[8B.Vl.R. van 16/07/2021
B.S. 20/09/2021
OPGEHEVEN 8B.Vl.R. van 16/07/2021
B.S. 20/09/2021
] Besluit van de Vlaamse regering betreffende het geïntegreerd ondersteuningsaanbod in het gewoon secundair onderwijs.

  • goedkeuringsdatum
    6 SEPTEMBER 2002
  • publicatiedatum
    B.S.07/11/2002
  • zie ook
  • datum laatste wijziging
    20/09/2021

COORDINATIE

(1) B.Vl.R. van 22/07/2005 (B.S. 28/10/2005) detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 september 2002 betreffende het geïntegreerd ondersteuningsaanbod in het gewoon secundair onderwijs
;

(2) B.Vl.R. van 10/10/2008 (B.S. 26/11/2008) detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 september 2002 betreffende het geïntegreerd ondersteuningsaanbod in het gewoon secundair onderwijs
;

(3) B.Vl.R. van 17/12/2010 (B.S. 24/06/2011) detail
Gecodificeerde decreten betreffende het secundair onderwijs [citeeropschrift: "Codex Secundair Onderwijs"]
;

(4) Decr. van 01/07/2011 (B.S. 30/08/2011) detail
Decreet betreffende het onderwijs XXI
;

(5) B.Vl.R. van 28/10/2016 (B.S. 29/12/2016) detail
Gecodificeerde decreten sommige bepalingen voor het onderwijs
;

(6) B.Vl.R. van 15/03/2019 (B.S. 18/04/2019) detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juni 1997 betreffende de personeelsformatie in het gewoon basisonderwijs en het besluit van de Vlaamse regering van 6 september 2002 betreffende het geïntegreerd ondersteuningsaanbod in het gewoon secundair onderwijs, wat betreft de bewijslast voor de indicator "trekkende bevolking" en de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen in kader van de berekening van de omkadering en de werkingsmiddelen
;

(7) B.Vl.R. van 03/05/2019 (B.S. 01/08/2019) detail
Besluit van de Vlaamse Regering houdende wijziging van diverse besluiten, wat betreft de afstemming met het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid
;

(8) B.Vl.R. van 16/07/2021 (B.S. 20/09/2021)

De Vlaamse regering,

Gelet op de wet van 29 mei 1959, tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, gewijzigd bij het decreet van 25 juni 1992, inzonderheid artikel 35;

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid artikel 20;

Gelet op het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II, inzonderheid artikel 192;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 17 december 1999 betreffende het tijdelijk project onderwijsvoorrang in het secundair onderwijs;

Gelet op het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-I, inzonderheid artikel VI.2, § 2 en § 3, VI.4, § 1, 3°, 4° en § 2, VI.5, § 1, 1° en 3°, VI.8, § 2, VI.9, VI.11, § 2, VI.12, 1°, VI.13, § 1, 3° en § 2, VI.15, § 1, 1° en 3°, VI.18, § 2, VI.19, VI.20 en VI.21;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 4 juni 2002;

Gelet op het protocol nr. 444 van 14 juni 2002 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de gemeenschappelijke vergadering van het sectorcomité X en van onderafdeling "Vlaamse Gemeenschap" van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;

Gelet op het protocol nr. 212 van 14 juni 2002 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in het overkoepelend onderhandelingscomité van het vrij gesubsidieerd onderwijs;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat de scholen, in functie van de noodzakelijke voorbereidingen voor het schooljaar 2002-2003, tegen eind juni 2002 moeten weten over hoeveel extra middelen zij in het kader van het geïntegreerd ondersteuningsaanbod kunnen beschikken;

Gelet op het advies 33.688/1 van de Raad van State, gegeven op 25 juni 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming;

Na beraadslaging,

Besluit :

HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepalingen

Artikel 1.

Dit besluit is van toepassing op het gewoon voltijds secundair onderwijs, gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap.

Art. 2.

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :

1° [2B.Vl.R. van 10/10/2008
B.S. 26/11/2008
concentratiegraad : de procentuele verhouding tussen :

a) het aantal leerlingen van de eerste graad en het structuuronderdeel anderstalige nieuwkomers die beantwoorden aan één of meer van de gelijkekansendindicatoren vermeld in [3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
artikel 225, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, van de codificatie betreffende het secundair onderwijs3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
] , van het decreet, respectievelijk het aantal leerlingen van de tweede en derde graad die beantwoorden aan één of meer van de gelijkekansenindicatoren vermeld in [3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
artikel 233, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, van de codificatie betreffende het secundair onderwijs3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
] , van het decreet, waarbij het aantal leerlingen dat enkel voldoet aan de gelijkekansenindicatoren respectievelijk vermeld in [3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
artikel 225, § 1, 1° of 1° en 5°, van de codificatie betreffende het secundair onderwijs3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
] , en in [3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
artikel 233,§ 1, 1° of 1° en 5°, van de codificatie betreffende het secundair onderwijs3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
] , van het decreet, wordt vermenigvuldigd met een coëfficiënt 0,4417;

b) het totale aantal leerlingen in een school, berekend op 1 februari van het voorafgaande schooljaar;

2B.Vl.R. van 10/10/2008
B.S. 26/11/2008
]

2° decreet : [5B.Vl.R. van 28/10/2016
B.S. 29/12/2016
de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs5B.Vl.R. van 28/10/2016
B.S. 29/12/2016
] ;

3° departement : bevoegde dienst of ambtenaar van het departement onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;

4° gelijkekansenindicatoren : de gelijkekansenindicatoren respectievelijk voor de eerste graad, bedoeld in [3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
artikel 225, § 1, van de codificatie betreffende het secundair onderwijs3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
] , en de gelijkekansenindicatoren respectievelijk voor de tweede en derde graad, bedoeld in [3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
artikel 233, § 1, van de codificatie betreffende het secundair onderwijs3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
] ;

5° minister : de Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs.

HOOFDSTUK 2. - De eerste graad van het secundair onderwijs en het structuuronderdeel anderstalige nieuwkomers

Afdeling 1. - Gelijkekansenindicatoren

Art. 3.

De scholen die beantwoorden aan de in [3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
artikel 226, eerste lid, 1°, van de codificatie betreffende het secundair onderwijs3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
] van het decreet bedoelde voorwaarde, melden vóór 1 april voorafgaand aan de [5B.Vl.R. van 28/10/2016
B.S. 29/12/2016
...5B.Vl.R. van 28/10/2016
B.S. 29/12/2016
] bedoelde periode van drie schooljaren aan het departement onderwijs hoeveel regelmatige leerlingen, ingeschreven op de eerste schooldag van februari, beantwoorden aan de gelijkekansenindicatoren [2B.Vl.R. van 10/10/2008
B.S. 26/11/2008
vermeld in [3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
artikel 225, § 1, 2°, 3°,4°, en 5°, van de codificatie betreffende het secundair onderwijs3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
] 2B.Vl.R. van 10/10/2008
B.S. 26/11/2008
] .

In afwijking van het eerste lid worden de middelen voor wat betreft de schooljaren 2002-2003 tot en met 2004-2005 berekend op basis van de gegevens die werden aangeleverd op grond van de omzendbrief SO/2002/1 van 8 februari 2002 betreffende de opvraging van leerlingengegevens in het kader van het gelijke onderwijskansenbeleid voor het gewoon secundair onderwijs.

Art. 4.

De indicator "de leerling is tijdelijk of permanent buiten het eigen gezinsverband opgenomen door een gezin of persoon, een voorziening of een sociale dienst, bedoeld in de gecoördineerde decreten van 4 april 1990 inzake bijzondere jeugdbijstand, met uitzondering van de internaten gefinancierd of gesubsidieerd door het departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap" wordt vastgesteld op basis van een verklaring van de persoon, de voorziening of de sociale dienst die de leerling tijdelijk of permanent opneemt. [6B.Vl.R. van 15/03/2019
B.S. 18/04/2019
Of de leerling een niet-begeleide minderjarige vreemdeling is als vermeld in artikel 479 van de programmawet I van 24 december 2002, wordt vastgesteld op basis van een attest, afgeleverd door een instantie die onafhankelijk is van de school.6B.Vl.R. van 15/03/2019
B.S. 18/04/2019
]

[2B.Vl.R. van 10/10/2008
B.S. 26/11/2008

Art. 4bis.

De indicator "de ouders behoren tot de trekkende bevolking" wordt vastgesteld op basis van een attest. Voor de toepassing van dit artikel moeten de ouders beschikken over minstens één van de volgende attesten :

1° binnenschipper :

a) een attest van gezinssamenstelling waaruit blijkt dat beide ouders binnenschipper zijn.

b) een kopie van de aanvraag tot vermindering van het kostgeld voor kinderen van wie de ouders geen vaste verblijfplaats hebben;

2° kermis- en circusexploitanten en -artiesten :

a) een attest van gezinssamenstelling of een kopie uit het handelsregister waaruit blijkt dat beide ouders kermis- of circusexploitanten of -artiesten zijn;

b ) een lidkaart van kermisreiziger of -exploitant;

c) een kopie van de aanvraag tot vermindering van het kostgeld voor kinderen van wie de ouders geen vaste verblijfplaats hebben;

[6B.Vl.R. van 15/03/2019
B.S. 18/04/2019
2°bis een attest, afgeleverd door een instantie die onafhankelijk is van de school, waaruit blijkt dat beide ouders tot de beroepsgroep behoren van de binnenschippers of kermis- of circusexploitanten of -artiesten;6B.Vl.R. van 15/03/2019
B.S. 18/04/2019
]

3° Romzigeuners/Manoesjzigeuners/Voyageurs en andere personen met een nomadische cultuur :

a) een verklaring van de burgemeester dat het adres een terrein is dat specifiek bedoeld is voor de trekkende bevolking (Rom, Voyageur, Manoesj);

b) een attest van woonwagenbewoner, ingevuld en ondertekend door een vzw die door de Vlaamse Gemeenschap erkend is of door een specifieke dienst of cel binnen een stad of gemeente;

4° Romazigeuners :

a) een document, opgesteld door een officiële instantie van het land van herkomst waaruit onomstotelijk blijkt dat de voormelde persoon behoort tot de groep van de woonwagenbewoners. Bij documenten, opgesteld in een andere taal dan het Nederlands, Frans, Engels of Duits, kan een Nederlandse vertaling gevraagd worden, opgesteld door een Belgische beëdigde vertaler;

b) gedurende de periode dat de asielprocedure loopt, een document dat bij de asielaanvraag gevoegd is waarin verklaard wordt dat de aanvrager Roma is;

c) een verklaring van een asielcentrum dat de voormelde persoon bekendstaat als Romazigeuner;

d) een attest van woonwagenbewoner, ingevuld en ondertekend door een VZW die door de Vlaamse Gemeenschap erkend is of door een specifieke dienst of cel binnen een stad of gemeente.

2B.Vl.R. van 10/10/2008
B.S. 26/11/2008
] [2B.Vl.R. van 10/10/2008
B.S. 26/11/2008

Art. 4ter.

[7B.Vl.R. van 03/05/2019
B.S. 01/08/2019

De indicator ?het gezin ontvangt één of meer selectieve participatietoeslagen? wordt vastgesteld op basis van het aantal vóór 15 juni voorafgaand aan de periode van drie schooljaren vermeld in artikel 226 van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, toegekende selectieve participatietoeslagen, vermeld in artikel 3, punt 38°, van het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid.

7B.Vl.R. van 03/05/2019
B.S. 01/08/2019
] 2B.Vl.R. van 10/10/2008
B.S. 26/11/2008
]

Art. 5.

De gewichten van de gelijkekansenindicatoren worden als volgt vastgelegd :

1° [2B.Vl.R. van 10/10/2008
B.S. 26/11/2008
de indicator "het gezin wordt gesteund door een of meer [7B.Vl.R. van 03/05/2019
B.S. 01/08/2019
selectieve participatietoeslagen7B.Vl.R. van 03/05/2019
B.S. 01/08/2019
] " heeft een gewicht van 0,18. Indien de leerling enkel voldoet aan de gelijkekansenindicatoren vermeld in [3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
artikel 225, § 1, 1°, of 1° en 5°, van de codificatie betreffende het secundair onderwijs3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
] , heeft de indicator een gewicht van 0,4;2B.Vl.R. van 10/10/2008
B.S. 26/11/2008
]

2° de indicatoren "de leerling is tijdelijk of permanent buiten het eigen gezinsverband opgenomen door een gezin of persoon, een voorziening of een sociale dienst, bedoeld in de gecoördineerde decreten van 4 april 1990 inzake bijzondere jeugdbijstand, met uitzondering van de internaten gefinancierd of gesubsidieerd door het departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap" en "de ouders behoren tot de trekkende bevolking" hebben een gewicht van 0,8;

3° de indicator "de moeder is niet in het bezit van een diploma van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs of van een daarmee gelijkwaardig studiebewijs" heeft een gewicht van 0,6;

4° [2B.Vl.R. van 10/10/2008
B.S. 26/11/2008
de indicator "de taal die de leerling in het gezin spreekt, is niet de onderwijstaal" heeft een gewicht van 0,2 in combinatie met een andere indicator.2B.Vl.R. van 10/10/2008
B.S. 26/11/2008
]

Het maximum van de gecumuleerde gewichten bij leerlingen die aan meerdere gelijkekansenindicatoren beantwoorden, bedraagt 1,2.

Afdeling 2. - Toekenning van de middelen

Art. 6.

§ 1. Het aantal punten wordt vermenigvuldigd met :

1° een coëfficiënt 1,5, wanneer de school een concentratiegraad van [4Decr. van 01/07/2011
B.S. 30/08/2011
ten minste 55%4Decr. van 01/07/2011
B.S. 30/08/2011
] heeft;

2° een coëfficiënt 1,5, wanneer de school gelegen is in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad.

§ 2. Het aantal punten wordt afgerond :

1° naar de hogere eenheid als het eerste cijfer na de komma groter is dan vier;

2° naar de lagere eenheid als het eerste cijfer na de komma vier is of kleiner is dan vier.

[2B.Vl.R. van 10/10/2008
B.S. 26/11/2008
§ 3. Voorafgaand aan de berekening van het aantal punten wordt het aantal leerlingen dat enkel voldoet aan de gelijkekansenindicatoren, vermeld in [3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
artikel 225, § 1, 1°, of 1° en 5°, van de codificatie betreffende het secundair onderwijs3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
] , van het decreet, vermenigvuldigd met een coëfficiënt 0,4417.2B.Vl.R. van 10/10/2008
B.S. 26/11/2008
]

Art. 7.

§ 1. [2B.Vl.R. van 10/10/2008
B.S. 26/11/2008
Het aantal extra uren-leraar wordt als volgt berekend :

0,2916 x S aantal punten = het totale aantal extra uren-leraar.

Waarbij "S aantal punten" het resultaat is van de optelling van het afgeronde aantal punten, van de verschillende scholen met een concentratiegraad van ten minste 10%.

2B.Vl.R. van 10/10/2008
B.S. 26/11/2008
]

§ 2. Wanneer door een stijging van de beschikbare kredieten of door toepassing van artikel 16 extra uren-leraar vrijkomen in de loop van een periode van drie schooljaren, wordt het aantal extra uren-leraar per punt opnieuw berekend.

Een school die door toepassing van de bepalingen van het eerste lid in de loop van een driejarige periode voor het eerst een recht op extra uren-leraar verwerft, behoudt dit recht gedurende de resterende duur van deze periode.

[2B.Vl.R. van 10/10/2008
B.S. 26/11/2008

Art. 7bis.

§ 1. Voor scholen die door de toepassing van artikel 7 van dit besluit extra uren-leraar verliezen in vergelijking met het schooljaar 2007-2008, wordt het verlies voor de schooljaren 2008-2009 tot en met 2010-2011 beperkt tot de helft.

§ 2. Het aantal extra uren-leraar dat door de halvering van het verlies wordt bekomen, wordt steeds afgerond naar de lagere eenheid.

2B.Vl.R. van 10/10/2008
B.S. 26/11/2008
]

Art. 8.

Het aantal extra uren-leraar dat een school door vermenigvuldiging van het aantal punten met het aantal uren-leraar per punt bekomt, wordt afgerond :

1° naar de hogere eenheid als het eerste cijfer na de komma groter is dan vier;

2° naar de lagere eenheid als het eerste cijfer na de komma vier is of kleiner is dan vier.

Art. 9.

Het aantal extra uren-leraar voor het voeren van een gelijkekansenbeleid blijft gedurende de periode van 3 schooljaren onveranderd behouden.

Afdeling 3. - Aanwending van de middelen

Onderafdeling 1. - Gelijkekanseninstrumenten

Sectie 1. - Organieke regeling

Art. 10.

Een school voldoet aan de bepalingen van [3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
artikel 228, § 1, 1°, van de codificatie betreffende het secundair onderwijs3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
] wanneer zij vanuit een analyse van haar beginsituatie :

1°één cluster van gelijkekanseninstrumenten kiest uit de drie clusters, opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit, of

2° zelf concrete en samenhangende gelijkekanseninstrumenten uitwerkt met het oog op de versterking van de schoolwerking en de competentie van leerkrachten inzake twee van volgende domeinen :

- de motivatie voor ontwikkeling en leren bij de leerlingen verhogen en de ontwikkeling en/of leerwinst bij elke leerling maximaliseren;

- de taalvaardigheid (luisteren en spreken, schrijven en begrijpend lezen in functionele contexten) bij leerlingen bevorderen;

- leerlingen in staat stellen hun sociale en culturele vaardigheden in diverse contexten positief aan te wenden;

- een optimale studiekeuze waarborgen door studiekeuze- en schoolloopbaanbegeleiding;

- een positief zelfbeeld en sociale competentie bij leerlingen stimuleren;

- leerlingen en ouders actief betrekken op het klas- en schoolleven en de kwaliteit van deze betrokkenheid verhogen.

Sectie 2. - Regeling bij toepassing van artikel 7, § 2

Art. 11.

Scholen die door toepassing van artikel 7, § 2 slechts in de loop van een driejarige periode extra uren-leraar bekomen, wenden deze uren-leraar aan binnen één van de domeinen, bedoeld in artikel 10, 2°.

Onderafdeling 2. - Zelfevaluatie en inspectie

Sectie 1. - Organieke regeling

Art. 12.

Rekening houdend met de schoolcontext en de kenmerken van de schoolpopulatie, gaat de onderwijsinspectie bij controle op de aanwending van de extra uren-leraar na of, en in welke mate :

1° de analyse van de beginsituatie voldoende kwaliteitsvol en volledig werd uitgevoerd;

2° de keuze van de gelijkekanseninstrumenten voldoende werd verantwoord in het licht van deze analyse;

3° de gelijkekanseninstrumenten werden uitgebouwd;

4° de zelfevaluatie kwaliteitsvol werd uitgevoerd. De zelfevaluatie verloopt kwaliteitsvol wanneer zij :

- gepaard gaat met het verzamelen en analyseren van gegevens met betrekking tot de vooropgestelde gelijekanseninstrumenten;

- resulteert in voorstellen voor verbetering van de eigen werking;

- voorgelegd wordt aan de participatieraad of de schoolraad.

Art. 13.

§ 1. Een negatieve beoordeling door de onderwijsinspectie wordt bij aangetekend schrijven gemeld aan de betrokken inrichtende macht.

§ 2. De inrichtende macht kan bij wijze van georganiseerd beroep een verweerschrift indienen bij de Vlaamse regering.

Het verzoek tot behandeling in beroep wordt op straffe van verval betekend binnen een termijn van 30 kalenderdagen, die ingaat op de dag na die van de in § 1 bedoelde betekening.

§ 3. Het beroep wordt behandeld door een college van inspecteurs, bijeengeroepen door de minister.

Het college is paritair samengesteld voor de helft uit inspectieleden afkomstig uit het vrij onderwijs, voor de helft uit inspectieleden afkomstig uit het officieel onderwijs.

Deze leden mogen geen deel hebben uitgemaakt van het team dat de negatieve beoordeling heeft uitgebracht.

Het college kiest onder zijn leden een voorzitter.

§ 4. Het college kan alle onderzoeksdaden verrichten. De inrichtende macht en de directie worden gehoord.

Het onderzoek resulteert in een voorstel over de bevestiging of verwerping van de negatieve beoordeling.

§ 5. Uitsluitend de leden van het college kunnen aan de beraadslagingen deelnemen. Het voorstel wordt bij consensus genomen.

Als er geen consensus is, komt er een stemming.

Bij staking van stemmen wordt een voorstel tot verwerping van de negatieve beoordeling geformuleerd.

§ 6. Het advies wordt binnen een termijn van 15 kalenderdagen, die ingaat op de dag na die van de betekening van het verweerschrift, betekend aan de minister en aan de betrokken inrichtende macht.

§ 7. De inrichtende macht kan binnen een termijn van 15 kalenderdagen, die ingaat op de dag na die van de betekening van het advies, bij de minister een verweerschrift indienen tegen een voorstel tot bevestiging van de negatieve beoordeling.

§ 8. De Vlaamse regering neemt een definitieve beslissing betreffende de bevestiging of verwerping van de negatieve beoordeling binnen een termijn van 30 kalenderdagen, die ingaat op de dag na die van de betekening van het advies. Indien na het verstrijken van deze termijn geen beslissing werd betekend aan de inrichtende macht, wordt de negatieve beoordeling geacht verworpen te zijn.

Sectie 2. Regeling bij toepassing van artikel 7, § 2

Art. 14.

Scholen die door toepassing van artikel 7, § 2 slechts in de loop van een driejarige periode extra uren-leraar bekomen, zijn niet gehouden tot het maken van een zelfevaluatie.

Art. 15.

De onderwijsinspectie gaat na of de extra uren-leraar werden aangewend binnen één van de in artikel 10, 2° bedoelde domeinen. De controle door de inspectie kan niet leiden tot een negatieve beoordeling in de zin van artikel 13, § 1. Vastgestelde misbruiken bij het aanwenden van de extra uren-leraar vallen evenwel onder de toepassing van Onderafdeling 3 van Afdeling 3 van Hoofdstuk 2 van dit besluit.

Onderafdeling 3. - Terugvorderingen en inhoudingen

Art. 16.

Onverminderd de toepassing van [3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
artikel 231, § 1, derde lid, van de codificatie betreffende het secundair onderwijs3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
] kunnen misbruiken bij de telling van de regelmatige leerlingen die aan de gelijkekansenindicatoren beantwoorden of bij het aanwenden van de extra uren-leraar, aanleiding geven tot terugvorderingen en inhoudingen overeenkomstig de vigerende regelgeving. Bedoelde terugvorderingen en inhoudingen kunnen er niet toe leiden dat het aandeel in de werkingsmiddelen dat bestemd is voor de personeelsaangelegenheden in absolute cijfers kleiner wordt dan wanneer de maatregel niet zou getroffen zijn.

Art. 17.

De door het departement vastgestelde overtredingen worden bij aangetekend schrijven meegedeeld aan de betrokken inrichtende macht. De mededeling verwijst naar de mogelijke sancties.

Binnen een termijn van 30 kalenderdagen, die ingaat op de dag na die van de betekening van de in het eerste lid bedoelde mededeling, kan de inrichtende macht bij aangetekend schrijven en bij wijze van georganiseerd beroep een verweerschrift indienen bij de minister. De herfstvakantie, kerstvakantie, krokusvakantie, paasvakantie en zomervakantie schorten de termijn van 30 kalenderdagen op.

De minister neemt een beslissing over de eventuele sanctie. De beslissing wordt bij aangetekend schrijven aan de inrichtende macht meegedeeld binnen een vervaltermijn van 30 kalenderdagen, die ingaat op de dag na die van de betekening van de in het eerste lid bedoelde mededeling.

Afdeling 4. - Overgangsmaatregelen

Art. 18.

§ 1. Als overgangsmaatregel voor het schooljaar 2002-2003 wordt het aantal extra uren-leraar als volgt aangepast :

1° de scholen, die door toepassing van het decreet recht hebben op een aantal extra uren-leraar dat hoger ligt dan het aantal tijdens het schooljaar 2001-2002 gefinancierde of gesubsidieerde extra uren-leraar onderwijsvoorrang in de eerste graad, hebben recht op :

a) de extra uren-leraar berekend conform het decreet, indien de concentratiegraad tenminste 60 % is;

b) een stijging van 85 % van het verschil, indien de concentratiegraad lager ligt dan 60 %;

2° de scholen, die door toepassing van het decreet recht hebben op een aantal extra uren-leraar dat meer dan 11 uur lager ligt dan het aantal tijdens het schooljaar 2001-2002 gefinancierde of gesubsidieerde extra uren-leraar onderwijsvoorrang in de eerste graad, hebben recht op een beperking van deze daling tot maximum 11 uren;

3° De scholen, die door toepassing van het decreet recht hebben op een aantal extra uren-leraar dat minder of gelijk aan 11 uur lager ligt dan het aantal tijdens het schooljaar 2001-2002 gefinancierde of gesubsidieerde extra uren-leraar onderwijsvoorrang in de eerste graad, hebben recht op 2/3 van dat aantal extra uren-leraar tenzij :

a) het resultaat van deze bepaling lager ligt dan 11; in dat geval krijgt de school 11 extra uren-leraar;

b) het resultaat van deze bepaling lager ligt dan het resultaat van de toepassing van het decreet; in dat geval blijft de toepassing van het decreet behouden;

c) het aantal extra uren-leraar onderwijsvoorrang voor het schooljaar 2001-2002 lager is of gelijk aan 11; in dat geval behoudt de school dat aantal extra uren-leraar.

§ 2. Op scholen die door toepassing van het decreet recht hebben op een aantal extra uren-leraar dat gelijk is aan het aantal tijdens het schooljaar 2001-2002 gefinancierde of gesubsidieerde extra uren-leraar onderwijsvoorrang in de eerste graad, worden geen overgangsmaatregelen toegepast.

HOOFDSTUK 3. - De tweede en derde graad van het secundair onderwijs

Afdeling 1. - Gelijkekansenindicatoren

Art. 19.

[2B.Vl.R. van 10/10/2008
B.S. 26/11/2008
De scholen die beantwoorden aan de voorwaarde, vermeld in [3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
artikel 234, eerste lid, 1°, van de codificatie betreffende het secundair onderwijs3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
] , melden voor 1 april voorafgaand aan de periode van drie schooljaren, vermeld in [3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
artikel 234 van de codificatie betreffende het secundair onderwijs3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
] , aan het Departement Onderwijs en Vorming hoeveel regelmatige leerlingen, ingeschreven op de eerste schooldag van februari, beantwoorden aan de gelijkekansenindicatoren, vermeld in [3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
artikel 233, § 1, 2°, 3°, 4° en 5°, van de codificatie betreffende het secundair onderwijs3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
] .2B.Vl.R. van 10/10/2008
B.S. 26/11/2008
]

[2B.Vl.R. van 10/10/2008
B.S. 26/11/2008

Art. 19bis.

De indicator "de leerling is tijdelijk of permanent buiten het eigen gezinsverband opgenomen door een gezin of persoon, een voorziening of een sociale dienst, als vermeld in de gecoördineerde decreten van 4 april 1990 inzake bijzondere jeugdbijstand, met uitzondering van de internaten gefinancierd of gesubsidieerd door het departement Onderwijs en Vorming van de Vlaamse Overheid wordt vastgesteld op basis van een verklaring van de persoon, de voorziening of de sociale dienst die de leerling tijdelijk of permanent opneemt. [6B.Vl.R. van 15/03/2019
B.S. 18/04/2019
Of de leerling een niet-begeleide minderjarige vreemdeling is als vermeld in artikel 479 van de programmawet I van 24 december 2002, wordt vastgesteld op basis van een attest, afgeleverd door een instantie die onafhankelijk is van de school.6B.Vl.R. van 15/03/2019
B.S. 18/04/2019
]

2B.Vl.R. van 10/10/2008
B.S. 26/11/2008
] [2B.Vl.R. van 10/10/2008
B.S. 26/11/2008

Art. 19ter.

De indicator "de ouders behoren tot de trekkende bevolking" wordt vastgesteld op basis van een attest. Voor de toepassing van dit artikel moeten de ouders beschikken over minstens één van de volgende attesten :

1° binnenschipper :

a) een attest van gezinssamenstelling waaruit blijkt dat beide ouders binnenschipper zijn;

b) een kopie van de aanvraag tot vermindering van het kostgeld voor kinderen van wie de ouders geen vaste verblijfplaats hebben;

2° kermis- en circusexploitanten en -artiesten :

a) een attest van gezinssamenstelling of een kopie uit het handelsregister waaruit blijkt dat beide ouders kermis- of circusexploitanten of -artiesten zijn;

b) een kopie uit het handelsregister;

c) een lidkaart van kermisreiziger of -exploitant;

d) een kopie van de aanvraag tot vermindering van het kostgeld voor kinderen van wie de ouders geen vaste verblijfplaats hebben;

[6B.Vl.R. van 15/03/2019
B.S. 18/04/2019
2°bis een attest, afgeleverd door een instantie die onafhankelijk is van de school, waaruit blijkt dat beide ouders tot de beroepsgroep behoren van de binnenschippers of kermis- of circusexploitanten of -artiesten;6B.Vl.R. van 15/03/2019
B.S. 18/04/2019
]

3° Romzigeuners/Manoesjzigeuners/Voyageurs en andere personen met een nomadische cultuur :

a) een verklaring van de burgemeester dat het adres een terrein is dat specifiek bedoeld is voor de trekkende bevolking (Rom, Voyageur, Manoesj);

b) een attest van woonwagenbewoner, ingevuld en ondertekend door een vzw die door de Vlaamse Gemeenschap erkend is of door een specifieke dienst of cel binnen een stad of gemeente;

4° Romazigeuners :

a) een document opgesteld door een officiële instantie van het land van herkomst waaruit onomstotelijk blijkt dat de voormelde persoon behoort tot de groep van de woonwagenbewoners. Bij documenten, opgesteld in een andere taal dan het Nederlands, Frans, Engels of Duits, kan een Nederlandse vertaling gevraagd worden, opgesteld door een Belgische beëdigde vertaler.

b) gedurende de periode dat de asielprocedure loopt, een document dat bij de asielaanvraag gevoegd is waarin verklaard wordt dat de aanvrager Roma is;

c) een verklaring van een asielcentrum dat voormelde persoon bekend staat als Romazigeuner;

d) een attest van woonwagenbewoner ingevuld en ondertekend door een vzw die door de Vlaamse Gemeenschap erkend is of door een specifieke dienst/cel binnen een stad of gemeente.

2B.Vl.R. van 10/10/2008
B.S. 26/11/2008
] [2B.Vl.R. van 10/10/2008
B.S. 26/11/2008

Art. 19quater.

[7B.Vl.R. van 03/05/2019
B.S. 01/08/2019
De indicator "het gezin ontvangt één of meer selectieve participatietoeslagen" wordt vastgesteld op basis van het aantal voor 15 juni voorafgaand aan de periode van drie schooljaren, vermeld in artikel 234 van de Codex Secundair Onderwijs, toegekende selectieve participatietoeslagen, vermeld in artikel 3, punt 38°, van het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid.7B.Vl.R. van 03/05/2019
B.S. 01/08/2019
]

2B.Vl.R. van 10/10/2008
B.S. 26/11/2008
] [2B.Vl.R. van 10/10/2008
B.S. 26/11/2008

Art. 19quinquies.

De gewichten van de gelijkekansenindicatoren worden als volgt vastgelegd :

1° de indicator "het gezin wordt gesteund door een of meer [7B.Vl.R. van 03/05/2019
B.S. 01/08/2019
selectieve participatietoeslagen7B.Vl.R. van 03/05/2019
B.S. 01/08/2019
] " heeft een gewicht van 0,18. Indien de leerling enkel voldoet aan de gelijkekansenindicatoren vermeld in [3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
artikel 233, § 1, of 1° en 5°, van de codificatie betreffende het secundair onderwijs3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
] , heeft de indicator een gewicht van 0,4;

2° de indicatoren "de leerling is tijdelijk of permanent buiten het eigen gezinsverband opgenomen door een gezin of persoon, een voorziening of een sociale dienst, als vermeld in de gecoördineerde decreten van 4 april 1990 inzake bijzondere jeugdbijstand, met uitzondering van de internaten gefinancierd of gesubsidieerd door het Departement Onderwijs en Vorming van de Vlaamse Overheid" en "de ouders behoren tot de trekkende bevolking" hebben een gewicht van 0,8;

3° de indicator "de moeder is niet in het bezit van een diploma van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs of van een daarmee gelijkwaardig studiebewijs" heeft een gewicht van 0,6;

4° de indicator "de taal die de leerling in het gezin spreekt, is niet de onderwijstaal" heeft een gewicht van 0,2 in combinatie met een andere indicator.

Het maximum van de gecumuleerde gewichten bij leerlingen die aan verschillende gelijkekansenindicatoren beantwoorden, bedraagt 1,2.

2B.Vl.R. van 10/10/2008
B.S. 26/11/2008
]

Afdeling 2. - Toekenning van de middelen

Art. 20.

[2B.Vl.R. van 10/10/2008
B.S. 26/11/2008

§ 1. Het aantal punten wordt vermenigvuldigd met :

1° een coëfficiënt 1,5 als de school een concentratiegraad van [4Decr. van 01/07/2011
B.S. 30/08/2011
ten minste 55 %4Decr. van 01/07/2011
B.S. 30/08/2011
] heeft;

2° een coëfficiënt 1,5 als de school in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad ligt.

§ 2. Het aantal punten wordt afgerond :

1° naar de hogere eenheid als het eerste cijfer na de komma groter is dan vier;

2° naar de lagere eenheid als het eerste cijfer na de komma vier is of kleiner is dan vier.

§ 3. Voorafgaand aan de berekening van het aantal punten wordt het aantal leerlingen dat enkel voldoet aan de gelijkekansenindicatoren, vermeld in [3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
artikel 233, § 1, of 1° en 5°, van de codificatie betreffende het secundair onderwijs3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
] , vermenigvuldigd met een coëfficiënt 0,4417.

2B.Vl.R. van 10/10/2008
B.S. 26/11/2008
]

Art. 21.

§ 1. [2B.Vl.R. van 10/10/2008
B.S. 26/11/2008
Het aantal extra uren-leraar wordt als volgt berekend :

0,1225 x S aantal punten = het totale aantal extra uren-leraar.

Waarbij "S aantal punten" het resultaat is van de optelling van het afgeronde aantal punten, van de verschillende scholen met een concentratiegraad van ten minste 25%.

2B.Vl.R. van 10/10/2008
B.S. 26/11/2008
]

§ 2. Wanneer door een stijging van de beschikbare kredieten of door toepassing van artikel 28 extra uren-leraar vrijkomen in de loop van een periode van drie schooljaren, wordt het aantal extra uren-leraar per punt opnieuw berekend.

Art. 22.

Het aantal extra uren-leraar dat een school door vermenigvuldiging van het aantal punten met het aantal uren-leraar per punt bekomt, wordt afgerond :

1° naar de hogere eenheid als het eerste cijfer na de komma groter is dan vier;

2° naar de lagere eenheid als het eerste cijfer na de komma vier is of kleiner is dan vier.

Art. 23.

Het aantal extra uren-leraar voor het voeren van een gelijkekansenbeleid blijft gedurende de periode van 3 schooljaren onveranderd behouden.

Art. 24.

Indien het aantal extra uren-leraar ten minste 11 of een veelvoud van 11 bedraagt, kunnen deze uren omgerekend worden naar halftijdse of voltijdse betrekkingen in het ambt van opvoeder.

Afdeling 3. - Aanwending van de middelen

Onderafdeling 1. - Gelijkekanseninstrumenten

Art. 25.

Een school voldoet aan de bepalingen van [3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
artikel 237, § 1, 1°, van de codificatie betreffende het secundair onderwijs3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
] wanneer zij vanuit een analyse van haar beginsituatie :

1°één cluster van gelijkekanseninstrumenten kiest uit de drie clusters, opgenomen in bijlage 2 bij dit besluit, of

2° zelf concrete en samenhangende gelijkekanseninstrumenten uitwerkt met het oog op de versterking van de schoolwerking en de competentie van leerkrachten inzake twee van volgende domeinen :

- de motivatie voor ontwikkeling en leren bij de leerlingen verhogen en de ontwikkeling en/of leerwinst bij elke leerling maximaliseren;

- de taalvaardigheid (luisteren en spreken, schrijven en begrijpend lezen in functionele contexten) bij leerlingen bevorderen;

- leerlingen in staat stellen om hun sociale en culturele vaardigheden in diverse contexten positief aan te wenden;

- een optimale studiekeuze waarborgen door studiekeuze- en schoolloopbaanbegeleiding;

- leerlingen en ouders actief betrekken op het klas- en schoolleven en de kwaliteit van deze betrokkenheid verhogen.

Onderafdeling 2. - Zelfevaluatie en inspectie

Art. 26.

Rekening houdend met de schoolcontext en de kenmerken van de schoolpopulatie, gaat de onderwijsinspectie bij controle op de aanwending van de extra middelen na of, en in welke mate :

1° de analyse van de beginsituatie voldoende kwaliteitsvol en volledig werd uitgevoerd;

2° de keuze van de gelijkekanseninstrumenten voldoende werd verantwoord in het licht van deze analyse;

3° de gelijkekanseninstrumenten werden uitgebouwd;

4° de zelfevaluatie kwaliteitsvol werd uitgevoerd. De zelfevaluatie verloopt kwaliteitsvol wanneer zij :

- gepaard gaat met het verzamelen en analyseren van gegevens met betrekking tot de vooropgestelde gelijkekanseninstrumenten;

- resulteert in voorstellen voor verbetering van de eigen werking;

- voorgelegd wordt aan de participatieraad of de schoolraad.

Art. 27.

§ 1. Een negatieve beoordeling door de onderwijsinspectie wordt bij aangetekend schrijven gemeld aan de betrokken inrichtende macht.

§ 2. De inrichtende macht kan bij wijze van georganiseerd beroep een verweerschrift indienen bij de Vlaamse regering.

Het verzoek tot behandeling in beroep wordt op straffe van verval betekend binnen een termijn van 30 kalenderdagen, die ingaat op de dag na die van de in § 1 bedoelde betekening.

§ 3. Het beroep wordt behandeld door een college van inspecteurs, bijeengeroepen door de minister.

Het college is paritair samengesteld voor de helft uit inspectieleden afkomstig uit het vrij onderwijs, voor de helft uit inspectieleden afkomstig uit het officieel onderwijs.

Deze leden mogen geen deel hebben uitgemaakt van het team dat de negatieve beoordeling heeft uitgebracht.

Het college kiest onder zijn leden een voorzitter.

§ 4. Het college kan alle onderzoeksdaden verrichten. De inrichtende macht en de directie worden gehoord.

Het onderzoek resulteert in een voorstel over de bevestiging of verwerping van de negatieve beoordeling.

§ 5. Uitsluitend de leden van het college kunnen aan de beraadslagingen deelnemen. Het voorstel wordt bij consensus genomen.

Als er geen consensus is, komt er een stemming.

Bij staking van stemmen wordt een voorstel tot verwerping van de negatieve beoordeling geformuleerd.

§ 6. Het advies wordt binnen een termijn van 15 kalenderdagen, die ingaat op de dag na die van de betekening van het verweerschrift, betekend aan de minister en aan de betrokken inrichtende macht.

§ 7. De inrichtende macht kan binnen een termijn van 15 kalenderdagen, die ingaat op de dag na die van de betekening van het advies, bij de minister een verweerschrift indienen tegen een voorstel tot bevestiging van de negatieve beoordeling.

§ 8. De Vlaamse regering neemt een definitieve beslissing betreffende de bevestiging of verwerping van de negatieve beoordeling binnen een termijn van 30 kalenderdagen, die ingaat op de dag na die van de betekening van het advies. Indien na het verstrijken van deze termijn geen beslissing werd betekend aan de inrichtende macht, wordt de negatieve beoordeling geacht verworpen te zijn.

Onderafdeling 3. - Terugvorderingen en inhoudingen

Art. 28.

Onverminderd de toepassing van [3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
artikel 240, § 1, derde lid, van de codificatie betreffende het secundair onderwijs3B.Vl.R. van 17/12/2010
B.S. 24/06/2011
] kunnen misbruiken bij de telling van de regelmatige leerlingen die aan de gelijkekansenindicatoren beantwoorden of bij het aanwenden van de extra uren-leraar, aanleiding geven tot terugvorderingen en inhoudingen overeenkomstig de vigerende regelgeving. Bedoelde terugvorderingen en inhoudingen kunnen er niet toe leiden dat het aandeel in de werkingsmiddelen dat bestemd is voor personeelsaangelegenheden in absolute cijfers kleiner wordt dan wanneer de maatregel niet zou getroffen zijn.

Art. 29.

De door het departement vastgestelde overtredingen worden bij aangetekend schrijven meegedeeld aan de betrokken inrichtende macht. De mededeling verwijst naar de mogelijke sancties.

Binnen een termijn van 30 kalenderdagen, die ingaat op de dag na die van de betekening van de in het eerste lid bedoelde mededeling, kan de inrichtende macht bij aangetekend schrijven en bij wijze van georganiseerd beroep een verweerschrift indienen bij de minister. De herfstvakantie, kerstvakantie, krokusvakantie, paasvakantie en zomervakantie schorten de termijn van 30 kalenderdagen op.

De minister neemt een beslissing over de eventuele sanctie. De beslissing wordt bij aangetekend schrijven aan de inrichtende macht meegedeeld binnen een vervaltermijn van 30 kalenderdagen, die ingaat op de dag na die van de betekening van de in het eerste lid bedoelde mededeling.

Afdeling 4. - Overgangsmaatregelen

Art. 30.

§ 1. Bij wijze van overgangsmaatregel voor het schooljaar 2002-2003 worden de extra uren-leraar verkregen in toepassing van het decreet en voorliggend besluit aangepast als volgt :

1° de scholen die door toepassing van het decreet recht hebben op een aantal extra uren-leraar "N", dat meer dan 4 uur hoger ligt dan "O", zijnde de som van het aantal tijdens het schooljaar 2001-2002 gefinancierde of gesubsidieerde extra uren-leraar onderwijsvoorrang in de tweede graad en het aantal betrekkingen (omgezet in uren) in het kader van het tijdelijk project bijzondere noden in tweede en derde graad, hebben recht op een aantal extra uren-leraar gelijk aan O, vermeerderd met 60% van het verschil, in absolute cijfers, tussen N en O;

2° de scholen die door toepassing van het decreet recht hebben op een aantal extra uren-leraar "N", dat meer dan 4 uur lager ligt dan "O", hebben recht op een aantal extra uren-leraar gelijk aan N, vermeerderd met 60 % van het verschil, in absolute cijfers, tussen N en O;

3° de scholen die door toepassing van het decreet recht hebben op een aantal extra uren-leraar dat minder dan 4 uur hoger of minder dan 4 uur lager ligt dan O, hebben recht op een aantal extra uren-leraar gelijk aan N;

4° de scholen die door toepassing van het decreet geen recht hebben op extra uren-leraar, maar tijdens het schooljaar 2001-2002 wel gefinancierde of gesubsidieerde extra uren-leraar onderwijsvoorrang in de tweede graad en/of extra betrekkingen (omgezet in uren) in het kader van het tijdelijk project bijzondere noden in tweede en derde graad kregen, hebben recht op een aantal extra uren-leraar, gelijk aan 60 % van O.

§ 2. Op de scholen die door toepassing van het decreet recht hebben op een aantal extra uren-leraar dat gelijk is aan het aantal tijdens het schooljaar 2001-2002 gefinancierde of gesubsidieerde extra uren-leraar onderwijsvoorrang in de tweede graad en/of extra betrekkingen (omgezet in uren) in het kader van het tijdelijk project bijzonder noden in tweede en derde graad, worden geen overgangsmaatregelen toegepast.

HOOFDSTUK 4. - Tijdelijke maatregel

Art. 31.

De sleutel bedoeld in artikel VI.20, derde lid van het decreet wordt bepaald als volgt :

1° in het schooljaar 2002-2003 wordt het verlies aan uren-leraar op het niveau van de scholengemeenschap beperkt tot 1/3 van het verlies;

2° in het schooljaar 2003-2004 wordt het verlies aan uren-leraar op het niveau van de scholengemeenschap beperkt tot 2/3 van het verlies.

De bepalingen inzake afronding opgenomen in artikel 8 en 22 zijn van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 5. - Slotbepalingen

Art. 32.

Het besluit van 17 december 1999 betreffende het tijdelijke project onderwijsvoorrang in het secundair onderwijs wordt voor het gewoon secundair onderwijs opgeheven.

Art. 33.

Dit besluit treedt in werking op 1 september 2002.

Art. 34.

De minister is belast met de uitvoering van dit besluit.

Bijlage 1 : gelijkekanseninstrumenten eerste graad gewoon secundair onderwijs

Cluster 1. Ontwikkelings- en leerachterstanden remediëren en leerwinst realiseren door middel van :

1. het opmaken van de planning inzake preventie, vaststelling en remediëring van leerachterstanden. Desgevallend kan deze worden opgenomen in het schoolwerkplan;

2. het hanteren van een individueel plan met betrekking tot remediëring bij leerlingen waarbij leerachterstanden zijn vastgesteld. Het plan geeft in het bijzonder aan in welke mate samengewerkt wordt met het betrokken CLB;

3. het actief betrekken van de ouders bij de probleemanalyse en de ondersteuning van de leerling;

4. het voeren van een nascholingsbeleid in het kader van de preventie, vaststelling en remediëring van leerachterstanden;

5. het hanteren van vormen van flexibele klasorganisatie;

6. het gericht differentiëren in het curriculum;

7. het positief aanwenden van de heterogeniteit binnen een leerlingengroep door middel van coöperatief leren;

8. het ontwikkelen van een leerlingvolgsysteem.

Cluster 2. De taalvaardigheid bij leerlingen bevorderen door middel van :

1. het opmaken van een concrete planning met betrekking tot de preventie, vaststelling en remediëring van taalachterstanden. Desgevallend kan deze worden opgenomen in het schoolwerkplan;

2. het hanteren van een individueel plan met betrekking tot remediëring bij leerlingen waarbij taalachterstanden zijn vastgesteld. Het plan geeft in het bijzonder aan in welke mate samengewerkt wordt met het betrokken CLB;

3. het actief betrekken van de ouders bij de probleemanalyse en de ondersteuning van de leerling;

4. het voeren van een nascholingsbeleid in het kader van de preventie, vaststelling en remediëring van taalachterstanden;

5. het positief aanwenden van de taalheterogeniteit binnen een leerlingengroep;

6. het hanteren van werkvormen waardoor de mondelinge interactie verhoogt;

7. het kiezen van thema's en teksten die aansluiten bij het niveau, de belangstelling en de leefwereld van de leerlingen;

8. het aanpakken van leesachterstand via taakgericht werken en remediërend lezen.

Cluster 3. Een positief zelfbeeld en sociale competentie bij leerlingen stimuleren door middel van :

1. het opmaken van een concrete planning inzake preventie, vaststelling en remediëring van socio-emotionele en socio-culturele problemen. Desgevallend kan deze worden opgenomen in het schoolwerkplan;

2. het hanteren van een individueel plan met betrekking tot remediëring van socio-emotionele en socio-culturele problemen. Het plan geeft in het bijzonder aan in welke mate samengewerkt wordt met het betrokken CLB;

3. het actief betrekken van de ouders bij de probleemanalyse en de ondersteuning van de leerling;

4. het voeren van een nascholingsbeleid in het kader van de preventie, vaststelling en remediëring van socio-emotionele en socio-culturele problemen;

5. het uitbouwen van coöperatief leren in multiculturele leerlingengroepen;

6. het opbouwen van een samenwerking met de buurt;

7. het gericht werken aan de socio-emotionele competentie van de leerlingen via aangepaste inhouden, materialen en activiteiten.

Bijlage 2 : gelijkekanseninstrumenten tweede en derde graad gewoon secundair onderwijs

Cluster 1. Studie- en gedragsproblemen remediëren door middel van :

1. het opmaken van de planning inzake preventie, vaststelling en remediëring van studie- en gedragsproblemen. Desgevallend kan deze worden opgenomen in het schoolwerkplan;

2. het hanteren van een individueel plan met betrekking tot remediëring bij leerlingen met studie- en gedragsproblemen. Het plan geeft in het bijzonder aan in welke mate samengewerkt wordt met het betrokken CLB;

3. het actief betrekken van de ouders bij de probleemanalyse en de ondersteuning van de leerling;

4. het voeren van een nascholingsbeleid in het kader van de preventie, vaststelling en remediëring van studie- en gedragsproblemen;

5. het hanteren van vormen van flexibele klasorganisatie;

6. het gericht differentiëren in het curriculum;

7. het positief aanwenden van de heterogeniteit binnen een leerlingengroep door middel van coöperatief leren;

8. het ontwikkelen van een leerlingvolgsysteem.

Cluster 2. De taalvaardigheid bij leerlingen bevorderen door middel van :

1. het opmaken van een concrete planning met betrekking tot de preventie, vaststelling en remediëring van taalachterstanden. Desgevallend kan deze worden opgenomen in het schoolwerkplan;

2. het hanteren van een individueel plan met betrekking tot remediëring bij leerlingen waarbij taalachterstanden zijn vastgelegd. Het plan geeft in het bijzonder aan in welke mate samengewerkt wordt met het betrokken CLB;

3. het actief betrekken van de ouders bij de probleemanalyse en de ondersteuning van de leerling;

4. het voeren van een nascholingsbeleid in het kader van de preventie, vaststelling en remediëring van taalachterstanden;

5. het positief aanwenden van de taalheterogeniteit binnen een leerlingengroep;

6. het hanteren van werkvormen waardoor de mondelinge interactie verhoogt;

7. het kiezen van thema's en teksten die aansluiten bij het niveau, de belangstelling en de leefwereld van de leerlingen; 8. het aanpakken van leesachterstand via taakgericht werken en remediërend lezen.

Cluster 3. Een optimale studiekeuze waarborgen en het realiseren van een efficiënte studiekeuze-, stage- en schoolloopbaanbegeleiding door middel van :

1. het opmaken van een concrete planning inzake studiekeuze-, stage- en schoolloopbaanbegeleiding. Desgevallend kan deze worden opgenomen in het schoolwerkplan;

2. het hanteren van een individueel plan met betrekking tot studiekeuze-, stage- en schoolloopbaanbegeleiding. Het plan geeft in het bijzonder aan in welke mate samengewerkt wordt met het betrokken CLB;

3. het actief betrekken van de ouders bij de studiekeuze-, stage- en schoolloopbaanbegeleiding van de leerling;

4. het voeren van een nascholingsbeleid in het kader van de studiekeuze-, stage- en schoolloopbaanbegeleiding;

5. het opbouwen van een samenwerking met de arbeidsmarkt.