OPGEHEVEN : Besluit van de Vlaamse regering betreffende
tijdelijke projecten inzake kunstinitiatie voor kansarme en/of allochtone
minderjarigen.
goedkeuringsdatum
06 SEPTEMBER 2002
publicatiedatum
B.S.06/11/2002
datum laatste wijziging
12/01/2010
COORDINATIE
opgeheven
door B.Vl.R. 30-10-2009 - B.S. 12-1-2010
De Vlaamse regering,
Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der
instellingen, inzonderheid op artikel 20;
Gelet op
het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-I,
inzonderheid op hoofdstuk VIII;
Gelet op het
akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 2 juli
2002;
Gelet op het protocol nr. 470 van 19 juli
2002 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de
gemeenschappelijke vergadering van het sectorcomité X en van
onderafdeling "Vlaamse Gemeenschap" van afdeling 2 van het comité voor
de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op het protocol nr. 238 van 19 juli 2002 houdende de
conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de vergadering van het
overkoepelend onderhandelingscomité van het vrij gesubsidieerd
onderwijs;
Gelet op het verzoek om
spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat er, gelet op de
ingangsdatum van 1 september 2002, zo spoedig mogelijk rechtszekerheid dient te
bestaan over de hoegrootheid, de aard en de aanwending van de extra middelen in
het kader van het tijdelijk project kunstinitiatie met het oog op de
noodzakelijke voorbereiding van het schooljaar 2002-2003;
Gelet
op het advies 33.945/1/V van de Raad van State, gegeven op 29 juli 2002, met
toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde
wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de
Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming;
Na
beraadslaging,
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepaling
Artikel 1.
Voor de toepassing van dit besluit wordt
verstaan onder :
1° decreet : het decreet van 28 juni 2002
betreffende gelijke onderwijskansen-I;
2° departement : het
departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse
Gemeenschap;
3° minister : de Vlaamse minister, bevoegd
voor het Onderwijs.
HOOFDSTUK II. - Toekenning van de
middelen
Afdeling 1. - Algemeen
Art. 2.
Overeenkomstig artikel VIII.1 van het
decreet kent de minister jaarlijks, binnen de perken van de beschikbare
begrotingskredieten en na advies van de in artikel 5 bedoelde
beoordelingscommissie, extra lestijden en/of uren-leraar en/of middelen toe aan
de in artikel VIII.3, eerste lid, van het decreet bedoelde
instanties.
Onder "kansarme en/of allochtone minderjarigen",
zoals bedoeld in artikel VIII.1, eerste lid, van het decreet, wordt verstaan de
minderjarigen die voldoen aan één of meer van de volgende
voorwaarden :
1° het gezin leeft van een
vervangingsinkomen;
2° de minderjarige is tijdelijk of
permanent buiten het eigen gezinsverband opgenomen door een gezin of persoon,
een voorziening of een sociale dienst, bedoeld in de gecoördineerde
decreten van 4 april 1990 inzake bijzondere jeugdbijstand, met uitzondering van
de internaten gefinancierd of gesubsidieerd door het
departement;
3° de ouders behoren tot de trekkende
bevolking;
4° de moeder is niet in het bezit van een
diploma van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het tweede
leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs of van een
daarmee gelijkwaardig studiebewijs;
5° de taal die gebruikt
wordt voor de gangbare communicatie in het gezin is niet het
Nederlands;
6° de minderjarige volgt onthaalonderwijs of
volgde het voorafgaande schooljaar onthaalonderwijs.
Afdeling 2. - Aanvragen voor een tijdelijk
project
Art. 3.
§ 1. De in artikel VIII.3, eerste
lid, van het decreet bedoelde instanties die in aanmerking wensen te komen voor
de ondersteuning bedoeld in artikel 2, eerste lid, dienen een aanvraag in bij
het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, departement Onderwijs, afdeling
Deeltijds Kunstonderwijs, Hendrik Consciencegebouw, Koning Albert II-laan 15,
1210 Brussel.
§ 2. De aanvragen bevatten ten minste
volgende gegevens :
1° de identificatie van de instantie.
In het geval overeenkomstig artikel VIII.3, tweede lid, van het decreet een
samenwerkingsovereenkomst wordt gesloten, wordt één instantie
aangeduid als initiatiefnemer;
2° een uiteenzetting van het
project :
- situering en omschrijving van het tijdelijk
project;
- afbakening van de doelgroep;
- de
wijze waarop de toeleiding van minderjarigen naar het deeltijds kunstonderwijs
zal worden verzekerd;
- een concrete bepaling van de gevraagde
extra lestijden en/of uren-leraar en/of middelen.
§ 3. De aanvragen worden ingediend
vóór 1 april voorafgaande aan het schooljaar waarin het tijdelijk
project van start gaat.
Voor het schooljaar 2002-2003 kunnen de
aanvragen tot 1 oktober 2002 worden
ingediend.
Afdeling 3. - Beoordeling van de aanvragen door een
beoordelingscommissie
Art. 4.
§ 1. De in artikel 3 bedoelde
aanvragen worden beoordeeld door een beoordelingscommissie, die als volgt is
samengesteld :
1° 1 ambtenaar van de afdeling Deeltijds
Kunstonderwijs van het departement;
2° 1 ambtenaar van de
afdeling Beleidsvoorbereiding Basisscholen of Secundaire scholen van het
departement;
3° 1 deskundige inzake gelijke
onderwijskansen;
4° 1 vertegenwoordiger van de Cultuurcel
CANON van de Afdeling Informatie en Documentatie van het
departement;
5° 1 vertegenwoordiger van de v.z.w.
Vereniging van Vlaamse Cultuurcentra.
§ 2. De minister duidt de leden van
de beoordelingscommissie aan.
Het commissielid bedoeld in
§ 1, 1°, fungeert als voorzitter van de
beoordelingscommissie.
§ 3. De secretaris-generaal van het
departement duidt binnen zijn administratie een ambtenaar aan die belast wordt
met het secretariaat van de
beoordelingscommissie.
Art. 5.
Bij de beoordeling van de aanvragen
hanteert de beoordelingscommissie volgende criteria :
1° de
afstemming van het project op de strategieën bedoeld in artikel VIII.2 van
het decreet;
2° de diversiteit aan deelnemende instanties.
Samenwerkingsovereenkomsten waarbij ten minste één instelling
voor deeltijds kunstonderwijs betrokken is, komen prioritair in
aanmerking;
3° de hoegrootheid van de doelgroep die
potentieel bij het project kunnen worden betrokken;
4° de
financiële en materiële laagdrempeligheid voor de
doelgroep.
Instanties die reeds deelnamen aan een project,
worden eveneens beoordeeld op basis van de in artikel 7 bedoelde
zelfevaluatie.
Art. 6.
Op basis van de criteria bedoeld in
artikel 5 adviseert de beoordelingscommissie de minister schriftelijk met
betrekking tot :
1° de selectie van de
projecten;
2° de toekenning van de middelen per
project.
HOOFDSTUK III. - Zelfevaluatie en
effectmeting
Art. 7.
De initiatiefnemende instantie maakt
jaarlijks ten behoeve van de onderwijsinspectie een zelfevaluatie op. Deze
zelfevaluatie geeft tenminste aan op welke wijze de gehanteerde methodieken
aansluiten bij de strategieën en doelstelling van het
project.
Art. 8.
De minister treft de nodige maatregelen om
een effectmeting van de toegekende projectmiddelen te
realiseren.
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Art. 9.
Dit besluit treedt in werking op 1
september 2002.
Art. 10.
De minister is belast met de uitvoering
van dit besluit.