldigd ten laste van andere bronnen dan
de werkingsuitkeringen, en de wetenschappelijke personeelsleden die werken in
de universiteiten, maar rechtstreeks betaald worden door een van de volgende
instellingen : FWO-Vlaanderen, IWT;VIB, IMEC, IBBT, VITO. De personeelsleden
die rechtstreeks door VIB, IMEC, IBBT of VITO worden betaald, zijn ingeschreven
in de personeelsdatabank van de universiteit. De strategische onderzoekscentra
betalen voor hen overhead aan de betrokken
instelling.
De gegevens voor
de berekening van de parameter 'wetenschappelijk personeelsbestand' worden
aangeleverd door de Vlaamse Interuniversitaire Raad na een gezamenlijke
validatie ervan door de universiteiten, de overheid en de commissarissen die
het toezicht uitoefenen op de
universiteiten;
4° een
parameter "mobiliteit en diversiteit", zijnde het procentuele aandeel van elke
universiteit, tot en met het begrotingsjaar 2007 uitgezonderd de Katholieke
Universiteit Brussel, in het aantal eerste aanstellingen in een graad van het
zelfstandig academisch personeel van :
a) personen die
gepromoveerd zijn tot doctor aan een andere universiteit dan de aanstellende
universiteit;
b) personen
die aan de aanstellende universiteit gepromoveerd zijn tot doctor, maar
gedurende de laatste vijf jaar ten minste drie jaar geen deel hebben uitgemaakt
van het personeel bij die universiteit of een andere universiteit, bij een
universitair ziekenhuis, een hogeschool, een publieke onderzoeksorganisatie of
een onderzoeksorganisatie die structurele financiering krijgt vanuit de Vlaamse
begroting;
c) personen van
het vrouwelijk geslacht.
Onder eerste aanstelling
als vermeld in het eerste lid, wordt verstaan de indiensttreding bij de
universiteit in een van de graden van het zelfstandig academisch personeel
conform
hoofdstuk
IV, afdeling 3
van het decreet van 12 juni 1991
betreffende de universiteiten in de Vlaamse
Gemeenschap.
Bij de bepaling
van het aantal aanstellingen :
1° wordt geen rekening
gehouden met dubbeltellingen, in de zin dat een persoon die bij de aanstelling
aan een universiteit voldoet aan twee criteria, vermeld in het eerste lid,
4°, eenmaal wordt
geteld;
2° worden het
Rijksuniversitair Centrum Antwerpen, de Universitaire Faculteit Sint-Ignatius
Antwerpen en de Universitaire Instelling Antwerpen als één
universiteit (Universiteit Antwerpen)
beschouwd;
3° worden
alleen aanstellingen van ten minste 80 % aan de universiteit in rekening
genomen, inclusief gemengde aanstellingen aan enerzijds de universiteit en
anderzijds :
a) het daaraan
verbonden academisch ziekenhuis. Voor de toepassing van deze bepaling wordt het
Universitair Ziekenhuis Gent respectievelijk het Universitair Ziekenhuis
Antwerpen, beschouwd als verbonden met de Universiteit Gent respectievelijk de
Universiteit Antwerpen;
b)
het Fonds voor Wetenschappelijk
Onderzoek-Vlaanderen;
c) het
IWT;
d) de strategische
onderzoekscentra (IBBT, IMEC, VITO en
VIB).
De gegevens voor de
berekening van deze parameter 'mobiliteit en diversiteit' worden aangeleverd
door de Vlaamse Interuniversitaire Raad na een gezamenlijke validatie ervan
door de universiteiten, de overheid en de commissarissen die het toezicht
uitoefenen op de
universiteiten.
Om de
onderlinge weging van de vier vermelde elementen te verrichten worden de
volgende factoren toegepast ten opzichte van het totaal van de onderdelen A en
B :
gewicht per element van onderdeel A | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 |
gA1 | 0,245 | 0,250 | 0,250 | 0,250 | 0,250 | 0,250 |
gA2 | 0,350 | 0,350 | 0,350 | 0,350 | 0,350 | 0,350 |
gA3 | 0,091 | 0,071 | 0,042 | 0,020 | 0,010 | 0,000 |
gA4 | 0,014 | 0,014 | 0,028 | 0,040 | 0,040 | 0,040 |
Som = gA | 0,700 | 0,685 | 0,670 | 0,660 | 0,650 | 0,640 |
Het aandeel van onderdeel A van
elke universiteit, uitgezonderd de Katholieke Universiteit Brussel, wordt
berekend aan de hand van de volgende formule tot en met begrotingsjaar 2007 :
Au = [gA1 x TCDu / sigmai
(TCDi) +gA2 x Du/ sigmaiDi + gA3 x Wu / sigmai(Wi) + gA4 x Pu / sigmai (Pi)] /
gA, waarbij het volgende geldt :
1° Au : het procentuele
aandeel van universiteit u in onderdeel
A;
2° TCDi : het totale
aantal gewogen bachelor- en initiële masterdiploma's van universiteit
i;
3° Di : het totale
aantal gewogen doctoraten van universiteit
i;
4° Wi : de
werkingsuitkeringen van universiteit
i;
5° Pi : de
personeelsaantallen, vermeld in het vierde element van universiteit
i;
6° gA1, gA2, gA3, gA4
: de gewichten, vermeld in de bovenstaande tabel, voor elk van de vier
elementen;
7° de
sommatie i loopt over de universiteiten, uitgezonderd de Katholieke
Universiteit Brussel.
Vanaf
het begrotingsjaar 2008 wordt het aandeel van onderdeel A van elke universiteit
berekend aan de hand van de volgende formule :
Au = [ gA1 x BMDu / sigmai
(BMDi) +gA2 x Du / sigmai (Di) + gA3 x WPu / deltai (WPi) + gA4 x Pu / sigmai
(Pi) ] / gA, waarbij het volgende geldt :
1° Au : het procentuele
aandeel van universiteit u in onderdeel
A;
2° BMDi : het totale
aantal gewogen bachelordiploma's en initiële masterdiploma's van
universiteit i;
3° Di :
het totaal aantal gewogen doctoraten van universiteit
i;
4° WPi : de
werkingsuitkeringen en het aantal leden van het academisch personeel, vermeld
in het derde element, van universiteit
i;
5° Pi : het aantal
personeelsleden, vermeld in het vierde element, van universiteit
i;
6° gA1, gA2, gA3, gA4
: de gewichten, vermeld in de bovenstaande tabel, voor elk van de vier
elementen;
7° de
sommatie i loopt over alle universiteiten.]]²
§ 4. [[Voor de
becijfering van de verdeelsleutel voor het begrotingsjaar t, vermeld in §
3, worden in rekening gebracht : het aantal bachelor- en initiële
masterdiploma's, inclusief tweedecyclusdiploma's, en het aantal diploma's van
de graad van doctor in de academiejaren [(t-6)-(t-5)] tot en met
[(t-3)-(t-2)].
Voor de
becijfering van het derde element, vermeld in § 3, 3°, voor het
begrotingsjaar 2008 worden in rekening gebracht : het bedrag van de
werkingsuitkering van de begrotingsjaren 2006, 2005 en 2004 en het
wetenschappelijk personeelsbestand van 2007. Voor het begrotingsjaar 2009
worden in rekening gebracht : het bedrag van de werkingsuitkering van de
begrotingsjaren 2006 en 2005 en het wetenschappelijk personeelsbestand van 2008
en 2007. Voor het begrotingsjaar 2010 worden in rekening gebracht : het bedrag
van de werkingsuitkering van het begrotingsjaar 2006 en het wetenschappelijk
personeelsbestand van 2009, 2008 en 2007. Voor de becijfering van het derde
element, vermeld in § 3, 3°, in het begrotingsjaar 2011 worden in
rekening gebracht : het wetenschappelijk personeelsbestand van de
begrotingsjaren (t-4) tot en met
(t-1).
Om het aantal
aanstellingen vast te stellen voor het vierde element, vermeld in § 3,
4°, wordt een glijdend tijdsvenster genomen van het begrotingsjaar (t-5)
tot en met (t-2), voorafgaand aan het begrotingsjaar
t.]]²
§ 5.
[[...]]²
§ 6. [[Als twee of meer
Vlaamse associaties een reële bijdrage leveren aan de wetenschappelijke
begeleiding en materiële ondersteuning van de voorbereiding van een
proefschrift met het oog op het behalen van een diploma van doctor, kunnen de
betrokken universiteiten een overeenkomst sluiten voor de fractionele
aanrekening van het diploma met het oog op de bepaling van het procentuele
aandeel, vermeld in § 3, 2°, met dien verstande dat de som van de
fracties altijd gelijk is aan een eenheid vooraleer toepassing wordt gemaakt
van de wegingsfactor, vermeld in § 3,
2°.]]²
§ 7. Conform artikel 7 van het Verdrag
tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Vlaamse Gemeenschap van België
inzake de transnationale Universiteit Limburg, ondertekend te Maastricht op 18
januari 2001, wordt voor deze instelling bij de bepaling van de in § 3,
1° en 2° bedoelde diploma's enkel rekening gehouden met de diploma's
verleend aan:
1°) de Belgische
studenten;
2°) de studenten met een andere nationaliteit
dan de Belgische of de Nederlandse die evenwel pro rata aangerekend worden
volgens het aandeel van de diploma's verleend aan Belgische studenten in het
totaal aantal diploma's verleend aan Belgische en Nederlandse
studenten.
Voor de bepaling van deze aantallen wordt rekening
gehouden met de nationaliteit van betrokkenen op het ogenblik van de
inschrijving voor het betrokken academiejaar.
§ 8. Onderdeel B van de verdeelsleutel
wordt [[tot en met het begrotingsjaar
2007]]² berekend als het procentueel aandeel van elke
universiteit, uitgezonderd de Katholieke Universiteit Brussel, in elk van de
twee volgende elementen die als criteria voor kwaliteit van het
wetenschappelijk onderzoek worden beschouwd:
1. het aantal
publicaties als criterium voor productiviteit;
2. het aantal
citaties als maat voor de zichtbaarheid.
Voor de weging van
onderdeel B wordt op de beide factoren, bedoeld in het eerste lid, een weging
van 0.50 toegepast.
[[§ 8bis. Vanaf
begrotingsjaar 2008 wordt onderdeel B van de verdeelsleutel berekend als het
procentuele aandeel van elke universiteit in elk van de twee elementen, vermeld
in artikel 4, § 8ter en § 8quater, die als criteria voor kwaliteit
van het wetenschappelijk onderzoek worden beschouwd : publicaties en
citaties.
§ 8ter. Bij het aantal
publicaties wordt een onderscheid gemaakt tussen de volgende categorieën
van publicaties :
a)
publicaties SCIE of SSCI met
impactfactor;
b) publicaties
SCIE of SSCI zonder impactfactor;
c) publicaties
AHCI;
d) proceedings STP en
SSHP;
e) publicaties
VABB-SHW.
De publicaties,
vermeld in e) worden in rekening gebracht vanaf 1 januari
2011.
Voor elke categorie
wordt het procentuele aandeel van elke universiteit
berekend.
De gewichten van
de categorieën a) tot en met d), worden bepaald door het relatieve aandeel
publicaties binnen elke categorie ten opzichte van het totale aantal
publicaties, vermeld in a) tot en met d), te vermenigvuldigen met 100 % in de
begrotingsjaren 2008 tot en met 2010, en met (100 % - gVABB) vanaf het
begrotingsjaar 2011, waarbij gVABB het gewicht is van de publicaties, vermeld
in e).
Om dat aandeel te
berekenen worden de publicaties, vermeld in d), meegeteld met een gewicht
0,50.
Het gewicht gVABB
wordt bepaald op 15 % vanaf het begrotingsjaar
2011.
Vanaf het
begrotingsjaar 2012 kan het gewicht gVABB jaarlijks door de Vlaamse Regering
worden gewijzigd.
Voor een
wijziging van het gewicht vanaf het begrotingsjaar t moet het Gezaghebbend
Panel uiterlijk op 1 juni van het jaar t-1 een voorstel formuleren aan de
Vlaamse minister, bevoegd voor het hoger onderwijs, en de Vlaamse minister,
bevoegd voor het wetenschappelijk onderzoek en het technologisch
innovatiebeleid.
Voor de
berekening van het procentuele aandeel van elke universiteit in de categorie a)
wordt de volgende verfijnde telling toegepast :
1° Binnen elke
discipline wordt per universiteit het aandeel berekend in de som van de
impactfactoren die horen bij de publicaties in die discipline, waardoor de
nadruk ligt op publiceren in tijdschriften met een hoge impactfactor.
Vervolgens wordt op twee manieren een gewogen som gemaakt van die aandelen.
Beide wegingen tellen mee voor de helft :
a) enerzijds een weging
over de disciplines naar rato van hun aandeel in het totale aantal publicaties
(waardoor binnen elk van de disciplines de nadruk ligt op publiceren in
tijdschriften met een hoge impactfactor voor die
discipline);
b) anderzijds
een weging over de disciplines naar rato van hun aandeel in de som van de
impactfactoren die horen bij de publicaties (waardoor de nadruk ligt op
publicaties in algemene tijdschriften met een hoge impactfactor voor het geheel
van alle
disciplines).
2°
Publicaties in tijdschriften die tot verschillende disciplines behoren, worden
met gelijke fracties aan die disciplines
toegewezen.
3° Als
impactfactor die bij een publicatie in een bepaald tijdschrift hoort, geldt het
gemiddelde van de beschikbare impactfactoren van dat tijdschrift voor alle
jaren uit het glijdende tijdsvenster, vermeld in § 9, tweede
lid.
4° De
categorieën b), c) en d) worden bruto geteld.
5° Om het procentuele
aandeel van elke universiteit in de categorie e) te bepalen, wordt het VABB-SHW
telschema toegepast, vermeld in §
8quinquies.
§ 8quater. Voor de
weging van onderdeel B wordt op de beide elementen, vermeld in § 8bis, een
weging van 0,50 toegepast binnen onderdeel B, of de volgende gewichten ten
opzichte van het totaal van de onderdelen A en B :
gewicht per element van onderdeel B | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 |
gB1 | 0,150 | 0,1575 | 0,165 | 0,170 | 0,175 | 0,180 |
gB2 | 0,150 | 0,1575 | 0,165 | 0,170 | 0,175 | 0,180 |
Som = gB | 0,300 | 0,3150 | 0,330 | 0,340 | 0,350 | 0,360 |
Het aandeel van onderdeel B van
elke universiteit, wordt vanaf 2008 berekend aan de hand van de volgende
formule :
Bu = [ gB1 x
[gPSSI x BSSIu + gPAH x BAHu + gPR x BPRu + gPSS x BSSu] + gB2 x Cu / sigmai
(Ci) ] / gB, waarbij het volgende geldt :
1° Bu : het procentuele
aandeel in onderdeel B van elke universiteit
u;
2° P : het totale
aantal publicaties van alle universiteiten; met gewicht 0,5 voor de
proceedings; met P = PSSI + PAH + 0,50 * PR +
PSS;
3° Cu : het totale
aantal citaties naar alle publicaties van universiteit u;
4° PSSIu : het totale
aantal publicaties SCIE of SSCI met impactfactor van universiteit u; met PSSI =
sigmai (PSSIi);
5° PAHu
: het totale aantal publicaties AHCI van universiteit u; met PAH = sigmai
(PAHi);
6° PRu : het
totale aantal proceedings STP of SSHP van universiteit u; met PR = sigmai
(PRi);
7° PSSu : het
totale aantal publicaties SCIE of SSCI zonder impactfactor van universiteit u;
met PSS = sigmai
(PSSi);
8° gPSSI : het
gewicht van de parameter PSSI = PSSI /
P;
9° gPAH : het gewicht
van de parameter PAH = PAH /
P;
10° gPR : het gewicht
van de parameter PR = 0,50 * PR /
P;
11° gPSS : het
gewicht van de parameter PSS = PSS /
P;
12° de sommatie i
loopt over alle
universiteiten;
13°
BSSIu, BAHu, BPRu, BSSu : de procentuele aandelen van de universiteit u voor de
vier publicatieparameters in onderdeel
B;
BAHu = PAHu /
PAH
BPRu = PRu /
PR
BSSu = PSSu /
PSS
BSSIu = 0,50 x sigmad
[(Pd / P) x (Iu,d / Id)] + 0,50 x sigmad [(Id / I) x (Iu,d / Id)], waarbij :
a) Pi,j,d : het totale
aantal publicaties van universiteit i in tijdschrift j in discipline
d;
b) Pd : het totale aantal
publicaties van alle betrokken universiteiten i in alle tijdschriften j in
discipline d, fractioneel toegewezen : sigmai sigmaj(d) (Pi,j,d /
Nj,d);
c) P : het totale
aantal publicaties van alle betrokken universiteiten in alle disciplines in
alle jaren : sigmad (Pd);
d)
Ij,d : de impactfactor van tijdschrift j in discipline
d;
e) Nj,d : het aantal
disciplines waarin tijdschrift j uit discipline d is
ingedeeld;
f) Ii,d : de som
van de impactfactoren van de tijdschriften j die horen bij alle publicaties
p(i,j,d) van universiteit i in discipline d, fractioneel toegewezen : sigmaj(d)
sigmap(i,j,d) (Ij,d /
Nj,d);
g) Id : de som van de
impactfactoren die horen bij alle publicaties van alle betrokken universiteiten
i in discipline d, fractioneel toegewezen : sigmai
(Ii,d);
h) I : de som van de
impactfactoren die horen bij alle publicaties van alle betrokken universiteiten
over alle disciplines d in alle jaren : sigmad
(Id);
i) Pu : het totaal
aantal publicaties van universiteit
u;
j) de sommatie d loopt
over alle disciplines;
k) de
sommatie i loopt over alle
universiteiten;
l) de
sommatie j(d) loopt over alle tijdschriften in discipline
d.
§ 8quinquies. Het
VABB-SHW-telschema wordt vastgelegd door de Vlaamse Regering, na advies van het
Gezaghebbend Panel en toetsing door een panel van onderzoekers die niet in
België werken, conform
artikel VI.9.17, § 2,
van
het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de
student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde
afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en
de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.
Dit panel van onderzoekers die niet in België werken, bestaat uit ten
minste vijf leden die werken in disciplines van de sociale en humane
wetenschappen, van wie minstens één persoon in het gebied van
wetenschapsstudies, en die allen een internationale erkenning in hun
onderzoeksdomein
genieten.
Uiterlijk op 1
juni 2010 formuleert het Gezaghebbend Panel hiertoe een eerste voorstel voor
het VABB-SHW-telschema, met het oog op toepassing vanaf het begrotingsjaar
2011, aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het hoger onderwijs, en de Vlaamse
minister, bevoegd voor het wetenschappelijk onderzoek en het technologisch
innovatiebeleid.
Als het
Gezaghebbend Panel geen voorstel geformuleerd heeft tegen uiterlijk 1 juni
2010, wordt het VABB-SHW-telschema vanaf het begrotingsjaar 2011 als volgt
vastgelegd :
1°
artikelen, verschenen in tijdschriften, verwerkt in het VABB-SHW, worden geteld
met een gewicht 1;
2°
boeken als auteur, verschenen bij uitgevers, verwerkt in het VABB-SHW, worden
geteld met een gewicht
4;
3° boeken als editor,
verschenen bij uitgevers, verwerkt in het VABB-SHW, worden geteld met een
gewicht 2;
4° artikelen
of gedeelten in boeken, verschenen bij uitgevers, verwerkt in het VABB-SHW,
worden geteld met een gewicht
1;
5° artikelen in
proceedings die geen special issues van tijdschriften of edited boeken zijn en
die verwerkt worden in het VABB-SHW, worden geteld met een gewicht van
0,50.
Vanaf het
begrotingsjaar 2012 kan het VABB-SHW-telschema jaarlijks door de Vlaamse
Regering worden gewijzigd.Voor een wijziging van het VABB-SHW telschema vanaf
het begrotingsjaar t moet het Gezaghebbend Panel uiterlijk op 1 juni van het
jaar t-1 een voorstel formuleren aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het
hoger onderwijs, en de Vlaamse minister bevoegd voor het wetenschappelijk
onderzoek en het technologisch
innovatiebeleid.]]²
§ 9. Voor de vaststelling in een bepaald
jaar van het aantal publicaties van een universiteit wordt onder publicatie van
een universiteit verstaan een publicatie waarvan één of meerdere
leden van haar academisch personeel vermeld wordt als auteur en waarvan
één of meerdere erop vermelde adressen naar deze universiteit
verwijst. In dit telschema kan een publicatie slechts éénmaal aan
een instelling worden toegewezen. Publicaties van een universiteit die het
resultaat zijn van een samenwerking met één of meerdere binnen-
of buitenlandse instellingen of organisaties, worden als één
publicatie aan deze universiteit toegewezen.
Voor de
vaststelling van het aantal publicaties wordt een glijdend tijdsvenster genomen
van de begrotingsjaren (t-11) tot en met (t-2) voorafgaand aan het
begrotingsjaar t.
§ 10. Voor de vaststelling van het aantal
citaties naar de publicaties vermeld onder § 8 wordt een glijdend
tijdsvenster genomen beginnend [[met]] het
jaar van het verschijnen van de publicaties tot en met het begrotingsjaar (t-2)
voorafgaand aan het begrotingsjaar t.
In dit telschema kan een
citatie slecht éénmaal aan een instelling worden toegewezen. Een
citatie naar een publicatie van een universiteit die het resultaat is van een
samenwerking met één of meerdere binnen- of buitenlandse
instellingen of organisaties, worden als één citatie aan deze
universiteit toegewezen.
§ 11. [[De
overheidsbijdrage aan het Bijzonder Onderzoeksfonds van de Katholieke
Universiteit Brussel bedraagt vanaf het jaar 2003 tot en met 2007 jaarlijks
0,23 % van de overheidsbijdrage in de financiering van de Bijzondere
Onderzoeksfondsen van de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap.
Vanaf begrotingsjaar 2008
bedraagt de overheidsbijdrage aan het Bijzonder Onderzoeksfonds van de
Katholieke Universiteit Brussel jaarlijks minstens 0,23 % (MinKUB) van de
overheidsbijdrage in de financiering van de Bijzondere Onderzoeksfondsen van de
universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap. Als uit de berekeningen blijkt dat
het procentuele aandeel van de Katholieke Universiteit Brussel in de totale
overheidsbijdrage aan het Bijzonder Onderzoeksfonds meer bedraagt dan de
vastgelegde minimumdrempel, komt de overheidsbijdrage aan het Bijzonder
Onderzoeksfonds van de Katholieke Universiteit Brussel overeen met het
berekende percentage. ]]²
[[§ 11bis. De
overheidsbijdrage aan het Bijzonder Onderzoeksfonds van de UHasselt bedraagt
vanaf begrotingsjaar 2008 jaarlijks minstens 2,16 % (MinUHasselt) van de
overheidsbijdrage in de financiering van de Bijzondere Onderzoeksfondsen van de
universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap. Als uit de berekeningen blijkt dat
het procentueel aandeel van de UHasselt in de totale overheidsbijdrage aan het
Bijzonder Onderzoeksfonds meer bedraagt dan de vastgelegde minimumdrempel, komt
de overheidsbijdrage aan het Bijzonder Onderzoeksfonds van de UHasselt overeen
met het berekende
percentage.
Het percentage
van de totale overheidsbijdrage dat elke universiteit ontvangt, wordt als volgt
berekend :
1° formule 1
: PER_KUB = MAX (MinKUB;
BER_KUB)
2° formule 2 :
PER_UHasselt = MAX (MinUHasselt; BER_UHasselt)
3° formule 3 : COR = (1
- PER_KUB x dKUB - PER_UHasselt x dHas )/(1 - BER_KUB x dKUB - BER_UHasselt x
dHas), waarbij :
a) dKUB =
0 als BER_KUB > 0,0023 en dKUB =1 in het andere
geval;
b) dHas = 0 als
BER_UHasselt > 0,0216 en dHas = 1 in het andere
geval.
4° formule 4 :
PERu = BERu x COR, waarbij :
a) PERu : het percentage
van het te verdelen bedrag dat gaat naar universiteit
u;
b) COR : de correctie ten
gevolge van het niet overschrijden van de minimumdrempel door de Katholieke
Universiteit Brussel en/of
UHasselt.
Het percentage van
de totale overheidsbijdrage dat elke universiteit ontvangt, wordt berekend aan
de hand van het volgende recursief algoritme :
1° doorloop formule 1
tot formule 4;
2° ga
naar 5° als PER_KUB => 0,0023 en PER_UHasselt =>
0,0216;
3° Stel BER_KUB
= PER_KUB als PER_KUB < 0.0023 en BER_UHasselt = PER_UHasselt als
PER_UHasselt <
0,0216;
4° Ga naar
1°;
5°
Stop.]]²
§ 12. De bevoegde administratie legt,
uiterlijk op 1 april van het academiejaar dat het begrotingsjaar voorafgaat, de
gegevens uit de databank tertiair onderwijs over [[het aantal bachelor en
initiële masterdiploma's ]]¹[[[inclusief
tweedecyclusdiploma's,]]² [[het aantal
doctoraatsdiploma's en de gegevens over het aantal eerste aanstellingen in een
graad van het zelfstandig academisch personeel vermeld in § 3,
4°]]¹ die nodig zijn voor de berekening van luik A, voor aan de
commissarissen die het toezicht uitoefenen op de universiteiten.
De commissarissen gaan gezamenlijk de echtheid van de gegevens
na en waken over de uniforme toepassing van de criteria.
Binnen
een termijn van dertig dagen na ontvangst van de gegevens en uiterlijk op 1 mei
bezorgen de commissarissen hun gezamenlijk verslag met eventuele opmerkingen
aan de minister bevoegd voor het hoger onderwijs.
De gegevens
worden aangepast aan de opmerkingen van de commissarissen in zover hierover
geen betwisting bestaat. In geval van betwisting beslist de minister bevoegd
voor het hoger onderwijs.
§ 13. De gegevens voor onderdeel B worden
aangeleverd ten laatste op 30 juni van jaar t-1 door het
[["Steunpunt O&O-Indicatoren"]]²
erkend en betoelaagd [[overeenkomstig het
besluit
van de Vlaamse Regering van 15 september 2006 betreffende de
steunpunten voor beleidsrelevant onderzoek]]¹.
[[...]]²
]
B.Vl.R. 24-1-2003; [[
]]¹ B.Vl.R. 8-12-2006; [[ ]]² B.Vl.R.
van 12-12-2008
[§ 14. Voor de verdeling
van de overheidsbijdrage aan het Bijzonder Onderzoeksfonds van het
begrotingsjaar 2008 worden de gegevens van onderdeel B over alle jaren waarvoor
ze worden verzameld, eenmalig gevalideerd. Daartoe bezorgen de universiteiten
aan het Steunpunt O&O-Indicatoren de gegevens van de publicaties die zijn
verwerkt in de bronbestanden, vermeld in artikel 1, 1°, maar die niet zijn
opgenomen in de door het Steunpunt O&O-Indicatoren aangemaakte
gegevensbestanden. Het Steunpunt O&O-Indicatoren onderzoekt uitgaande van
de oorspronkelijke datasets of :
1° de gemelde
publicatie vergeten was bij een vorige validatie;
2° de gemelde
publicatie later toegevoegd werd door de producent van de bronbestanden bij de
backlogaanpassingen.
Alleen
de publicaties, vermeld in punt 1°, worden in aanmerking genomen bij de
hervalidatie. Er wordt ook telkens nagegaan door het Steunpunt
O&O-Indicatoren op welk moment de producent een publicatie via de backlog
heeft toegevoegd zodat steeds op objectieve gronden kan worden aangetoond
wanneer de databaseproducent een publicatie buiten het gehanteerde tijdsvenster
heeft toegevoegd. Het Steunpunt O&O-Indicatoren legt die gegevens ter
validatie voor aan de stuurgroep, die door de Vlaamse Regering bij het
steunpunt werd ingesteld. Als de stuurgroep geen consensus bereikt over de
validatie, neemt de Vlaamse minister, bevoegd voor het wetenschappelijk
onderzoek en het technologisch innovatiebeleid, een beslissing. De minister
deelt de beslissingen mee aan de universiteiten en aan het Steunpunt
O&O-Indicatoren.
§ 15. Vanaf het
begrotingsjaar 2009 legt het Steunpunt O&O-Indicatoren de gegevens voor de
berekening van het onderdeel B die betrekking hebben op het laatste en
voorlaatste jaar ter validatie voor aan de stuurgroep, die door de Vlaamse
Regering bij het steunpunt werd ingesteld. Als de stuurgroep geen consensus
bereikt over de validatie, neemt de Vlaamse minister, bevoegd voor het
wetenschappelijk onderzoek en het technologisch innovatiebeleid een beslissing.
De minister deelt de beslissingen mee aan de universiteiten en aan het
Steunpunt O&O-Indicatoren.
§ 16. De universiteiten
worden in staat gesteld om bezwaren en opmerkingen te formuleren binnen een
vervaltermijn van 15 kalenderdagen, die ingaat de dag na de goedkeuring van de
gevalideerde gegevens zoals bepaald in § 14 en § 15. In het bijzonder
wordt het recht geregeld om zich bij de behartiging van zijn belangen in het
verkeer met het Steunpunt O&O-Indicatoren te laten bijstaan door een
raadsman. Het Steunpunt O&O-Indicatoren bepaalt ten laatste 3 maanden na de
inwerkingtreding van dit besluit de procedurele regelen overeenkomstig dewelke
de bezwaren en de opmerkingen worden behandeld. Deze procedurele regelen worden
bekrachtigd door de Vlaamse Regering. Het Steunpunt O&O-Indicatoren richt
hiertoe een bezwarencommissie op, die een advies formuleert aan het Steunpunt
O&O-Indicatoren Ingeval het Steunpunt O&O-Indicatoren geen consensus
bereikt over de behandeling van het bezwaar, neemt de minister bevoegd voor
wetenschaps- en innovatiebeleid een beslissing. De minister deelt de beslissing
mee aan de universiteiten en aan het Steunpunt
O&O-Indicatoren.]
B.Vl.R.
van 12-12-2008
[Art. 3bis.
De jaarlijkse graduele
verhoging respectievelijk afbouw van het gewicht van de citaties binnen het
onderdeel B, vermeld in
artikel VI.9.18, § 2, tweede
lid,
van het decreet van 19 maart 2004 betreffende
de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger
onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor
sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering
van het hoger onderwijs in Vlaanderen, bedraagt 0,05 en dit tot ten hoogste
0,70 in het geval van verhoging en tot het initiële gewicht van 0,50 in
het geval van afbouw.]
B.Vl.R.
van 12-12-2008
Art. 4.
§ 1. De in artikel 3 van dit besluit
vastgestelde verdeelsleutel voor uitkering van de overheidstoelage aan de
Bijzondere Onderzoeksfondsen wordt toegepast op het bedrag van de
overheidstoelage na voorafname op de overheidstoelage van de in dit artikel
vastgestelde bedragen. Deze voorafname wordt als volgt aan de Bijzondere
Onderzoeksfondsen van de universiteiten toegewezen :
1° In
het begrotingsjaar 2000 wordt een bedrag van 16.367.000 BEF als volgt over de
universiteiten verdeeld :
BEF in duizend | KUL | RUG | VUB | UA | LUC |
% | 43,8995 % | 29,2815 % | 13,5642 % | 11,8404 % | 1,4144 % |
2000 | 7185 | 4793 | 2220 | 1938 | 231 |
2° [met ingang van het
begrotingsjaar 2001 wordt over een periode van 9 jaar een jaarlijks afnemend
bedrag zoals hieronder bepaald onder de universiteiten verdeeld :
in euro | KUL | RUG | VUB | UA | LUC |
%/jaar | 43,8995 % | 29,2815 % | 13,5642 % | 11,8404 % | 1,4144 % |
2001 | 3360569 | 2241552 | 1038352 | 906398 | 108280 |
2002 | 2987167 | 1992494 | 922982 | 805679 | 96232 |
2003 | 2613789 | 1743410 | 807612 | 704984 | 84209 |
2004 | 2240387 | 1494352 | 692243 | 604265 | 72187 |
2005 | 1866985 | 1245293 | 576873 | 503546 | 60164 |
2006 | 1493583 | 996234 | 461503 | 402852 | 48116 |
2007 | 1120181 | 747176 | 346109 | 302133 | 36093 |
2008 | 746804 | 498117 | 230739 | 201413 | 24070 |
2009 | 373402 | 249059 | 115370 | 100719 | 12023] |
B.Vl.R.
van 24-1-2003
§ 2. Het bedrag bedoeld in § 1,
2° lid wordt jaarlijks geïndexeerd, overeenkomstig [artikel 2, §
2].
B.Vl.R.
van 8-12-2006
[Art. 4bis.
In uitvoering van
artikel
168
van het decreet van 12 juni 1991 betreffende
de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap legt de Vlaamse Regering jaarlijks
de verdeelsleutel, vermeld in artikel 3, § 1, en het
indexeringspercentage, vermeld in artikel 2, § 2, vast en maakt de
overheidsbijdrage aan het Bijzondere Onderzoeksfonds bekend die elke
universiteit ontvangt waarbij voor de begrotingsjaren 2008 en 2009 de opgenomen
en geïndexeerde bedragen, vermeld in artikel 4, § 1, afzonderlijk
worden vermeld.]
B.Vl.R.
van 12-12-2008
Art. 5.
Op het einde van elke maand wordt aan
iedere universiteit één twaalfde van haar aandeel in het
jaarlijks voor de Bijzondere Onderzoeksfondsen in de uitgavenbegroting
ingeschreven bedrag ter beschikking gesteld.
HOOFDSTUK III. - Toekenningsvoorwaarden en interne
toewijzing van middelen
Art. 6.
[§ 1 Vanaf het
begrotingsjaar 2007 voegt het universiteitsbestuur, vanuit de aan de
universiteit ter beschikking staande middelen, inclusief de gewone
werkingsuitkeringen, een bedrag toe aan het Bijzonder Onderzoeksfonds, dat ten
minste gelijk is aan het met toepassing van artikel 2, § 2,
geïndexeerde bedrag van de eigen aanvullende bijdrage, die in 2006 werd
toegekend.
§ 2. In het
begrotingsjaar 2008 mag het universiteitsbestuur, overeenkomstig
artikel 6, §
4,
van het decreet van 14 maart 2008 betreffende
de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in
Vlaanderen, een aanvullend bedrag van maximaal 29,50 % van de middelen van het
Bijzonder Onderzoeksfonds transfereren naar de werkingsuitkering voor de
dekking van de gewone uitgaven, op voorwaarde dat het bedrag bestemd wordt voor
:
1° de loonkosten van
de voltijdse leden van het zelfstandig academisch personeel die werden
aangesteld of benoemd voor 1 januari 2007, en overeenkomstig een door het
universiteitsbestuur bepaalde regeling in hoofdzaak een onderzoeksopdracht en
daarnaast slechts een beperkte onderwijsopdracht ten belope van ten hoogste
zestig lesuur per semester toegewezen
krijgen;
2° de
loonkosten van de leden van het zelfstandig academisch personeel met een
minimale aanstellingsomvang van 80 %, die overeenkomstig een door het
universiteitsbestuur bepaalde regeling in hoofdzaak een onderzoeksopdracht en
daarnaast slechts een beperkte onderwijsopdracht in de vorm van hoorcolleges of
seminaries, van ten hoogste zestig lesuur per semester, gemiddeld over drie
jaar, toegewezen
krijgen;
3° de
loonkosten van leden van het zelfstandig academisch personeel aangesteld in de
graad van docent in het tenure track stelsel, vermeld in
artikel 64,
tweede lid,
van het decreet van 12 juni 1991
betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, ingevoegd bij het
decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs
XVIII;
4° de gewone
uitgaven, in het bijzonder de werking van de diensten voor
onderzoekscoördinatie. Daarvoor mag maximaal 2 % van de middelen van het
Bijzonder Onderzoeksfonds uitgetrokken
worden.
Vanaf het
begrotingsjaar 2009 bepaalt de Vlaamse Regering jaarlijks het maximale
percentage van de middelen van het Bijzonder Onderzoeksfonds dat mag worden
getransfereerd met dien verstande dat het percentage nooit lager kan zijn dan
het percentage van het vorige
begrotingsjaar.
§ 3. Vanaf het
begrotingsjaar 2009 kunnen de ter uitvoering van § 2, 2°,
getransfereerde middelen niet meer worden aangewend voor de dekking van de
loonkosten van leden van het zelfstandig academisch personeel die vanaf 2009
voor het eerst worden aangesteld of benoemd in de graad van docent, tenzij het
docenten in het tenure track stelsel
betreft.
§ 4. De docenten in het
tenure track stelsel, van wie de loonkosten ter uitvoering van § 2,
3°, worden getransfereerd, moeten aan de volgende criteria voldoen :
1° ze zijn op het
ogenblik van de aanstelling minder dan zeven jaar
gepromoveerd;
2° hun
aanstelling heeft minstens een omvang van 0,80
VTE.]
B.Vl.R.
van 12-12-2008
Art. 7.
§ 1. Het universiteitsbestuur stelt om
de vijf jaar een beleidsplan op waarin het voor de komende vijf jaar de
hoofdlijnen schetsen van zijn beleid inzake het wetenschappelijk onderzoek in
het algemeen en inzake de besteding van de middelen van hun Bijzonder
Onderzoeksfonds in het bijzonder.
§ 2. In dit beleidsplan geeft het
universiteitsbestuur de doelstellingen van zijn onderzoeksbeleid weer. Dit
beleidsplan omvat minimaal een beschrijving van :
1° de
uitgangspunten van het beleid;
2° de instrumenten en het
actieplan om de geformuleerde doelstellingen te
realiseren;
3° de financiële onderbouwing van de
geformuleerde doelstellingen;
[4° de methodologie die
gevolgd wordt bij de ex ante evaluatie van de ingediende voorstellen, de ex
post evaluatie van de uitgevoerde projecten en eventueel de tussentijdse
evaluatie van in uitvoering zijnde projecten.
In zijn
beleidsdoelstellingen besteedt het universiteitsbestuur bijzondere aandacht aan
:
a) de kwaliteitszorg en de evaluatie van het
onderzoek;
b) het versterken van de deelname van de vrouwen aan
het onderzoek;
c) de vorming en de loopbaan van de
onderzoekers.]
B.Vl.R.
van 24-1-2003
§ 3. Het universiteitsbestuur maakt
uiterlijk op 31 maart van het jaar voorafgaand aan het eerste jaar waarop het
van toepassing is, zijn beleidsplan over aan de Vlaamse minister, bevoegd voor
het hoger onderwijs, die dit ter informatie bezorgd aan de Vlaams minister,
bevoegd voor het wetenschapsbeleid, en aan de bevoegde administratie, via zijn
regeringscommissaris. Het eerste in toepassing van deze bepaling op te stellen
beleidsplan bestrijkt de periode 2002-2006.
§ 4. Tijdens de looptijd van het
beleidsplan deelt het universiteitsbestuur jaarlijks uiterlijk op 31 maart de
wijzigingen die hierin worden aangebracht mee, via de regeringscommissaris, aan
de Vlaamse minister bevoegd voor het hoger onderwijs en aan de bevoegde
administratie. De genoemde minister deelt die wijzigingen ter informatie mee
aan de Vlaamse minister bevoegd voor het
wetenschapsbeleid.
Art. 8.
De middelen van het Bijzonder
Onderzoeksfonds worden toegekend voor fundamenteel wetenschappelijk onderzoek
onder de volgende voorwaarden :
1° de middelen worden
toegekend door het universiteitsbestuur na gemotiveerd advies van de
onderzoeksraad; het universiteitsbestuur bepaalt in een bijzonder reglement de
subsidieerbare onderzoeksactiviteiten en de voorwaarden en criteria voor
toekenning met inachtneming van de bepalingen van dit besluit; voorts dient het
reglement nader te bepalen op welke manier de onderzoekers worden ingelicht
over de beoordeling van hun aanvraag;
2°[een gedeelte]³ van de middelen van het
Bijzonder Onderzoeksfonds wordt besteed aan projecten van fundamenteel
wetenschappelijk onderzoek, uitgevoerd door onderzoekseenheden waarvan de
uitstekende wetenschappelijke waarde op grond van objectieve gegevens
aantoonbaar is, inzonderheid op grond van publicaties of andere indicatoren van
wetenschappelijke kwaliteit; deze onderzoeksprojecten hebben een looptijd van
vier tot zes jaar; omgerekend in financiële termen bedragen deze
projecten, [...]³ ten minste [het
equivalent van drie mensjaren van tenminste het niveau van een
doctoraatsbursaal]¹ per jaar looptijd van het project vermeerderd met 20 %
voor de werkingskosten;
3°[een
gedeelte]³ van de middelen van het Bijzonder
Onderzoeksfonds wordt besteed aan projecten van fundamenteel onderzoek onder de
vorm van onderzoeksinitiatieven met een looptijd van twee tot vier jaar;
omgerekend in financiële termen bedragen deze projecten,
[...]³ ten minste [het equivalent van
een mensjaar van tenminste het niveau van een doctoraatsbursaal]¹ per jaar
looptijd van het project vermeerderd met 20 % voor de
werkingskosten;
4° de som van de middelen bedoeld onder
2° en 3° van dit artikel dient nochtans minstens gelijk te zijn aan 50
% van de middelen van het Bijzonder Onderzoeksfonds;
5° de
onderzoekers die werken op projecten die gefinancierd worden lastens het
Bijzonder Onderzoeksfonds, en bedoeld zijn in 2° en 3° van dit artikel,
worden in de mogelijkheid gesteld een doctoraatsproefschrift voor te bereiden
en, in voorkomend geval, de doctoraatsopleiding te
volgen;
6° [Jaarlijks zal de universiteit minstens 3,5% van
de overheidsbijdrage aan het Bijzonder Onderzoeksfonds besteden aan
onderzoeksmandaten en/of -projecten in het kader van bilaterale internationale
wetenschappelijke samenwerking. Voor onderzoeksmandaten voor buitenlandse
onderzoekers zijn de aanvaardbare kosten beperkt tot de personeelskosten
(salaris of beurs), eventueel te vermeerderen met een bench fee. Voor de
onderzoeksprojecten kunnen personeels-, werkings- en uitrustingskosten worden
ingebracht op voorwaarde dat vanuit het partnerland eveneens bijkomende
cofinanciering wordt voorzien.
Voor wat de onderzoeksprojecten
betreft wordt het bilaterale karakter vastgesteld op basis van formele
akkoorden rond de selectie- en cofinancieringsmodaliteiten in een akkoord
tussen de Vlaamse overheid en de overheid van het betrokken partnerland of in
een overeenkomst tussen de Vlaamse universiteit en een buitenlandse
universiteit of onderzoeksinstelling.]²
7° ten hoogste
1 % van de middelen van het Bijzonder Onderzoeksfonds, mag worden besteed aan
de vergoeding van kosten (werkingsuitgaven en loonlasten) rechtstreeks
verbonden aan het beheer van de ten laste van het Bijzonder Onderzoeksfonds
bekostigde onderzoeksprojecten.
De bepalingen van 2°,
3° en 6° van dit artikel zijn niet van toepassing op de universiteiten
wier aandeel in de totale overheidsbijdrage in de Bijzondere Onderzoeksfondsen
minder dan 1 % van de totale overheidsbijdrage bedraagt.
De
bepalingen van [2°, 3°, 4° en
6°]³ van dit artikel zijn niet van toepassing op de
bedragen van de door het universiteitsbestuur toegevoegde toeslag uit eigen
middelen die het bij dit besluit vastgestelde minimum
overschrijden.
[ ]¹ B.Vl.R.
24-1-2003; [ ]² B.Vl.R. 8-12-2006; [ ]³ B.Vl.R.
van 12-12-2008
Art. 9.
Het universiteitsbestuur legt binnen de
zes maand volgend op de publicatie van dit besluit, op gemotiveerd advies van
de onderzoeksraad, in een reglement de criteria vast voor de invulling van de
mandaten bekostigd ten laste van het bedrag bedoeld in
[artikel 6, § 2, 2°] van dit
besluit. Dit reglement bepaalt ten minste dat :
- deze middelen
uitsluitend worden besteed voor de financiering van aanwijsbare
[ZAP-mandaten met een minimale aanstellingsomvang van 80
%,] met hoofdzakelijk onderzoeksopdracht en daarbij slechts
een beperkte onderwijsopdracht [in de vorm van hoorcolleges en
seminaries, ten belope van ten hoogste zestig lesuur per semester, gemiddeld
over drie jaar];
- de toewijzing ervan
gebeurt door het universiteitsbestuur op advies van de onderzoeksraad in
overeenstemming met het beleidsplan, vermeld in artikel 7, § 2 van dit
besluit;
- [die middelen kunnen worden besteed
aan aansluitend hernieuwbare mandaten met een looptijd tussen één
en vijf jaar. De maximale totale looptijd is tien jaar, uitgezonderd voor de
mandaten bedoeld in artikel 15, waarvan de totale looptijd meer dan 10 jaar mag
bedragen.]
B.Vl.R.
van 12-12-2008
Art. 10.
§ 1. Het universiteitsbestuur neemt de
beslissingen inzake de toekenning van de middelen uit het Bijzonder
Onderzoeksfonds met inachtenming van de volgende procedure
:
1° de selectie van de te financieren onderzoeksprojecten
gebeurt door de onderzoeksraad van de universiteit; bij de beoordeling van
omvangrijke projectaanvragen, en minstens voor de projectaanvragen bedoeld in
artikel 8, 2° van dit besluit, worden eveneens deskundigen extern aan de
universiteit betrokken volgens een door het universiteitsbestuur vastgelegde
procedure;
2° de geselecteerde onderzoeksprojecten worden
ter goedkeuring voorgelegd aan het universiteitsbestuur;
[...]².
§ 2.
[...]¹
[ ]¹ B.Vl.R.
24-1-2003; [ ]² B.Vl.R.
van 12-12-2008
Art. 11.
§ 1. De bruto loonkost, verhoogd met de
bijdrage voor het extra legaal pensioen, van elke mandaathouder met een
contract van onbepaalde duur bij het FWO-Vlaanderen, die na 1 oktober 2000 in
dienst blijft bij het FWO-Vlaanderen, wordt door het FWO-Vlaanderen aan de
universiteit die als onthaalinstelling van de betrokken vorser optreedt,
gefactureerd. Het FWO-Vlaanderen is hierbij niet gerechtigd tot het aanrekenen
van andere vergoedingen of kosten zoals beheerskisten. Het universiteitsbestuur
is ertoe gehouden deze facturen te voldoen met middelen uit hun Bijzonder
Onderzoeksfonds.
§ 2. Het maximale bedrag dat in
toepassing van [artikel 6, § 2] van dit
besluit kan worden toegevoegd aan de werkingstoelagen, wordt verminderd met het
bedrag dat in toepassing van de bepalingen van § 1 van dit artikel door de
universiteit verschuldigd is aan het
FWO-Vlaanderen.
B.Vl.R.
van 12-12-2008
HOOFDSTUK IV. - Verslaggeving en
evaluatie
Art. 12.
§ 1. [Het
universiteitsbestuur rapporteert jaarlijks over het gebruik van de middelen van
het Bijzonder Onderzoeksfonds overeenkomstig de voorschriften daarover, vermeld
in het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van
de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen en in het besluit van de
Vlaamse Regering van 21 december 2007 betreffende de boekhouding, de
jaarrekening, het rekeningenstelsel en de controle voor de universiteiten in de
Vlaamse Gemeenschap.]³
§ 2. Dit rapport bevat een lijst van alle
in het voorgaand kanlenderjaar toegekende onderzoeksprojecten en vermeld per
project de naam van de promotor, de titel van het projectvoorstel, de looptijd
en het goedgekeurde projectbudget. Voor de projecten bedoeld in artikel 8,
2° van dit besluit wordt tevens ten indicatieven titel een opsplitsing van
het budget over personeel, werking en uitrusting, alsook de globale verdeling
van alle middelen over personeel, werking en uitrusting, alsook de globale
verdeling van alle middelen over de types van projecten, zoals omschreven in
artikel 8 van dit besluit.
[Het rapport geeft ook een overzicht
van de inzet van personeel en middelen voor personeel, werking en uitrusting
per wetenschapsdiscipline. Tevens geeft het rapport aan op welke wijze rekening
werd gehouden met de resultaten van de externe beoordeling van kwaliteit van
het wetenschappelijk onderzoek en het
onderzoeksmanagement.]¹
§ 3. Het verslag beschrift ook de
gehanteerde selectieprocedures en-criteria (met inbegrip van eventuele
tussentijdse stappen).
§ 4. [Onverminderd de toepassing van
artikel 122 van het decreet van 12 juli 1991 betreffende de universiteiten in
de Vlaamse Gemeenschap, draagt elke universiteit zorg voor een periodieke
externe beoordeling van de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek dat
gefinancierd werd met de in dit besluit bedoelde onderzoeksgelden.
[[Een belangrijk punt van aandacht in de externe beoordeling
is de wijze waarop de universiteiten de kwaliteit van de
doctoraatsvoorbereiding bewaken en verbeteren.]]
]¹
[§ 5. De universiteiten dragen
gezamenlijk zorg voor een achtjaarlijkse externe beoordeling van de kwaliteit
van het onderzoeksmanagement in het algemeen en van de werking van de
onderzoeksraden in het bijzonder.
Van de uitkomsten van deze
beoordeling wordt een openbaar verslag gemaakt.
De eerste
externe beoordeling moet afgerond zijn voor eind 2003. In deze beoordeling
dient ook het beheer tijdens de jaren 1998-2001 van het programma voor
Bilaterale Wetenschappelijke en Technologische Samenwerking te
gebeuren.]¹
[De tweede externe beoordeling moet afgerond
zijn voor eind
2010.]²
[ ]¹
B.Vl.R. 24-1-2003; [ ]² B.Vl.R. 8-12-2006; [ ]³ B.Vl.R. 12-12-2008;
[[ ]] B.Vl.R.
van 12-12-2008
[§ 6. Bij de evaluatie
van het tenure track stelsel, vermeld in
artikel 64, tweede
lid,
van het decreet van 12 juni 1991 betreffende
de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, wordt bijzondere aandacht besteed
aan de ontwikkeling van de verhouding tussen het aantal docenten in het tenure
track stelsel en het totale aantal docenten, aan de invloed van het tenure
track stelsel op de blijvende verhoging van het aantal ZAP-vacatures, en aan de
beoordelingswijze van de mandaathouders in het tenure track
stelsel.]
B.Vl.R.
van 12-12-2008
Art. 13.
§ 1. [De opbrengsten en
de kosten van het Bijzonder Onderzoeksfonds worden elk jaar verwerkt in de
algemene boekhouding en in de jaarrekening van de universiteiten volgens de
voorschriften van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2007
betreffende de boekhouding, de jaarrekening, het rekeningenstelsel en de
controle voor de universiteiten in de Vlaamse
Gemeenschap.]
§ 2. Indien blijkt dat de bedragen
overeenstemmend met [het percentage, vermeld in artikel 8,
6°] van dit besluit, gemeten aan de aan projecten
toegekende middelen, niet integraal zijn toegekend op datum van 31 oktober
volgend op het betreffende begrotingsjaar, blijft het verschil nochtans ter
beschikking van het universiteitsbestuur. Zijn deze bedragen uiterlijk op 31
oktober van het tweede daaropvolgende begrotingsjaar nof steeds niet aan de
gepaste soort van onderzoeksproject toegewezen, dan worden deze bedragen in
mindering gebracht op de overheidsbijdrage voor het Bijzonder Onderzoeksfonds
van het volgende begrotingsjaar, en dit ten laste van het gedeelte van het
Bijzonder Onderzoeksfonds dat door de bepalingen van dit besluit geen
bijzondere bestemming heeft gekregen.
B.Vl.R.
van 12-12-2008
Art. 14.
De beslissingen die het
universiteitsbestuur neemt en de handelingen die het stelt op grond van dit
besluit zijn onderworpen aan het toezicht van de commissaris van de Vlaamse
regering en van de afgevaardigde van financiën volgens de voorschriften,
vastgelegd in hoofdstuk IX van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de
universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap.
[Hoofdstuk IVbis. - De Methusalem-financiering voor
internationaal toonaangevende onderzoekers
Afdeling 1. - Algemeen
Art. 14bis.
Voor het toekennen van
langetermijnprogramma-financiering aan een beperkt aantal uitmuntende
ZAP-leden, verbonden aan universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, wordt per
universiteit een overheidsbijdrage, verder de Methusalem-financiering genoemd,
toegekend.
De Methusalem-financiering wordt toegekend en
aangewend overeenkomstig de voorwaarden gesteld in dit hoofdstuk.
Afdeling 2. - Kenmerken van de
financiering
Art. 14ter.
§ 1. Voor het begrotingsjaar 2006
wordt de Methusalem-financiering vastgesteld op 3.000.000 euro. Dit bedrag
geldt als referentiebedrag. Binnen de perken van de begrotingskredieten wordt
de subsidie geleidelijk verhoogd in de periode 2007-2010 om in 2010 haar
hoogtepunt te bereiken.
§ 2. De Methusalem-financiering wordt
jaarlijks geïndexeerd, conform artikel 2, § 2.
§ 3. De verdeling van de
Methusalem-financiering over de Vlaamse universiteiten gebeurt overeenkomstig
de in artikel 3 bedoelde verdeelsleutel.
§ 4. De Methusalem-financiering
wordt met behoud van bestemming toegevoegd aan het Bijzonder
Onderzoeksfonds.
De aan het Bijzonder Onderzoeksfonds
toekomende middelen die na afloop van het betrokken kalenderjaar niet zijn
toegewezen, kunnen met behoud van bestemming worden overgedragen naar de
begroting van de universiteit.
§ 5. Het staat de universiteiten vrij
het beschikbare bedrag voor de Methusalem-financiering te verhogen
:
1° uit eigen middelen en/of
2° uit
het onbestemde deel van het Bijzonder Onderzoeksfonds.
De in
het eerste lid, 2°, bedoelde inbreng is vanaf 2010 beperkt tot maximaal 5%
van het onbestemde deel van het Bijzonder
Onderzoeksfonds.
Artikel 6, § 1, en artikel 8, 7° zijn
niet van toepassing op de Methusalem-financiering.
§ 6. Voor de uitvoering van de
Methusalem-financiering kunnen de universiteiten overheadkosten aanrekenen tot
een maximum van 10 %.
[[De overheadkosten
kunnen worden besteed aan de vergoeding van kosten (werkingskosten en
loonkosten) die rechtstreeks verbonden zijn aan het beheer van de ten laste van
de Methusalemmiddelen bekostigde onderzoeksprojecten, of aan de vergoeding van
centrale beheerskosten en algemene exploitatiekosten van de
universiteit.]]
Afdeling 3. - Voorwaarden voor de
financiering
Art. 14quater.
§ 1. De Vlaamse universiteiten zijn
belast met het operationeel en financieel beheer van de
Methusalem-financiering.
§ 2. Elke universiteit legt de
voorwaarden van de Methusalem-financiering in een reglement vast. Dit reglement
werkt de nadere regelen uit met betrekking tot :
1° de
organisatie van de oproep, als bedoeld in artikel 14quinquies
;
2° de eisen waaraan kandidaten moeten voldoen, als
bedoeld in artikel 14sexies ;
3° de selectieprocedure, als
bedoeld in artikel 14septies ;
4° de evaluatie, als bedoeld
in artikel 14octies ;
5° de procedure voor
beëindiging, als bedoeld in artikel
14novies.
Art. 14quinquies.
§ 1. De universiteit die de
procedure start voor de toekenning van Methusalem-financiering door middel van
het lanceren van een oproep, deelt dit aan de andere Vlaamse universiteiten mee
in het kader van een mogelijk overleg inzake samenwerking tussen onderzoekers
uit verschillende instellingen.
§ 2. Kandidaten-onderzoekers dienen
hun aanvraag voor het bekomen van Methusalem-financiering in bij hun
universiteitsbestuur.
In de aanvraag verklaren zij
uitdrukkelijk in te stemmen met een eventuele bekendmaking conform artikel
14ter decies, § 2.
Art. 14sexies.
Kandidaten voor de
Methusalem-financiering moeten :
1° aan de criteria van
excellentie voldoen waaruit blijkt dat ze substantieel bijdragen aan de
ontwikkeling van hun vakgebied en hiervoor internationale erkenning
genieten;
2° bewijzen dat zij meer dan andere onderzoekers
bestaande financieringskanalen, zoals GOA-, IUAP-, EU-, FWO- en
IWT-financiering, hebben weten te benutten;
3° over een
onderzoeksgroep beschikken met een voldoende kritische massa, zoals ondermeer
kan blijken uit het aantal postdoctorale onderzoekers dat hiervan over een
langere periode deel uitmaakt;
4° een onderzoeksplan bij de
betreffende universiteit(en) indienen, dat een begroting bevat met een
indicatieve verdeling van de geplande uitgaven over een periode van zeven jaar.
Art. 14septies.
§ 1. Voor de beoordeling van de
kandidaten stelt elke universiteit internationale panels samen. De leden van
deze panels zijn niet in België werkzaam en genieten een internationale
erkenning. Bij de samenstelling van de panels wordt rekening gehouden met de
discipline of, in geval van interdisciplinair onderzoek, met de disciplines
waarin de kandidaten actief zijn. In een panel dient de universiteit er naar te
streven dat ten hoogsten 2/3den van het totaal aantal leden behoren tot
hetzelfde geslacht. In het geval van een samenwerkingsverband tussen twee of
meer universiteiten, zoals bedoeld in § 7, stellen de betrokken
universiteiten één enkel panel samen.
§ 2. Gemiddeld over alle panels, die
een universiteit instelt, vanaf de inwerkingtreding van deze bepaling tot eind
2009, kan ten hoogste 2/3den van het totaal aantal leden tot hetzelfde geslacht
behoren. Panels die door twee of meer universiteiten samen worden ingesteld,
worden bij deze berekening aan elk van deze universiteiten toegewezen.
Indien een universiteit niet voldoet aan de in het eerste lid
bedoelde regel, wordt voor het eerst vanaf 2011 de overheidsbijdrage aan het
BOF verminderd met 0,25 % en dit tot het jaar t waarbij in het jaar (t-2) de
instelling aan deze voorwaarde voldoet.
§ 3. De universiteit legt de
samenstelling van de panels voor voorafgaand advies voor aan het FWO. Het FWO
voert een meta-beoordeling van de internationale wetenschappelijke erkenning
van de panelleden door en formuleert op grond daarvan een gemotiveerd advies.
Indien het advies afwijzend is, geeft het FWO aan op welke wijze de
vastgestelde gebreken geremedieerd kunnen worden. Slechts na positief advies
van het FWO kan het panel worden ingesteld.
§ 4. Bij de beoordeling van een
aanvraag past het panel de in artikel 14quater, § 2, 2°, bedoelde
eisen toe, rekening houdend met de specificiteit van het betrokken vakgebied en
onderzoeksdomein.
Het panel maakt de wijze van toetsing
inzichtelijk.
Het panel gaat tevens na of met het aangevraagde
bedrag van de Methusalem-financiering de onderzoeksgroep verder uitgebouwd kan
worden tot een internationale referentiepositie. Het panel kan in dit verband
bijsturingen voorstellen.
§ 5. Het panel legt zijn bevindingen
neer in een omstandig geargumenteerd advies.
§ 6. Op advies van de onderzoeksraad
en eventueel andere door het universiteitsbestuur aangeduide instanties beslist
het universiteitsbestuur rekening houdend met het globale onderzoeksbeleid van
de universiteit welke kandidaten die door een panel positief werden beoordeeld,
financiering zullen ontvangen. Indien het aangevraagde bedrag aan financiering
wordt aangepast dient het instellingsbestuur rekening te houden met het advies
van het panel ter zake en zijn beslissing om hier eventueel van af te wijken te
onderbouwen.
§ 7. Als twee of meer universiteiten
beslissen samen financiering toe te kennen, sluiten ze een overeenkomst af,
waarin het volgende bepaald wordt :
1° de getroffen
regeling voor het functioneren van het geheel;
2° het
aandeel van elke instelling in de financiering;
3° de
modaliteiten inzake beëindiging van de financiering overeenkomstig artikel
14octies.
Afdeling 4. - Evaluatie
Art. 14octies.
§ 1. De onderzoeker die financiering
ontvangt, wordt om de zeven jaar door een panel, dat aan de in artikel
14septies bedoelde voorwaarden voldoet, geëvalueerd.
Dit
panel beoordeelt :
1° of het verrichte werk internationaal
toonaangevend is en aan de verwachtingen voldoet;
2° het
human resources beleid en in het bijzonder de mate waarin post-doctorale
onderzoekers die werken in onderzoeksgroepen van ZAP-leden die
Methusalem-financiering ontvangen, worden gestimuleerd ervaring op te doen met
het opzetten van zelfstandig onderzoek;
3° of het
onderzoeksplan voor de volgende zeven jaar en de aangevraagde financiering
adequaat zijn.
Het panel kan suggesties voor de ontwikkeling
van het onderzoek doen.
In het geval van een
samenwerkingverband tussen twee of meer universiteiten, zoals bedoeld in
artikel 14septies, § 7, wordt door de betrokken universiteiten
één enkel evaluatiepanel samengesteld.
§ 2. Op basis van de in § 1
beschreven tussentijdse evaluatie beslist het universiteitsbestuur over de
voortzetting van de financiering.
Afdeling 5. - Beëindiging van de
financiering
Art. 14novies.
§ 1. Als de financiering wordt
beëindigd op grond van een negatieve tussentijdse evaluatie, worden de
toegekende middelen vanaf het jaar dat de beslissing is genomen, jaarlijks
verminderd met 25 %.
Als de financiering wordt beëindigd
omdat het ZAP-lid het emeritaat bereikt, worden de toegekende middelen
[[vanaf het derde jaar]] voor de
beëindiging jaarlijks verminderd met 25 %.
Indien een
onderzoeker, die financiering ontvangt, om andere redenen dan het emeritaat de
universiteit verlaat, duidt het instellingsbestuur een gewoon hoogleraar aan om
tijdelijk als wetenschappelijk directeur op te treden en wordt de regeling
betreffende de afbouw van de financiering, vermeld in het tweede lid, van
toepassing.
§ 2. Als gevolg van de toepassing van
de in § 1 beschreven geleidelijke beëindiging, wordt een nieuwe
financiering stapsgewijs opgebouwd. Met de vrijgekomen middelen kan vervolgens
een nieuwe kandidaat voor de Methusalem-financiering geselecteerd
worden.
§ 3. Het bereiken van het emeritaat
houdt niet in dat de betrokken universiteit de financiering niet aan een andere
onderzoeker kan toekennen, op voorwaarde dat conform artikel 14septies blijkt
dat deze aan de in artikel 14sexies vermelde criteria
voldoet.
Afdeling 6. - Organisatorische
elementen
Art. 14decies.
§ 1. Het ZAP-lid ontvangt, behoudens
in het geval van artikel 14novies, § 1, financiering tot aan het
emeritaat. Het ZAP-lid treedt op als wetenschappelijk directeur en draagt de
eindverantwoordelijkheid voor de besteding van de onderzoeksmiddelen, het
onderzoeksbeleid en het dagelijks bestuur van de
onderzoeksgroep.
Bij een samenwerkingsverband tussen twee of
meer universiteiten fungeert het ene ZAP-lid als directeur en de andere(n) als
codirecteur(s).
§ 2. De omvang van de middelen is
afhankelijk van de discipline en bedraagt over de periode van zeven jaar
jaarlijks gemiddeld minstens viermaal het bedrag als bedoeld in artikel 8,
eerste lid, 2, en maximaal 2.000.000 euro per jaar.
In het
geval van een samenwerkingsverband tussen twee of meer universiteiten, zoals
bedoeld in artikel 14septies, § 7, gelden bovenstaande minimum- en
maximumbedragen voor de financiering die de universiteiten samen toekennen.
§ 3. Het ZAP-lid kan de middelen
besteden aan werking, personeel, uitgezonderd de salariskosten bedoeld in
§ 5, en uitrusting.
§ 4. De universiteit stelt aan het
ZAP-lid en zijn/haar onderzoeksgroep de nodige lokalen en basisvoorzieningen
ter beschikking.
§ 5. De universiteit betaalt de
salariskosten van het ZAP-lid en eventuele andere aan de onderzoeksgroep
verbonden ZAP-leden.
Art. 14undecies.
Het toekennen van een
Methusalem-financiering aan ZAP-leden sluit niet uit dat onderzoekers die
verbonden zijn aan de onderzoeksgroep van betrokken ZAP-leden middelen
verwerven van andere financieringsbronnen, in het bijzonder de middelen vermeld
in artikel 1bis.
Art. 14duodecies.
§ 1. In de schoot van de
onderzoeksgroep van het ZAP-lid waaraan een Methusalem-financiering wordt
toegekend, wordt een beheerscomité ingesteld. Hierin zetelen minstens de
ZAP-leden die verbonden zijn aan de onderzoeksgroep. Het ZAP-lid waaraan de
financiering wordt toegekend, fungeert als voorzitter. In het geval van een
samenwerkingsverband tussen twee of meer universiteiten, zoals bedoeld in
artikel 14septies, § 7, wordt één enkel beheerscomité
ingesteld. Eén van de ZAP-leden waaraan financiering wordt toegekend,
fungeert als voorzitter en de/het andere ZAP-lid/leden waaraan financiering
wordt toegekend als co-voorzitter.
§ 2. Het beheerscomité staat
in voor het bestuur van de onderzoeksgroep(en), inzonderheid voor het
uitstippelen van het wetenschappelijk beleid van de
onderzoeksgroep(en).
§ 3. De onderzoeksgroep of, in geval
van een samenwerkingsverband, de onderzoeksgroepen, stelt/stellen eveneens een
adviesraad in, waarin onderzoekers die in het betrokken vakgebied
internationale erkenning genieten zetelen. Deze adviesraad geeft onder meer
ondersteuning bij het uitstippelen van het langetermijnonderzoeksbeleid en het
vaststellen van prioriteiten in de
onderzoeksagenda.
Afdeling 7. - Rapportering
Art. 14ter decies.
§ 1. Artikel 12, § 1, § 2
en § 3 is van toepassing op de
Methusalem-financiering.
Het jaarverslag bevat voor wat betreft
de Methusalem-financiering minstens :
1° een overzicht van
de gefinancierde initiatieven;
2° een toetsing van de stand
van uitvoering van de gefinancierde initiatieven;
3° de
eventuele bijsturing van de gefinancierde initiatieven.
§ 2. Het universiteitsbestuur
publiceert op haar website de gemotiveerde beslissing van het
universiteitsbestuur, bedoeld in artikel 14septies, § 7, ten aanzien van
de geselecteerde kandidaat.
Tevens worden de beslissingen over
de voortzetting van de financiering, bedoeld in artikel 14octies, § 2,
gepubliceerd op de website van de universiteit.
In geval van
een samenwerkingsovereenkomst wordt deze eveneens op de website van de
betrokken universiteiten gepubliceerd. Ter zake kunnen de universiteiten
beslissen om een gemeenschappelijke website te
gebruiken.
Art. 14quater decies.
Om het verloop van de
Methusalem-financiering systematisch te volgen, zullen de universiteiten
jaarlijks aan de Minister, bevoegd voor het wetenschappelijk onderzoek en het
technologisch innovatiebeleid, rapporteren over de volgende set van
statistische parameters :
1° de verhouding tussen het
aantal ingediende en gehonoreerde aanvragen (in aantal en in budget,
wetenschapsgebied, nationaliteit (Belgisch, EU, niet-EU) en
geslacht;
2° de verhouding tussen de aangevraagde en de
toegekende kredieten bij geselecteerde voorstellen.]
B.Vl.R. 8-12-2006; [[ ]]
B.Vl.R.
van 12-12-2008
HOOFDSTUK V. - Overgangsbepaling
Art. 15.
De per 1 oktober 2000 overgehevelde
vroegere vast aangestelde vorsers van het FWO die gerangschikt worden als lid
van het ZAP vervullen hun mandaat volgens de voorschriften van artikel 9 van
dit besluit. Zolang zij gefinancierd worden door de middelen bedoeld in
[artikel 6, § 2] van dit besluit, en
voor zover hun onderwijsopdracht ten hoogste 60 lesuren per semester bedraagt,
of, bij overschrijding daarvan, ten hoogste het niveau bedraagt van de
onderwijsopdracht die hen was toevertrouwd op datum van 1/10/2000, worden de
door hen beklede mandaten niet in rekening gebracht voor de berekening van de
personeelsformatie beoogd in het decreet van 12 juni 1991 op de universiteiten
in de Vlaamse Gemeenschap.
B.Vl.R.
van 12-12-2008
[Art. 15bis.
De onderzoeksprojecten, die kaderen binnen
het onderdeel bilaterale wetenschappelijke samenwerking' van het Vlaams
buitenlands beleid en die, op 1 oktober 2006 nog lopende zijn, volbrengen hun
looptijd van twee jaar overeenkomstig de modaliteiten zoals deze van toepassing
waren op 1 januari 2006.]
B.Vl.R.
van 8-12-2006
HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art. 16.
Het Besluit van de Vlaamse regering van 20
juli 1994 betreffende de financiering van de geconcerteerde onderzoeksacties en
van de speciale fondsen voor onderzoek aan de universiteiten in de Vlaamse
Gemeenschap wordt opgeheven.
Art. 17.
Dit besluit heeft uitwerking met ingang
van 1 januari 2000, behoudens artikel 6, §§ 2 en 3, dat in werking
treedt op 1 oktober 2000 [, en houdt op uitwerking te hebben op 31 december
2012].
B.Vl.R.
van 8-12-2006
Art. 18.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het
hoger onderwijs, is belast met de uitvoering van dit
besluit.
BIJLAGE
Cfr. B.S. dd. 18-11-2000