OPGEHEVEN : Besluit van de Vlaamse regering betreffende de
ondersteuning van interfaceactiviteiten van de universiteiten in de Vlaamse
Gemeenschap.
goedkeuringsdatum
13 SEPTEMBER 2002
publicatiedatum
B.S.07/11/2002
datum laatste wijziging
23/07/2009
COORDINATIE
B.Vl.R.
14-11-2007 - B.S. 14-1-2008
B.Vl.R. 12-12-2008 - B.S.
25-2-2009
opgeheven door B.Vl.R. 29-5-2009 - B.S.
23-7-2009
De Vlaamse regering,
Gelet op het decreet van 23 januari 1991 betreffende de oprichting
van een Vlaams Instituut voor de bevordering van het
wetenschappelijk-technologisch onderzoek in de industrie, inzonderheid op
artikel 5, vervangen bij het decreet van 18 mei 1999;
Gelet op het decreet van de Vlaamse regering van 18 mei 1999
betreffende het voeren van een beleid ter aanmoediging van de technologische
innovatie, inzonderheid op de artikelen 7 en 21;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de
begroting, gegeven op 26 september 2001;
Gelet op
het advies van de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid van 13 december
2001;
Gelet op het advies van de raad van bestuur
van het Instituut voor de aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en
Technologie in Vlaanderen, van 22 november 2001;
Gelet op de beraadslaging van de Vlaamse regering, op 3 mei 2002,
betreffende de aanvraag om advies bij de Raad van State binnen een
maand;
Gelet op het advies 33.434/1 van de Raad
van State, gegeven op 4 juli 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid,
1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Financiën en
Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening, en de Vlaamse minister van
Onderwijs en Vorming;
Na
beraadslaging,
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.
Dit besluit heeft betrekking op de
volgende universiteiten :
1° de Katholieke Universiteit
Brussel;
2° de Katholieke Universiteit
Leuven;
3° het Limburgs Universitair Centrum en de
transnationale Universiteit Limburg (tUL);
4° de
Universiteit Antwerpen;
5° de Universiteit
Gent;
6° de Vrije Universiteit
Brussel.
Art. 2.
In dit besluit wordt verstaan onder
:
1° interfaceactiviteiten :
activiteiten
ter bevordering van :
a) de samenwerking tussen de
universiteiten, bedoeld in artikel 1 en bedrijven;
b) de
economische valorisatie van het universitair onderzoek;
c) de
oprichting van spin-offbedrijven door de universiteiten;
2°
interfacediensten :
de diensten of rechtspersonen, door de
universiteiten bedoeld in artikel 1, belast met de uitvoering van
interfaceactiviteiten;
3° IWT-Vlaanderen
:
Instituut voor de aanmoediging van Innovatie door Wetenschap
en Technologie in Vlaanderen;
4° spin-offbedrijven
:
ondernemingen met rechtspersoonlijkheid overeenkomstig de
wetten op de handels-vennootschappen, waarvan de bedrijfsactiviteit gericht is
op de maatschappelijke of industriële valorisatie van wetenschappelijke of
technologische kennis, van resultaten van wetenschappelijk of technologisch
onderzoek of van administratieve of logistieke innovaties van de universiteit
en waar de universiteit aan deelneemt;
5° Vlaamse bedrijven
:
bedrijven, die over een exploitatiezetel gelegen in het
Vlaamse Gewest beschikken;
6° ad hoc regeling
:
ad hoc regeling voor de toekenning van subsidies aan
universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap voor de uitvoering van
interfaceactiviteiten in de periode oktober 1998 - september 2002 via
jaarlijkse besluiten van de Vlaamse regering.
Art. 3.
Dit besluit regelt de financiële
steun aan interfaceactiviteiten van de universiteiten door de Vlaamse
overheid.
Art. 4.
IWT-Vlaanderen zorgt voor de
voortgangscontrole, de begeleiding en de coördinatie van de uitvoering van
deze maatregel.
HOOFDSTUK II. - Financiële steun voor de
bevordering van interfaceactiviteiten
Art. 5.
Binnen de limieten van de
begrotingskredieten wordt aan de universiteiten financiële steun verleend
voor de ondersteuning van interfaceactiviteiten. Het totaal van de
financiële steun wordt jaarlijks bepaald in de begroting van de Vlaamse
Gemeenschap.
Art. 6.
De te hanteren verdeelsleutel is deze,
zoals bij de ad hoc regeling in de periode oktober 1998 - september 2002,
gebaseerd op de academische en wetenschappelijke personeelsequivalenten van de
universiteiten, vermeld in de jaarstatistieken van de Vlaamse
Interuniversitaire Raad (VLIR). Deze regeling resulteert in de volgende
verdeling :
- de Katholieke Universiteit Leuven ontvangt 41,40
% van de financiële steun;
- de Universiteit Gent ontvangt
29,18 % van de financiële steun;
- de Universiteit
Antwerpen ontvangt 13,60 %van de financiële steun;
- de
Vrije Universiteit Brussel ontvangt 11,77 % van de financiële
steun;
- het Limburgs Universitair Centrum ontvangt 3,38 % van
de financiële steun;
- de Katholieke Universiteit Brussel
ontvangt 0,67 % van de financiële steun.
Jaarlijks wordt
de verdeling van de financiële steun bij ministerieel besluit
vastgelegd.
Art. 7.
De financiële steun wordt aangewend
voor de financiering van personeels-, werkings-, en overheadkosten met
betrekking tot volgende mogelijke activiteiten :
1°
bevordering van de samenwerking tussen de universiteiten en bedrijven, in het
bijzonder :
a) stimuleren en organiseren van
contacten;
b) promotie van het aanbod aan kennis van de
universiteit;
c) voortgangscontrole van de vraag bij de
bedrijven in kwestie;
d) partnersearch;
e)
begeleiding bij technologische advisering;
f) ondersteuning bij
het opstellen van contracten (juridische en financiële
assistentie);
g) speciale aandacht voor de samenwerking met
Vlaamse bedrijven, in het bijzonder met de Vlaamse
K.M.O.'s;
2° bevordering van economische valorisatie van
het onderzoek, in het bijzonder :
a) sensibiliserings- en
opleidingsactiviteiten met betrekking tot de valorisatie van het
onderzoek;
b) actieve opsporing van valoriseerbare resultaten
die ondersteuning nodig hebben bij het valorisatieproces;
c)
begeleiding bij opstellen valorisatieplan (inschakelen externe
consultants);
d) marktonderzoek;
e) opsporen
van Vlaamse bedrijven voor mogelijke exploitatie;
f)
bescherming van intellectuele eigendom (octrooiaanvraag en -beheer,
licentieovereenkomsten, auteursrechten);
3° bevordering van
de oprichting van spin-offbedrijven, in het bijzonder :
a)
begeleiding bij de ontwikkeling van een businessplan;
b)
begeleiding bij financiering/investeringen;
c) opleiding van
het management.
[De ondersteunende en dienstverlenende
activiteiten vermeld in het eerste lid van dit artikel beperken zich tot
interne activiteiten van de universiteiten.
Alle inkomsten uit
de activiteiten, vermeld in het eerste lid, worden opnieuw in de primaire
activiteiten van de universiteiten geïnvesteerd, met name opleiding met
het oog op meer en beter gekwalificeerd personeel, het uitvoeren van
onafhankelijk Onderzoek en Ontwikkeling met het oog op meer kennis en beter
inzicht, met inbegrip van Onderzoek en Ontwikkeling in samenwerkingsverband en
de verspreiding van onderzoeksresultaten.
Met toepassing van de
Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en
innovatie (2006/C 323/01) verbinden de universiteiten zich ertoe de kosten en
financiering van de door hen eventuele uitgeoefende economische activiteiten
duidelijk te onderscheiden van hun
interfaceactiviteiten.]
B.Vl.R.
van 12-12-2008
HOOFDSTUK III. - Voorwaarden voor de financiële
steun
Art. 8.
§ 1. De interfacediensten stellen om de
vijf jaar een beleidsplan op waarin, voor een periode van minstens vijf jaar,
de hoofdlijnen worden geschetst van het gevoerde valorisatiebeleid en van de
aanwending van de financiële steun.
De onderdelen van dat
beleidsplan zijn :
1° de
beleidsdoelstellingen;
2° de beleidsinstrumenten, het
personeel inbegrepen;
3° een strategisch actieplan voor een
termijn van ten minste vijf jaar;
4° de beoogde
kwantitatieve prestaties en resultaten, zoals de groei van het aantal
zelfstandige academisch personeelsleden en wetenschappelijke personeelsleden
dat betrokken is en een beroep doet op de interfaceactiviteiten, groei van het
aantal octrooiaanvragen en -toekenningen, de groei van de inkomsten uit
licentieovereenkomsten, de groei van het contractonderzoek, het aantal nieuwe
spin-offbedrijven.
§ 2. De interfacediensten
zenden hun beleidsplan vóór 31 oktober, voorafgaand aan het
eerste jaar van de periode van minstens vijf jaar die in het plan is
beschreven, naar het IWT-Vlaanderen. IWT-Vlaanderen gaat na of de
beleidsplannen aan de vereisten, vermeld in het artikel 8,§1, voldoen. Als
dat niet het geval is, kunnen de interfacediensten in overleg met
IWT-Vlaanderen aanpassingen doorvoeren aan de ingediende, nog niet
goedgekeurde, beleidsplannen. IWT-Vlaanderen rapporteert over de ingediende
beleidsplannen binnen twee maanden aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het
wetenschaps- en technologisch innovatiebeleid, en aan de Vlaamse minister
bevoegd voor het onderwijs.
Art. 9.
De interfacediensten brengen jaarlijks,
vóór 1 maart, verslag uit bij het IWT-Vlaanderen over de
activiteiten, de bereikte resultaten en de aanwending van de financiële
steun tijdens het afgelopen jaar. De detaillering van de op te geven informatie
wordt in overleg tussen de interfacediensten en IWT-Vlaanderen vastgelegd.
Daarbij kunnen de interfacediensten tevens eventuele aanpassingen aan het
beleidsplan melden. Binnen twee maanden rapporteert het IWT-Vlaanderen over dat
verslag aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het wetenschaps- en technologisch
innovatiebeleid, en aan de Vlaamse minister bevoegd voor het
onderwijs.
Art. 10.
Het IWT-Vlaanderen staat in voor de
uitbetaling van de financiële steun aan de universiteiten. De
financiële steun wordt aan de universiteiten ter beschikking gesteld
volgens de volgende kalender :
* een schijf van 80% van de
jaarlijkse financiële steun wordt uitbetaald vóór 31
maart;
* het saldo van maximaal 20 % wordt uitbetaald na
goedkeuring door het IWT-Vlaanderen van het jaarlijkse activiteitenverslag
vermeld in artikel 9 van dit besluit.
Art. 11.
Voor de uitwisseling van informatie en
voor het opzetten van samenwerkingsverbanden kunnen de universitaire
interfacediensten deelnemen aan een netwerk, gecoördineerd en ondersteund
door IWT-Vlaanderen. De universitaire interfacediensten streven inzake de in
artikel 7 vermelde activiteiten, waar nuttig en mogelijk, samenwerking met
hogescholen en overige innovatieactoren na.
HOOFDSTUK IV. - Evaluatie
Art. 12.
§ 1. Vijfjaarlijks wordt in opdracht van
de Vlaamse minister, bevoegd voor het wetenschaps- en technologisch
innovatiebeleid, in overleg met de Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs,
een grondige evaluatie uitgevoerd van de prestaties van de interfacediensten.
De evaluatie gebeurt onder meer door de inbreng van externe onafhankelijke
experts.
De evaluatie wordt, rekening houdend met de relatieve
omvang van de financiële steun en met de startsituatie in 2002 van de
betreffende interfacedienst, gebaseerd op :
1° een
kwalitatieve analyse van de activiteiten die door de interfacediensten werden
opgezet om tot de beoogde resultaten te komen;
2° een
kwantitatieve analyse van de geleverde prestaties en behaalde resultaten, de
realisatie van de doelstellingen van het beleidsplan, zoals voorzien in artikel
8, en de bijdrage aan de doelstellingen voorzien in artikel
11.
§ 2. Het rapport van de evaluatie
vermeldt naast een beschrijvende kwalitatieve beoordeling voorstellen en
aanbevelingen voor toekomstige activiteiten.
§ 3. Naast de evaluatie van de
individuele werking en de resultaten van de interfacediensten voeren de experts
ook een volledige evaluatie van de uitvoering, het beheer en de resultaten van
de actie door. Die evaluatie is mee bepalend voor de wijze van voortzetting van
de actie.
§ 4. De eerste evaluatie wordt
doorgevoerd in 2007. Ze neemt de oorspronkelijke startpositie in 2002, alsmede
de resultaten die behaald zijn en de activiteiten die uitgevoerd zijn op basis
van de financiële steun toegekend in 1998, 1999, 2000 en 2001, in
aanmerking.
HOOFDSTUK V. - Overgangs- en
slotbepalingen
Art. 13.
§ 1. Het eerste beleidsplan bestrijkt de
periode tussen de inwerkingtreding van het besluit en [31 december 2008]. De
interfacediensten dienen het eerste beleidsplan in vóór 31
oktober 2002 bij IWT-Vlaanderen.
§ 2. Het eerste verslag omvat de
activiteiten van de periode van 1 oktober 2002 tot 31 december 2003. De
interfacediensten bezorgen het verslag over het eerste werkingsjaar dat 15
maanden omvat vóór 31 maart 2004 aan
IWT-Vlaanderen.
§ 3. Vóór eind december
2002 wordt 25 % van de voor het begrotingsjaar 2002 voorziene financiële
steun aan de interfacediensten uitbetaald. Deze financiële steun heeft
betrekking op de werking in de periode van oktober tot december
2002.
B.Vl.R.
van 14-11-2007
Art. 14.
Artikel 7 van het decreet van 18 mei 1999
betreffende het voeren van een beleid ter aanmoediging van de technologische
innovatie treedt in werking op 1 oktober 2002.
Art. 15.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het
wetenschaps- en technologisch innovatiebeleid, is belast met de uitvoering van
dit besluit.