OPGEHEVEN : Decreet betreffende de rechtspositieregeling van de
student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde
afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en
de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in
Vlaanderen
(opschrift gewijzigd bij Decr.
29-6-2007)
COORDINATIE
Decr.
30-4-2004 - B.S. 12-10-2004
Decr. 7-5-2004 - B.S.
20-9-2004
Arr. nr. 154/2005, 20-10-2005 - B.S.
3-11-2005
Decr. 16-6-2006 - B.S.
12-10-2006
Decr. 22-12-2006 - B.S.
29-12-2006
Decr. 29-6-2007 - B.S.
20-7-2007
Decr. 29-6-2007 - B.S.
14-9-2007
Decr. 21-12-2007 - B.S.
31-12-2007
Decr. 14-3-2008 - B.S.
26-6-2008
Decr. 4-7-2008 - B.S. 1-9-2008
Decr.
21-11-2008 - B.S. 27-1-2009
Decr. 20-2-2009 - B.S.
29-4-2009
Decr. 8-5-2009- B.S. 28-8-2009
Decr.
18-12-2009 - B.S. 30-12-2009
Decr. 18-12-2009 - B.S.
29-1-2010
Decr. 9-7-2010 - B.S. 31-8-2010
Decr.
23-12-2010 - B.S. 31-12-2010
Decr. 1-7-2011 - B.S.
30-8-2011
Bijz. decr. 13-7-2012 - B.S. 14-9-2012
Bijz. decr. 13-7-2012 - B.S. 17-9-2012
Decr. 13-7-2012 - B.S. 8-11-2012
Decr. 21-12-2012 - B.S. 23-1-2013
Decr. 21-12-2012 - B.S. 19-2-2013
Decr. 5-7-2013 - B.S. 31-7-2013
Decr. 19-7-2013 - B.S. 27-8-2013
opgeheven door Decr. 20-12-2013 - B.S. 27-2-2014
Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij,
Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :
Decreet
betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie in het
hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs
voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de
herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.
DEEL I. - Algemene bepaling
Artikel I.1
Dit decreet regelt een
gemeenschapsaangelegenheid. De bepalingen van artikel V.2 regelen tevens een
gewestaangelegenheid.
DEEL II. - De rechtspositie van de student en de
participatie in het hoger onderwijs
TITEL I. - Definities en
toepassingsgebied
Art. II.1
Voor de toepassing van dit deel wordt
verstaan onder :
1° afgevaardigde : een behoorlijk
gemachtigde vertegenwoordiger;
2° associatie : de
vereniging zonder winstoogmerk bedoeld in
titel I, hoofdstuk VI
van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger
onderwijs in Vlaanderen;
3° bestuur : elk bestuursorgaan
van een associatie, respectievelijk een instelling dat krachtens een wettelijke
of decretale bepaling of de statuten is aangewezen om uitvoerbare beslissingen
te nemen in de in dit decreet bedoelde aangelegenheden;
4°
[representatieve] vakorganisatie : personeelsvereniging die aangesloten is bij
een in de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen vertegenwoordigde syndicale
organisatie en een werking ontplooit naar het hoger
onderwijs;
5° [...]¹
6°
[...]¹
7° Hogescholendecreet : het
decreet
van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse
Gemeenschap;
8° instelling : een universiteit of een
hogeschool;
9° onderhandelen : het gezamenlijk vergaderen
met het oog op het afsluiten van een overeenkomst, geformaliseerd in een
protocol;
10° onderwijs- en examenregeling : de regeling
bedoeld in titel I, hoofdstuk III,
afdeling 5 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de
herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen;
11°
overleggen : het gemeenschappelijk vergaderen met het oog op het uitbrengen van
een gemotiveerd advies;
12° partners bij een associatie :
de in artikel 97 van
het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger
onderwijs in Vlaanderen bedoelde leden van de
associatie;
13° personeel :
a) het
academisch personeel bedoeld in hoofdstuk IV van het
Universiteitendecreet,
b) het onderwijzend personeel bedoeld in
titel III, hoofdstuk II
van het Hogescholendecreet,
c) de wetenschappelijke medewerkers
en de bursalen werkzaam binnen een instelling, ongeacht de aard van de
tewerkstelling of de herkomst van de bezoldiging en
d) de
beleidsondersteunende en technische personeelsleden van een instelling,
ongeacht de aard van de tewerkstelling of de herkomst van de
bezoldiging;
14° raadsman : een advocaat of een
deskundige;
15° student : de persoon ingeschreven in een
instelling;
[15°bis studievoortgangsbeslissing :
één van de volgende beslissingen :
a) een
examenbeslissing, zijnde elke beslissing die, al dan niet op grond van een
deliberatie, een eindoordeel inhoudt over het voldoen voor een
opleidingsonderdeel, meer opleidingsonderdelen van een opleiding, of een
opleiding als geheel;
b) een examentuchtbeslissing, zijnde een
sanctie opgelegd naar aanleiding van examenfeiten;
c) de
toekenning van een bewijs van bekwaamheid, dat aangeeft dat een student op
grond van eerder verworven competenties of eerder verworven kwalificaties
bepaalde competenties heeft verworven;
d) de toekenning van een
vrijstelling, zijnde de opheffing van de verplichting om over een
opleidingsonderdeel, of een deel ervan, examen af te leggen;
e)
een beslissing waarbij het volgen van een schakel- en/of
voorbereidingsprogramma wordt opgelegd en waarbij de studieomvang van dergelijk
programma wordt vastgesteld;
f) het opleggen van een maatregel
van studievoortgangsbewaking, bedoeld in
[[artikel 52]]¹ van het
decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger
onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende
hogeronderwijsmaatregelen;]¹
[g) het weigeren van het
opnemen van een bepaald opleidingsonderdeel in het diplomacontract waarvoor de
student die een geïndividualiseerd traject volgt, zich nog niet eerder
heeft ingeschreven;]³
[h) [[...]]²
i) een
beslissing inzake gelijkwaardigheid van een buitenlands diploma van hoger
onderwijs met een Vlaams diploma van hoger onderwijs genomen krachtens artikel
88 van het decreet 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger
onderwijs in Vlaanderen;
j)
een beslissing waarbij er in geval van overmacht geen aangepaste examenregeling
mogelijk is om organisatorische
redenen.]4
16° Universiteitendecreet :
het
decreet
van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse
Gemeenschap;
17° volstrekte meerderheid van stemmen : het
feit dat het aantal voorstemmen het aantal tegenstemmen
overtreft.
[ ]¹ Decr.
30-4-2004; [ ]² Decr. 29-6-2007; [ ]³ Decr. 8-5-2009; [ ]4 Decr.
1-7-2011; [[ ]]¹ Decr. 8-5-2009; [[ ]]² Decr.
van 19-7-2013
Art. II.2
§ 1. De bepalingen van dit deel zijn
van toepassing op de associaties en de instellingen, met uitzondering van de
bepalingen van titel II, die slechts van toepassing zijn op de
instellingen.
§ 2. De bepalingen van dit deel zijn
niet van toepassing op de transnationale Universiteit Limburg, met uitzondering
van de bepalingen van Titel II, Hoofdstuk 3, Afdeling 2, Onderafdeling 2, voor
wat betreft examen(tucht)beslissingen die betrekking hebben op de academische
opleidingen bedoeld in artikel 3 van het Verdrag van 18 januari 2001 tussen de
Vlaamse Gemeenschap en het Koninkrijk der Nederlanden inzake de transnationale
Universiteit Limburg.
Voor de toepassing van artikel II.24,
§ 1, eerste lid, wordt voor wat betreft de transnationale Universiteit
Limburg verstaan onder :
1° "de dag van kennisname van de
in artikel II.14, eerste lid bedoelde beslissing"
a) bij
ontstentenis van een interne beroepsprocedure : de dag van proclamatie in geval
van een examenbeslissing, zoniet de dag waarop de student kennis heeft genomen
van de genomen beslissing;
b) indien een interne
beroepsprocedure openstaat : de dag van kennisname van een beslissing na enig
intern beroep.
2° "het verstrijken van de in artikel II.14,
tweede lid bedoelde termijn" : het verstrijken van een redelijke termijn om een
beslissing na intern beroep te nemen, zo een interne beroepsprocedure
openstaat.
[§ 3. De bepalingen van titel II, met
uitzondering van artikel II.3, II.10 en II.43, zijn mede van toepassing op de
in artikel 37 van het
decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger
onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen
bedoelde validerende instanties.
Voor de lezing van de in het
eerste lid bedoelde bepalingen :
1° worden de personen die
een bekwaamheidsonderzoek aanvragen als "studenten"
beschouwd;
2° wordt het reglement van de validerende
instantie als "onderwijs- en examenregeling"
beschouwd;
[[3° worden de personen die op
grond van EVK's of van een bewijs van bekwaamheid een vrijstelling aanvragen
als studenten
beschouwd;
4° worden de
personen die een aanvraag doen voor het volgen van een schakel- of
voorbereidingsprogramma als studenten beschouwd.]]
]
Decr. 30-4-2004; [[ ]]
Decr.
van 1-7-2011
TITEL II. - De rechtspositie van de
student
HOOFDSTUK 1. - Aard van de
rechtspositie
Art. II.3
§ 1. Het bestuur en de student
sluiten door de inschrijving een toetredingsovereenkomst.
[Het
bestuur bezorgt het e-mailadres dat de student bij de instelling heeft aan het
Vlaams ministerie voor Onderwijs en Vorming.]
§ 2. Het bestuur bepaalt en
wijzigt de algemene voorwaarden van de overeenkomst, met inachtname van de
participatierechten van de studentenraad, zoals bedoeld in titel III, hoofdstuk
2.
Deze algemene voorwaarden worden vastgelegd in
:
1° de onderwijs- en
examenregeling;
2° de rechtspositieregeling van de student,
waarin ten minste worden opgenomen :
a) de wederzijdse rechten
en plichten van het bestuur en de student en de gevolgen van de niet-naleving
daarvan,
b) de wegwijsinformatie bedoeld in artikel 29, §
1, van het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van
bestuur.
Decr.
van 8-5-2009
Art. II.4
[Het bestuur, of enig orgaan dat
werkt onder de verantwoordelijkheid van het bestuur, treedt bij het nemen van
een studievoortgangsbeslissing op als openbare dienst, die in een reglementaire
verhouding staat tot de student.]
Decr.
van 30-4-2004
HOOFDSTUK 2. - Algemene
beginselen
AFDELING 1. - Algemeen
Art. II.5
Het bestuur waarborgt ten
aanzien van de studenten de beginselen die in dit hoofdstuk worden
vastgelegd.
AFDELING 2. -
Gelijkheidsbeginsel
Art. II.6
[§ 1. De studenten worden gelijk behandeld.
§ 2. Besturen nemen, gezamenlijk of individueel, maatregelen om de toegankelijkheid van het hoger onderwijs - in materiële en immateriële zin - te waarborgen ten aanzien van studenten uit objectief af te bakenen bevolkingsgroepen waarvan de deelname aan het hoger onderwijs beduidend lager is dan deze van andere bevolkingsgroepen.
Besturen beschikken daarbij over de mogelijkheid om maatregelen van corrigerende ongelijkheid te nemen of te handhaven, voor zover deze maatregelen :
1° van tijdelijke aard zijn en verdwijnen wanneer het in het eerste lid vooropgestelde doel is bereikt, en;
2° geen onnodige beperking van andermans rechten inhouden.
§ 3. Studenten met functiebeperkingen hebben recht op redelijke aanpassingen.
Studenten met functiebeperkingen zijn studenten met langdurige fysieke, mentale of zintuiglijke beperkingen die hen in wisselwerking met diverse drempels kunnen beletten volledig, effectief en op voet van gelijkheid met andere studenten te participeren aan het hoger onderwijs.
Een aanpassing is een concrete maatregel, van materiële of immateriële aard, die de beperkende invloed van een onaangepaste omgeving op de participatie van een persoon met een functiebeperking neutraliseert. Als een redelijke aanpassing wordt beschouwd, de aanpassing die geen disproportionele belasting betekent. Een beslissing tot weigering van de gevraagde aanpassingen kan gemotiveerd zijn op grond van een door de instelling gemaakte afweging dat de gevraagde aanpassing afbreuk doet aan de mogelijkheid de essentiële leerresultaten van de opleiding te bereiken.
De criteria voor de afweging van disproportionaliteit zijn conform artikel 2, § 2 en § 3, van het protocol van 19 juli 2007 betreffende het begrip redelijke aanpassingen in België krachtens de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding.]
Decr.
van 19-7-2013
AFDELING 3. - Openbaarheid
Art. II.7
Het bestuur treedt ten aanzien
van de studenten op als bestuursinstantie voor wat betreft de toepassing van
het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van
bestuur.
[...]
Decr.
van 8-5-2009
AFDELING 4. -
Onpartijdigheid
Art. II.8
De studenten worden behandeld
zonder vooringenomenheid.
Het bestuur voorkomt dat personen die
een persoonlijk belang hebben bij een beslissing inzake een bepaalde student de
besluitvorming beïnvloeden.
AFDELING 5. - Rechten van
verdediging
Art. II.9
Het bestuur stelt een
ombudsdienst in die onder de voorwaarden bepaald in de onderwijs- en
examenregeling een bemiddelende rol opneemt bij geschillen tussen een student
en één of meerdere personeelsleden.
De geschillen
houden verband met :
1° de toepassing van de onderwijs- en
examenregeling en/of de rechtspositieregeling van de
student;
2° als onbillijk ervaren handelingen en
toestanden.
Art. II.10
Een student heeft bij een
tuchtprocedure het recht op :
1° de mededeling van de aard
van de jegens hem overwogen maatregelen en van de gronden waarop deze zijn
gebaseerd;
2° inzage in het volledige
dossier;
3° een redelijke termijn om een mondeling of
schriftelijk verweer voor te bereiden en naar voor te
brengen;
4° bijstand door een
raadsman.
AFDELING 6. - Motivering
Art. II.11
Eenzijdige rechtshandelingen
met individuele strekking die beogen rechtsgevolgen te hebben voor
één of meer studenten vermelden in de akte de juridische en
feitelijke overwegingen waarop zij zijn gegrond. Deze motivering moet afdoende
zijn.
HOOFDSTUK 3. - [Rechtsbescherming bij
studievoortgangsbeslissingen]
Decr.
van 30-4-2004
AFDELING 1. - Materiële
vergissingen
Art. II.12
[De onderwijs- en
examenregeling bepaalt de wijze waarop studievoortgangsbeslissingen worden
herzien, wanneer deze zijn aangetast door materiële vergissingen die
worden vastgesteld binnen een vervaltermijn van tien kalenderdagen na de dag
waarop deze zijn genomen.]
Decr.
van 30-4-2004
AFDELING 2. -
Onregelmatigheden
ONDERAFDELING 1. - Intern
beroep
Art. II.13
De student die oordeelt dat
een ongunstige [studievoortgangsbeslissing] aangetast is door een schending van
het recht, heeft toegang tot een interne beroepsprocedure, waarvan de vormen
zijn vastgelegd in de onderwijs- en examenregeling.
De student
stelt een verzoek tot [heroverweging van de studievoortgangsbeslissing] in
binnen een vervaltermijn van vijf kalenderdagen, die ingaat op
:
1° in het geval van een examenbeslissing : de dag na deze
van de proclamatie;
2° [in het geval van een andere
studievoortgangsbeslissing] : de dag na deze waarop de student kennis heeft
genomen van de genomen beslissing.
Decr.
van 30-4-2004
Art. II.14
De interne
beroepsprocedure leidt tot :
1° de gemotiveerde afwijzing
van het beroep op grond van de onontvankelijkheid ervan;
2°
[een beslissing die de oorspronkelijke beslissing op gemotiveerde wijze
bevestigt, of herziet.]
De in het eerste lid bedoelde
beslissingen worden aan de student ter kennis gebracht binnen een termijn van
vijftien kalenderdagen, die ingaat op de dag na deze waarop het beroep is
ingesteld.
Decr.
van 30-4-2004
ONDERAFDELING 2. - [De Raad voor
betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen]
Decr.
van 30-4-2004
SECTIE 1. - Algemeen
Art. II.15
Er wordt een [Raad voor
betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen]¹, verder "de Raad"
genoemd, opgericht bij het ministerie van de Vlaamse
Gemeenschap.
De Raad doet als administratief rechtscollege
uitspraak over de beroepen die door studenten [of personen op
wie de beslissing betrekking heeft,]4 worden ingesteld tegen
[studievoortgangsbeslissingen]³, na uitputting van de in onderafdeling 1
bedoelde interne beroepsprocedure.
[De beslissingen genomen
door het instellingsbestuur en door de stuurgroep Databank Hoger Onderwijs op
grond van de procedure, zoals vastgelegd in
artikel 113quater van
het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger
onderwijs in Vlaanderen, kunnen worden aangevochten voor de Raad voor
betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen. De Raad beoordeelt of de
bestreden vermeldingen in overeenstemming zijn met de decretale en
reglementaire bepalingen en, desgevallend, met de van toepassing zijnde
onderwijs- en examenregelingen. De behandeling van een verzoekschrift ter zake
door de Raad leidt tot de gemotiveerde afwijzing van het beroep op grond van de
onontvankelijkheid of ongegrondheid ervan, of tot de gemotiveerde vernietiging
van de onrechtmatig genomen beslissing. In dat laatste geval brengt het
instellingsbestuur of de door de stuurgroep aangewezen persoon de bestreden
vermelding onverwijld in overeenstemming met de dragende redenen die hebben
geleid tot de uitspraak van de
Raad.]²
[Personen die nog niet
ingeschreven zijn aan een instelling voor hoger onderwijs kunnen tegen een
beslissing, bedoeld in artikel II. 1, 15°bis, h), of over een aanvraag om
vrijstelling op grond van EVK's of van een bewijs van bekwaamheid maar een keer
een beroep instellen bij de Raad ingeval ze in een periode van 4 jaar een
aanvraag met dezelfde of vergelijkbare strekking hebben ingediend bij meerdere
instellingen. Een dergelijk beroep dat een tweede keer is ingesteld, is
onontvankelijk.]4
[ ]¹
Decr. 30-4-2004; [ ]² Decr. 14-3-2008; [ ]³ Decr. 8-5-2009; [ ]4
Decr.
van 1-7-2011
Art. II.16
De Vlaamse regering bepaalt
de zetel van de Raad.
SECTIE 2. - Samenstelling
Art. II.17
§ 1. De Raad is
samengesteld uit volgende leden :
1° [een werkend en twee
plaatsvervangende voorzitters;]
2° twee werkende en [vier]
plaatsvervangende bijzitters.
[Elk van de plaatsvervangende
bijzitters mag elk van de werkende bijzitters vervangen.]
§ 2. De voorzitter is een
jurist met een grondige kennis van het hoger onderwijs.
De
bijzitters zijn op het ogenblik van hun benoeming ten minste vijf jaar belast
met een opdracht als lid van het academisch of onderwijzend personeel van een
instelling.
Decr.
van 16-6-2006
Art. II.18
§ 1. De Vlaamse regering
benoemt de leden.
De bijzitters worden benoemd op gezamenlijke
voordracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad en de Vlaamse
Hogescholenraad. Deze voordracht voorziet in een billijk evenwicht tussen de
universiteiten en de hogescholen en tussen de officiële en de vrije
instellingen.
§ 2. Het mandaat van de
leden heeft een duur van zes jaar. Het is
hernieuwbaar.
[§ 3. Ten hoogste twee derden van de door de Vlaamse Regering benoemde leden mag van hetzelfde geslacht zijn. Dit quotum is van toepassing op het totaal aantal leden voorzitters en bijzitters samengenomen en zonder onderscheid op de werkende en plaatsvervangende leden van de Raad. Ingeval de in paragraaf 1 bepaalde voordrachtprocedure het niet mogelijk maakt om aan de verplichting te voldoen binnen een periode van drie maanden na het vacantverklaren van het mandaat dan kan de Vlaamse Regering, op voordracht van de minister onder wiens bevoegdheid de Raad functioneert, zelf een lid benoemen of op basis van de motivering van de voordrachtinstantie een afwijking toestaan op grond van de aanspraken en verdiensten van de voorgedragen kandidaat van het andere geslacht.
Bij een hernieuwing van een of meer mandaten wordt, zolang het quotum niet gerealiseerd is, een kandidaat van het ondervertegenwoordigde geslacht aangewezen.
Ingeval leden verhinderd zijn om effectief te zetelen volgens de vooropgestelde quota omwille van niet beschikbaarheid of andere onverenigbaarheden, kan de zitting van de Raad wel doorgaan om de continuïteit en een snelle rechtsbedeling niet te verhinderen.]
Decr.
van 19-7-2013
Art. II.19
§ 1. De leden kunnen op
ieder moment ontslag nemen.
De Vlaamse regering kan een lid
slechts ontslaan in geval van grove nalatigheid of kennelijk
wangedrag.
§ 2. Totdat in hun
vervanging is voorzien blijven de leden hun functie uitoefenen, behoudens in
het geval van een door de Vlaamse regering gegeven
ontslag.
Art. II.20
De Vlaamse regering stelt
onder de ambtenaren van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap de secretaris
van de Raad aan.
SECTIE 3. - Bevoegdheid
Art. II.21
De Raad beoordeelt of
[studievoortgangsbeslissingen] in overeenstemming zijn met
:
1° de decretale en reglementaire bepalingen en de
onderwijs- en examenregeling;
2° de algemene
administratieve beginselen.
De Raad stelt zijn appreciatie
betreffende de waarde van een kandidaat niet in de plaats van die van [het
bestuur of enig orgaan dat werkt onder de verantwoordelijkheid van het
bestuur].
Decr.
van 30-4-2004
Art. II.22
[§ 1.]² De
behandeling van het verzoekschrift door de Raad leidt tot
:
1° de gemotiveerde afwijzing van het beroep op grond van
de onontvankelijkheid en/of ongegrondheid ervan, of;
2° de
[gemotiveerde vernietiging van de onrechtmatig genomen
studievoortgangsbeslissing]¹, in welk geval de Raad het bestuur kan
bevelen een nieuwe beslissing te nemen, onder door de Raad te stellen
voorwaarden. Deze voorwaarden kunnen inhouden dat :
a) een
nieuwe examen(tucht)beslissing afhankelijk wordt gemaakt van de organisatie van
een nieuw examen of een onderdeel daarvan. De Raad kan de termijn en de
materiële voorwaarden bepalen waaronder deze organisatie moet
gebeuren;
[b) een nieuwe beslissing houdende toekenning van een
bewijs van bekwaamheid in voorkomend geval afhankelijk wordt gemaakt van de
organisatie van een nieuw bekwaamheidsonderzoek of een onderdeel daarvan. De
Raad kan de termijn en de materiële voorwaarden bepalen waaronder deze
organisatie moet gebeuren;]¹
c) welbepaalde onregelmatige
of onredelijke motieven bij de totstandkoming van de nieuwe beslissing niet
worden betrokken;
d) welbepaalde regelmatige en redelijke
motieven bij de totstandkoming van de nieuwe beslissing kennelijk in ogenschouw
moeten worden genomen.
In het geval bedoeld onder het eerste
lid, 2°, kan de Raad, zo hij dit op grond van de aangedragen feiten
kennelijk noodzakelijk acht, bevelen dat de verzoeker in afwachting van een
nieuwe beslissing voorlopig ingeschreven wordt, [alsof geen nadelige
studievoortgangsbeslissing was
genomen]¹.
[Bij de behandeling van een
verzoekschrift dat als voorwerp een studievoortgangsbeslissing heeft zoals
bepaald in artikel II. 1, 15bis °, j), oordeelt de Raad of er in voorkomend
geval al dan niet sprake is van een niet remedieerbare overmacht en de
onmogelijkheid om voor de betrokken student om organisatorische redenen een
aangepaste examenregeling uit te
werken.]³
[§ 2. Na vernietiging van
de onrechtmatig genomen studievoortgangsbeslissing door de Raad vervalt de
verplichting om bij de aanvechting van een nieuwe ongunstige
studievoortgangsbeslissing genomen in opvolging van de uitspraak van de Raad de
interne beroepsprocedure uit te putten vooraleer een beroep in te stellen bij
de Raad.]²
[ ]¹
Decr. 30-4-2004; [ ]² Decr. 8-5-2009; [ ]³ Decr.
van 1-7-2011
Art. II.23
De Vlaamse regering vermag
aan de leden van de Raad op geen enkele wijze enige instructie te geven omtrent
de wijze waarop zij de in deze sectie bedoelde bevoegdheden
uitoefenen.
SECTIE 4. - Procedureverloop
SUBSECTIE 1. - Aanhangingmaking
Art. II.24
§ 1. De beroepen bij de
Raad worden ingesteld binnen een vervaltermijn van vijf kalenderdagen, die
ingaat de dag na die van kennisname van de in artikel II.14, eerste lid
bedoelde beslissing
[...]¹.
[De
beroepen tegen een beslissing bedoeld in artikel II. 1, 15°bis, [[...]] i),
worden bij de Raad ingesteld binnen een vervaltermijn van 30 dagen die ingaat
de dag na kennisname van de definitieve beslissing van het bij of krachtens het
decreet bevoegd orgaan en uiterlijk de eenendertigste dag na de dag van een
kennisgeving van de betrokken
beslissing.
Bij het
uitblijven van een tijdige beslissing van de interne beroepsinstantie binnen de
termijn zoals bepaald in artikel II.14, tweede lid, dient in voorkomend geval
het beroep bij de Raad binnen de vervaltermijn van vijf kalenderdagen na het
verstrijken van deze termijn te worden ingesteld, tenzij vóór het
verstrijken van de termijn waarover de interne beroepsinstantie beschikt, deze
aan de student meedeelt op welke latere datum zij uitspraak zal doen. In dat
geval gaat de vervaltermijn van vijf kalenderdagen voor het beroep bij de Raad
in de dag na die datum.]¹
Indien
[de vijfde of dertigste dag van de in het eerste lid
respectievelijk tweede lid]¹ bedoelde termijn een zaterdag,
zondag of wettelijke feestdag is, wordt de termijn verlengd tot de
eerstvolgende werkdag waarop de postdiensten open zijn.
[Op de initiële studievoortgangsbeslissing vermeldt het instellingsbestuur naast de interne beroepsmodaliteiten de beroepstermijn van vijf kalenderdagen om een extern beroep in te stellen die ingaat na het uitblijven van een tijdige interne beroepsbeslissing zoals in het derde lid bepaald.]²
§ 2. De beroepen worden
ingesteld bij wijze van verzoekschrift, waarin ten minste een feitelijke
omschrijving is opgenomen van de ingeroepen bezwaren.
Het
verzoekschrift wordt gedagtekend en, op straffe van onontvankelijkheid,
ondertekend door de verzoeker of zijn raadsman.
Het
verzoekschrift vermeldt :
1° de naam en de woonplaats van
de verzoeker. Wanneer woonplaatskeuze wordt gedaan bij de raadsman van de
verzoeker, wordt dit in het verzoekschrift aangegeven;
2°
de naam en de zetel van het bestuur;
3° het voorwerp van
het beroep.
§ 3. Het verzoekschrift
wordt bij aangetekend schrijven overgemaakt aan de Raad. Een kopie van het
verzoekschrift wordt tezelfdertijd bij aangetekend schrijven overgemaakt aan
het bestuur.
Als datum van het beroep geldt de datum van
postmerk.
[ ]¹ Decr.
1-7-2011; [ ]² Decr. 21-12-2012; [[ ]] Decr.
van 19-7-2013
Art. II.25
§ 1. De verzoeker kan
aan het verzoekschrift de overtuigingsstukken toevoegen die hij nodig
acht.
De verzoeker kan naderhand slechts bijkomende
overtuigingsstukken aan het dossier laten toevoegen, voor zover deze bij de
opmaak van het verzoekschrift nog niet aan de verzoeker bekend waren. De
verzoeker bezorgt in dat geval onverwijld een kopie van de bijkomende
overtuigingsstukken aan het bestuur.
§ 2. De
overtuigingsstukken worden door de verzoeker gebundeld en op een inventaris
ingeschreven.
Art. II.26
Een onontvankelijk
verzoekschrift kan lopende de beroepstermijn worden vervangen door een nieuw
verzoekschrift, dat uitdrukkelijk de intrekking van het eerdere verzoekschrift
bevestigt.
Art. II.27
De secretaris schrijft elk
inkomend beroep in op een register.
SUBSECTIE 2. - Samenstelling van het dossier
Art. II.28
§ 1. Na ontvangst van de
kopie van het verzoekschrift stelt het bestuur de Raad en de verzoeker
onverwijld in het bezit van de stukken op grond waarvan de beslissing is
genomen.
Deze stukken omvatten ten minste
:
1° een afschrift van de bestreden
[studievoortgangsbeslissing];
2° in voorkomend geval : de
examenkopij(en) van of het stagerapport inzake de verzoeker [, of het verslag
van het bekwaamheidsonderzoek met het oog op de verwerving van een bewijs van
bekwaamheid];
3° het dossier samengesteld naar aanleiding
van het in artikel II.13, eerste lid, van dit decreet bedoelde intern
beroep.
De stukken worden door het bestuur gebundeld en op een
inventaris ingeschreven.
§ 2. Het bestuur geeft
bij de overmaking van de stukken aan welke contactpersoon belast is met de
administratieve opvolging van de procedure bij de Raad.
§ 3. Indien het bestuur
de in § 1 bedoelde stukken niet onverwijld overmaakt, kan het door de
voorzitter worden aangemaand om daartoe alsnog, binnen een gestelde termijn,
over te gaan.
Indien het bestuur de stukken en inlichtingen
niet of niet binnen de gestelde termijn overlegt, worden de door de verzoeker
aangehaalde feiten als bewezen geacht, behoudens indien deze feiten kennelijk
onjuist zouden zijn of worden tegengesproken door de door verzoeker overgelegde
overtuigingsstukken.
Decr.
van 30-4-2004
Art. II.29
De secretaris is onder het
gezag van de voorzitter belast met de samenstelling van het dossier, dat naast
de in artikel II.28, § 1, bedoelde stukken tevens de overtuigingsstukken
omvat die door de verzoeker bij het verzoekschrift werden
gevoegd.
Art. II.30
Zodra het dossier is
samengesteld, wordt dit door de secretaris via het meest gerede
communicatiemiddel aan de partijen gemeld. De secretaris geeft het lokaal aan
waar het dossier door de partijen en/of hun raadsman kan worden
geraadpleegd.
SUBSECTIE 3. - Onderzoek
Art. II.31
De secretaris bezorgt de
partijen na samenstelling van het dossier via het meest gerede
communicatiemiddel :
1° een ontwerp van
procedurekalender;
2° de datum, het uur en de plaats van de
zitting van de Raad;
3° de samenstelling van de
Raad.
Artikel II.32
§ 1. Het in artikel
II.31,1°, bedoelde ontwerp van procedurekalender stelt de termijn vast
waarbinnen :
1° het bestuur in staat wordt gesteld een
antwoordnota aan de Raad en aan de verzoeker voor te
leggen;
2° de verzoeker in staat wordt gesteld een
wederantwoordnota aan de Raad en aan de verzoeker voor te
leggen.
De in het eerste lid bedoelde termijn bedraagt voor
elke partij ten minste achtenveertig uur.
De secretaris en de
partijen kunnen het ontwerp in onderling overleg wijzigen. Indien geen
overeenstemming wordt bereikt, wordt het ontwerp van procedurekalender
definitief.
§ 2. De definitief
vastgestelde procedurekalender wordt bij aangetekend schrijven aan de partijen
overgemaakt.
§ 3. De antwoordnota en
de wederantwoordnota worden aan de Raad en aan de tegenpartij bezorgd via het
meest gerede communicatiemiddel.
Een buiten de gestelde termijn
aan de Raad overgemaakte antwoordnota of wederantwoordnota wordt uit de verdere
procedure geweerd.
Art. II.33
§ 1. De partijen kunnen
één of meer leden schriftelijk en op gemotiveerde wijze wraken
vóór de aanvang van de zitting, tenzij de reden tot wraking later
is ontstaan. De voorzitter, of, zo deze wordt gewraakt, de plaatsvervangende
voorzitter, doet onmiddellijk uitspraak over het verzoek tot wraking. Zo het
verzoek wordt ingewilligd, neemt de plaatsvervanger de plaats in van het
gewraakte lid.
Het lid dat weet dat er een reden tot wraking
tegen hem bestaat, moet zich van de zaak onthouden.
§ 2. De redenen tot
wraking zijn de volgende :
de redenen bedoeld in artikel 828,
829, tweede lid en 830 van het Gerechtelijk Wetboek;
de
hoedanigheid van lid van een in artikel 24, § 4 van de Grondwet bedoelde
rechtspersoon verantwoordelijk voor de universiteit of de hogeschool waaraan de
kwestieuze beslissing werd genomen.
Art. II.34
De partijen kunnen
schriftelijk en op gemotiveerde wijze vragen dat bepaalde getuigen door de Raad
worden ondervraagd. De Raad beslist soeverein over de toelaatbaarheid van een
getuigenverhoor en maakt van zijn beslissing melding in de
uitspraak.
SUBSECTIE 4. - Zitting en uitspraak
Art. II.35
De voorzitter leidt de
zitting.
De zittingen zijn openbaar, behoudens indien de
voorzitter, al dan niet op verzoek van de partijen of één ervan,
oordeelt dat gewichtige redenen aanwezig zijn die zich tegen de openbaarheid
van de hoorzitting verzetten.
Het verzoek wordt op tegenspraak
behandeld. De partijen pleiten in elkaars aanwezigheid.
De
voorzitter ondervraagt desgevallend de door de partijen opgeroepen
getuigen.
De voorzitter sluit de debatten na de pleidooien en
in voorkomend geval na de wederantwoorden.
Art. II.36
Bij regelmatige oproeping
belet de afwezigheid van de partijen of één ervan de geldigheid
van een zitting niet.
Art. II.37
De Raad beraadslaagt en
beslist achter gesloten deuren over zijn uitspraken.
De
uitspraken van de Raad zijn openbaar.
De Raad antwoordt in de
uitspraken op alle opmerkingen van de partijen die de aan het geschil te geven
oplossing kunnen beïnvloeden.
[De uitspraak van de Raad wordt bij het secretariaat ter beschikking gesteld van de partijen op de eerstvolgende werkdag na de zitting, behoudens een andersluidende beslissing van de Raad. Deze terbeschikkingstelling geldt als enige kennisgeving van de uitspraak aan alle partijen. De uitspraak van de Raad wordt ook nog elektronisch meegedeeld aan de partijen op de eerste werkdag volgend op de zitting van de Raad, behoudens een andersluidende beslissing van de Raad.]
Decr.
van 19-7-2013
Art. II.38
De uitspraken van de Raad
wordt uitgebracht binnen een ordetermijn van vijftien kalenderdagen, die ingaat
de dag na die waarop het beroep is ingeschreven op het in artikel II.27
bedoelde register.
[In afwijking van het
bepaalde in het eerste lid worden de uitspraken van de Raad in beroepen tegen
een beslissing bedoeld in artikel II. 1, 15°bis, h) en i), uitgebracht
binnen een ordetermijn van 30
kalenderdagen.]
Decr.
van 1-7-2011
SECTIE 5. - Bijstand door een raadsman
Art. II.39
De partijen kunnen zich
bij een procedure voor de Raad laten bijstaan door een
raadsman.
De raadsman legt ten laatste ter zitting een
schriftelijke machtiging voor, behoudens indien :
1° de
raadsman ingeschreven is als advocaat of als advocaat-stagiair,
en/of
2° de raadsman samen met de betrokken partij ter
zitting verschijnt.
SECTIE 6. - Schorsing der werkzaamheden
Art. II.40
Ten aanzien van beroepen
die in juli of augustus worden ingeschreven op het in artikel II.27 bedoelde
register, kan een bestuur de Raad verzoeken rekening te houden met een
gestaafde onderbezetting van de instelling ten gevolge van de jaarlijkse
vakantie van het personeel.
Zo de Raad de onderbezetting
gestaafd acht :
1° schorst hij gedurende ten hoogste 21
kalenderdagen de in artikel II.38 bedoelde termijn,
en/of
2° verstrijkt de overeenkomstig artikel II.22, eerste
lid, 2°, a) door de Raad te bepalen termijn niet eerder dan op de dag na
deze waarop voldoende personeelsleden aanwezig zijn om een examencommissie
opnieuw op rechtmatige wijze samen te stellen.
SECTIE 7. - Uitvoeringsmachtiging
Art. II.41
De Vlaamse regering
bepaalt de wijze waarop de leden van de Raad en de secretaris worden
vergoed.
Zij kan nadere regelen bepalen omtrent de
formaliteiten die door de partijen bij procedures voor de Raad moeten worden
vervuld, zonder dat deze op enigerlei wijze kunnen leiden tot de
onontvankelijkheid van een beroep.
Art. II.42
De nadere werkingsregelen
van de Raad worden vastgelegd in een huishoudelijk
reglement.
SECTIE 8. - Publicatie van de uitspraken
Art. II.43
Onder het gezag van de Raad
voorziet het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap in de geanonimiseerde
publicatie van de uitspraken op de website van het departement Onderwijs en in
een jaarlijks verslagboek.
HOOFDSTUK 4. - Stage
Art. II.44
§ 1. De Vlaamse regering
ontwikkelt vóór de aanvang van het academiejaar 2005-2006 een
code houdende de bepaling van de wederzijdse aanspraken tussen stagedoende
studenten, instellingen en stageplaatsen en legt deze ter bekrachtiging voor
aan het Vlaams Parlement.
§ 2. De Vlaamse regering legt de
code ten laatste één maand na de goedkeuring ter bekrachtiging
voor aan het Vlaams Parlement.
De code heeft uitwerking vanaf
de datum die het decreet aangeeft.
HOOFDSTUK 5. -
Slotbepalingen
AFDELING 1. -
Wijzigingsbepaling
Art. II.45
Aan Hoofdstuk III van het
decreet van 18 mei 1999 betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor
postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke
dienstverlening wordt een artikel 13bis toegevoegd, dat luidt als volgt :
...
AFDELING 2. -
Inwerkingtredingsbepaling
Art. II.46
De bepalingen van deze titel
treden als volgt in werking :
1° hoofdstuk 1 en 2 treden in
werking met ingang van het academiejaar 2004-2005;
2°
hoofdstuk 3 en artikel II.45 treden in werking op 1 januari
2005;
3° hoofdstuk 4 treedt in werking op de dag van
bekendmaking van dit decreet in het Belgisch
Staatsblad.
TITEL III. - Participatie inzake
onderwijsaangelegenheden
HOOFDSTUK 1. - Algemene
bespreking
Art. II.47
§ 1. Het bestuur bespreekt de
algemene organisatie en werking van de associatie, respectievelijk de
instelling ten minste één maal per academiejaar met
afgevaardigden van :
1° voorzover er geen stemgerechtigde
personeelsleden zetelen in het bestuur : verkozen of aangeduide personeelsleden
die zetelen in een orgaan van de associatie, respectievelijk de instelling,
en
2° voor zover er geen stemgerechtigde studenten zetelen
in het bestuur : de studentenraad.
De bespreking vindt plaats
in de schoot van een bestaand orgaan of binnen een specifiek daartoe
bijeengeroepen forum.
§ 2. Voor de toepassing van
§ 1, eerste lid, wordt onder algemene organisatie en werking ten minste
verstaan :
1° het strategisch beleid, zijnde
:
a) de uitbreiding, inkrimping of beëindiging van de
werkzaamheden van de associatie, de instelling, of een belangrijk onderdeel
daarvan;
b) het aangaan van samenwerkingsverbanden met andere
instellingen of organisaties, het overdragen van bevoegdheden aan andere
instellingen of organisaties, of het organiseren van vormen van dienstgewijze
decentralisatie;
c) de programmatie van
opleidingen;
2° het algemeen onderwijskundig beleid,
inzonderheid de planning van onderwijsvernieuwing en
onderwijsverbetering;
3° het onderzoeksbeleid en de plannen
tot verwezenlijking van dit beleid;
4° het
internationaliseringsbeleid inzake onderwijs;
5° het beleid
met betrekking tot de verdeling en de besteding van de
middelen.
HOOFDSTUK 2. - De
studentenraad
AFDELING 1. - Oprichting
Art. II.48
§ 1. Het bestuur ziet toe op
de oprichting van één studentenraad op het niveau van de
associatie, respectievelijk de instelling.
§ 2. De studentenraad op het
niveau van de instelling kan beslissen dat participatiecommissies worden
opgericht op het niveau van onderdelen van de instelling.
De
samenstelling en de functioneringswijze van de participatiecommissies worden
vastgelegd in het in artikel II.66 bedoelde
participatiereglement.
IN VOEGE VANAF 1/10/2014 (Decr. XXIII, 19-7-2013 - B.S. 27-8-2013; Art. V.71 : "§ 2. De studentenraad op het niveau van de instelling kan beslissen dat participatiecommissies worden opgericht op het niveau van andere onderdelen van de instelling. Ten minste voor wat betreft de adviesorganen op het opleidingsniveau wordt studentenparticipatie geregeld zodat de studenten minstens een derde van de stemmen binnen dit orgaan hebben. Wanneer onvoldoende studenten bereid gevonden worden om er deel van uit te maken, kan het adviesorgaan toch functioneren.
De samenstelling en de functioneringswijze van de participatiecommissies worden vastgelegd in het in artikel II.66 bedoelde participatiereglement."
Decr.
van 19-7-2013
AFDELING 2. - Voorbereidende
maatregelen
Art. II.49
§ 1. De oprichting van een
studentenraad wordt begeleid door een forum dat is samengesteld uit
:
1° in de associaties : een gelijk aantal afgevaardigden
van het bestuur en van de verkozen studenten die zetelen in organen van de
partners bij de associatie;
2° in de instellingen : een
gelijk aantal afgevaardigden van het bestuur en van de bestaande studentenraad,
of, bij gebreke daaraan, van de verkozen studenten die zetelen in een orgaan
van de instelling.
§ 2. Bij wijze van
overgangsmaatregel bepaalt het forum de regelen bedoeld in artikel II.50,
§ 1, tweede lid, II.51, § 1, tweede lid en II.52. Het forum beslist
daartoe op grond van een volstrekte meerderheid van stemmen binnen het bestuur,
enerzijds, en de afgevaardigden van de verkozen studenten, respectievelijk de
studentenraad, anderzijds.
Bij wijze van overgangsmaatregel
maakt de studentendelegatie in het forum de keuze bedoeld in artikel II.61,
§ 1, tweede lid.
§ 3. Het bestuur draagt er
zorg voor dat de in § 1 bedoelde afgevaardigden op de hoogte zijn van het
organigram van de associatie, respectievelijk de instelling en van de allocatie
van bevoegdheden.
AFDELING 3. -
Samenstelling
Art. II.50
§ 1. De studentenraad bestaat
uit leden, die worden verkozen door en onder de studenten behorende tot de
associatie, respectievelijk de instelling.
De studentenraad
bepaalt het aantal leden, dat ten minste acht bedraagt.
§ 2. Studenten die op het
ogenblik waarop zij als stemgerechtigd lid worden aangeduid in het bestuur niet
behoren tot de studentenraad, worden van rechtswege met stemrecht in deze
studentenraad opgenomen.
Het overeenkomstig § 1, tweede
lid, bepaalde aantal leden wordt voor de berekening van aanwezigheidsquora en
stemverhoudingen met de in het eerste lid bedoelde studenten
uitgebreid.
Art. II.51
§ 1. De verkiezingen worden
georganiseerd door het bestuur in samenspraak met de studentenraad. Zij zijn
gespreid over meerdere dagen.
De studentenraad legt de nadere
kiesprocedure vast. De procedure waarborgt ten minste de verkiezing van een
redelijk aantal plaatsvervangers voor de effectieve leden van de studentenraad.
De procedure kan door middel van kieskringen waarborgen dat in de studentenraad
studenten zijn vertegenwoordigd vanuit de verschillende partners bij de
associatie, respectievelijk de onderscheiden onderverdelingen van de
instelling.
§ 2. Indien minder dan 10 %
van het totaal aantal studenten aan de verkiezing heeft deelgenomen, wordt de
studentenraad op grond van de verkiezingsuitslag samengesteld, waarbij evenwel
volgende bevoegdheden en prerogatieven worden opgeschort tot de volgende
verkiezingen :
1° in de associaties en instellingen waarvan
het bestuur (een) stemgerechtigde afgevaardigde(n) van de studentenraad bevat :
het stemrecht van deze afgevaardigde(n). In voorkomend geval word(t)(en) de
afgevaardigde(n) meegerekend bij de bepaling van het aanwezigheidsquorum, doch
niet bij de bepaling van het stemmenaantal;
2° in de
overige associaties en instellingen : de bepalingen van afdeling 4,
onderafdeling 4 en onderafdeling 5 en de bepalingen van artikel
II.62.
Het bestuur bepaalt voor de toepassing van het eerste
lid de wijze en het tijdstip waarop het aantal studenten wordt
berekend.
Art. II.52
De studentenraad bepaalt de
duur van het mandaat van de verkozen leden en, desgevallend, de wijze waarop de
studentenraad periodiek geheel of gedeeltelijk opnieuw wordt
samengesteld.
De studentenraad bepaalt in welke gevallen de
effectieve leden van de studentenraad vervangen worden door plaatsvervangers en
op welke wijze een begonnen mandaat, bij vroegtijdige beëindiging ervan,
volgemaakt wordt door een plaatsvervanger.
De studentenraad kan
de hoedanigheden bepalen waarmee het lidmaatschap van de studentenraad
onverenigbaar is.
AFDELING 4. - Bevoegdheden en
prerogatieven
ONDERAFDELING 1. - Algemene
beginselen
Art. II.53
De bevoegdheden en
prerogatieven bedoeld in deze afdeling kunnen in voorkomend geval worden
uitgeoefend door de in artikel II.48, § 2, bedoelde
participatiecommissies, voor wat betreft aangelegenheden die zich situeren op
het niveau van het betrokken onderdeel van de
instelling.
Art. II.54
De bevoegdheden en
prerogatieven bedoeld in onderafdeling 4 en onderafdeling 5 worden niet
uitgeoefend ten aanzien van het bestuur waarvan ten minste 10 % van de leden
bestaat uit stemgerechtigde studenten.
ONDERAFDELING 2. -
Belangenverdediging en informatieplicht
Art. II.55
De studentenraad verdedigt
de belangen van de studenten en heeft ten behoeve van alle studenten een
informatieplicht over de wijze waarop hij zijn bevoegdheden
uitoefent.
ONDERAFDELING 3. -
Adviesrecht
Art. II.56
De studentenraad kan uit
eigen beweging een schriftelijk advies uitbrengen over alle aangelegenheden die
studenten aanbelangen.
Het bestuur brengt na ontvangst van een
advies omtrent in artikel II.57 en/of II.59 bedoelde aangelegenheden een met
redenen omklede schriftelijke reactie uit in de vorm van een
voorstel.
ONDERAFDELING 4. -
Beraadslaging
Art. II.57
Het bestuur beraadslaagt
met de studentenraad over de vastlegging van elk ontwerp van reglementaire
bepaling inzake :
1° het vaststellen van de
rechtspositieregeling van de student en van de onderwijs- en
examenregeling;
2° de vaststelling en de besteding van de
inschrijvingsgelden;
3° de uitwerking van initiatieven
inzake studentenbegeleiding;
4° het vaststellen van de
regelen inzake internationale studentenmobiliteit;
5° het
bepalen van de organisatie van het academiejaar, met inbegrip van de vakantie-
en verlofregeling.
Art. II.58
§ 1. De beraadslaging
gebeurt rechtstreeks tussen bestuur en studentenraad, dan wel in de schoot van
een in de instelling bestaande adviserende raad waarin naast afgevaardigden van
de studentenraad andere onderwijs- en onderzoeksbetrokkenen zijn
vertegenwoordigd en waarin de in artikel II.57 en II.59 bedoelde
aangelegenheden gebruikelijk besproken worden.
§ 2. De beraadslaging
leidt tot een akkoord of niet-akkoord tussen het bestuur en de studentenraad of
hun afgevaardigden.
Een akkoord wordt uitgevoerd door het
bestuur. In geval van niet-akkoord neemt het bestuur een
eindbeslissing.
ONDERAFDELING 5. -
Raadpleging
Art. II.59
Het bestuur raadpleegt de
studentenraad over elk ontwerp van reglementaire bepaling inzake
:
1° het algemeen beleid inzake interne
kwaliteitszorg;
2° het vaststellen van de gedragscode
inzake taalregeling, bedoeld in artikel 91, § 5, van het decreet van 4 april
2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in
Vlaanderen;
3° het vaststellen van de regelen inzake de
evaluatie van de onderwijsactiviteiten van het academisch, respectievelijk het
onderwijzend personeel.
De studentenraad bij een universiteit
wordt bijkomend geraadpleegd over elk ontwerp van reglementaire bepaling inzake
sociale toelagen.
Art. II.60
§ 1. De raadpleging
gebeurt rechtstreeks, dan wel in de schoot van een in de instelling bestaande
adviserende raad waarin naast afgevaardigden van de studentenraad andere
onderwijs- en/of onderzoeksbetrokkenen zijn vertegenwoordigd en waarin de in de
artikel II.57 en II.59 bedoelde aangelegenheden gebruikelijk besproken
worden.
§ 2. De conclusies van de
raadpleging worden neergelegd in een met redenen omkleed
advies.
Het bestuur kan slechts op gemotiveerde wijze afwijken
van het advies van de studentenraad. Deze motivering wordt binnen een termijn
van dertig kalenderdagen meegedeeld aan de studentenraad. De termijn gaat in de
dag na deze waarop de betrokken reglementaire bepaling wordt
aangenomen.
ONDERAFDELING 6. - Afvaardiging in
het bestuur
Art. II.61
§ 1. In associaties of
instellingen waarvan het bestuur stemgerechtigde studenten omvat, worden deze
studenten als volgt aangeduid :
1° door middel van
rechtstreekse verkiezing, of
2° door middel van getrapte
verkiezing, in welk geval de betrokken studenten worden verkozen door de leden
van de studentenraad.
De keuze voor de wijze van aanduiding
wordt gemaakt door de studentenraad.
§ 2. De bepalingen van
§ 1, eerste lid doen geen afbreuk aan :
1°
[...]¹
2°artikel 10 van het bijzonder decreet van 26 juni
1991 betreffende de Universiteit Gent en het Universitair Centrum Antwerpen
[en de artikelen 6, 8° en 20, 3°, van het decreet
houdende het statuut van de Universiteit Hasselt en de Hoge Raad voor het Hoger
Onderwijs in Limburg]²;
3°[ artikel 12, artikel 17 en artikel 31, § 3, derde lid, van het bijzonder decreet van 13 juli 2012 tot regeling van de bestuurlijke organisatie en werking van sommige publiekrechtelijke hogescholen;]4
4°[ artikel 12, artikel 17 en artikel 31, § 3, derde lid, van het bijzonder decreet van 13 juli 2012 tot regeling van de bestuurlijke organisatie en werking van twee fusiehogescholen;]³
5°artikel 8, § 1, eerste lid, 4° van het
decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met
betrekking tot de Universiteit Antwerpen;
6°[artikel 12 en artikel 14 van het bijzonder decreet van 20 februari 2009 betreffende de Hogere Zeevaartschool;]4
7° de statuten van associaties en
instellingen die de aanduiding van studenten in een bepaald bestuur op
andersoortige wijze regelen, voor zover deze aanduiding gebeurt vanuit een
ander bestuur dat wél overeenkomstig artikel II.61, § 1
rechtstreeks of getrapt verkozen studenten
omvat.
[ ]¹
Decr. 7-5-2004; [ ]² Decr. 1-7-2011; [ ]³ Bijz. decr. 13-7-2012; [ ]4 Bijz. decr.
van 13-7-2012
Art. II.62
Indien een bestuur dat
bevoegd is om uitvoerbare beslissingen te nemen met betrekking tot de in
artikel II.57 en/of II.59 bedoelde aangelegenheden, geen stemgerechtige
studenten omvat, heeft de studentenraad het recht om ten minste
één lid met raadgevende stem af te vaardigen naar dit bestuur,
desgevallend onder de voorwaarden bepaald in het in artikel II.65 bedoelde
participatiereglement.
De afgevaardigde van de studentenraad
wordt uitgenodigd op de vergaderingen van het bestuur en wordt in het bezit
gesteld van alle stukken.
AFDELING 5. - Werking
ONDERAFDELING 1. - Interne
werking
Art. II.63
De studentenraad duidt een
voorzitter aan.
De voorzitter kan buiten de leden van de
studentenraad worden aangeduid, in welk geval hij niet stemgerechtigd
is.
Art. II.64
De studentenraad beslist
slechts geldig indien de meerderheid van de leden aanwezig
is.
De nadere werking van de studentenraad wordt geregeld in
een werkingsreglement, dat wordt vastgelegd bij volstrekte meerderheid van
stemmen.
ONDERAFDELING 2. - Relaties met
het bestuur
Art. II.65
Het bestuur en de
studentenraad nemen een participatiereglement aan op grond van een volstrekte
meerderheid van stemmen binnen het bestuur, enerzijds, en de studentenraad,
anderzijds.
Het participatiereglement kan opgenomen worden in
de onderwijs- en examenregeling.
Art. II.66
Het participatiereglement
omvat :
1° de procedureregels die bij het uitoefenen van de
participatierechten van de studentenraad in acht moeten worden
genomen;
2° de wijze waarop geschillen over de uitvoering
van deze titel of over de interpretatie van een bepaling van het
participatiereglement door middel van vormen van arbitrage of bemiddeling
worden beslecht;
3° desgevallend de in artikel II.48,
§ 2, tweede lid, bedoelde regelen.
Het
participatiereglement kan aan de studentenraad bijkomende bevoegdheden
toekennen.
AFDELING 6. -
Ondersteuning
Art. II.67
Het bestuur kent aan de
studentenraad de nodige infrastructurele, financiële en/of administratieve
ondersteuning toe. De studentenraad dient daartoe een werkplan
in.
Art. II.68
Het bestuur legt de nodige
faciliteiten voor de studentenafgevaardigden vast.
Deze
faciliteiten betreffen ten minste de wijze waarop in functie van de werking van
de studentenraad onderwijsactiviteiten en examens op flexibele wijze kunnen
worden gepland en afgeweken kan worden van de verplichte aanwezigheid voor
bepaalde opleidingsonderdelen.
IN VOEGE VANAF 1/10/2014 (Decr. XXIII, 19-7-2013 - B.S. 27-8-2013; Art. V.72 : "Art. II.68. § 1. Het bestuur maakt in samenspraak met de studentenraad een statuut van studentenvertegenwoordiger op. Dat statuut bepaalt de nodige faciliteiten voor de studentenvertegenwoordigers in interne en externe raden en organen om een goede vertegenwoordiging te garanderen. Deze faciliteiten betreffen ten minste de wijze waarop in functie van de werking van deze raden en organen onderwijsactiviteiten en examens op flexibele wijze kunnen worden gepland en afgeweken kan worden, indien dit de goede werking van de studentvertegenwoordiging in het gedrang brengt, van de verplichte aanwezigheid, werk- en examenvormen en indiendata voor bepaalde opleidingsonderdelen.
§ 2. Het instellingsbestuur legt, in samenspraak met de studentenraad, een lijst vast met de mandaten waarvoor het statuut, vermeld in paragraaf 1, van toepassing is. Daarbij houdt zij ook rekening met mandaten op supra-instellingsniveau.
§ 3. Het instellingsbestuur stelt een ombudsdienst aan waar studentenvertegenwoordigers terechtkunnen indien hun rechten niet worden gerespecteerd."
Decr.
van 19-7-2013
HOOFDSTUK 3. -
Slotbepalingen
...
AFDELING 3. -
Inwerkingtredingsbepaling
Art. II.77
De bepalingen van deze titel
treden als volgt in werking :
1° hoofdstuk 1 treedt in
werking met ingang van het academiejaar 2004-2005;
2° wat
hoofdstuk 2 betreft :
a) de associaties, evenals de
instellingen waaraan gedurende het academiejaar 2002-2003 geen studentenraad
was verbonden, zijn onderworpen aan de bepalingen van hoofdstuk 2 met ingang
van het academiejaar 2004-2005. Artikel II.49 treedt ten aanzien van deze
instellingen in werking op 1 januari 2004;
b) de instellingen,
andere dan deze bedoeld onder a), zijn onderworpen aan de bepalingen van
hoofdstuk 2 met ingang van het academiejaar 2005-2006. Artikel II.49 treedt ten
aanzien van deze instellingen in werking op 1 januari
2005;
3° wat hoofdstuk 3 betreft :
...
TITEL IV. - Het Vlaams Onderhandelingscomite voor het
hoger onderwijs
HOOFDSTUK 1. - Oprichting en
samenstelling
Art. II.78
[Er is binnen het Vlaams ministerie
van Onderwijs en Vorming een Vlaams Onderhandelingscomité voor het hoger
onderwijs dat bestaat uit :
1° een afvaardiging van de
Vlaamse Regering;
2° afvaardigingen van de representatieve
vakorganisaties die het personeel vertegenwoordigen;
3° een
afvaardiging die de besturen van de universiteiten, hogescholen en associaties
vertegenwoordigt.
De afvaardiging van de Vlaamse Regering
bestaat uit maximaal twaalf leden. De Vlaamse minister bevoegd voor het
onderwijs, of zijn afgevaardigde treedt op als voorzitter van het Vlaams
Onderhandelingscomité. Elke representatieve vakorganisatie stelt vrij
haar afvaardiging samen die uit maximaal vier leden bestaat. De besturen van de
universiteiten, hogescholen en associaties stellen vrij hun afvaardiging samen
die uit maximaal twaalf leden bestaat.
Elke afvaardiging kan
zich laten bijstaan door technici, die niet stemgerechtigd
zijn.]
Decr.
van 29-6-2007
HOOFDSTUK 2. - Bevoegdheid
Art. II.79
[Het Vlaams
Onderhandelingscomité onderhandelt bij uitsluiting van enig ander orgaan
over de sectorale programmatie van maatregelen, de voorontwerpen van decreet en
de ontwerpen van besluit met betrekking tot :
1° de
grondregelen van de rechtspositieregeling van het personeel. Deze regelen
betreffen de wezenskenmerken van :
a) de administratieve
rechtspositieregeling;
b) de geldelijke
rechtspositieregeling;
c) de regeling van de collectieve
arbeidsverhoudingen in het hoger onderwijs;
2°
onderwijsorganisatorische maatregelen met een rechtstreeks effect op de
arbeidsduur of de organisatie van het werk. Bij de sectorale programmatie
worden deze maatregelen onderscheiden in :
a) het vastleggen
van de beschikbare financiële ruimte;
b) de bepaling van
de wijze van invulling daarvan.]
Decr.
van 29-6-2007
Art. II.80
[De onderhandelingen over
voorontwerpen van decreet en ontwerpen van besluit leiden tot een protocol
waarin de standpunten van de afvaardiging van de besturen en van de
afvaardigingen van de representatieve vakorganisaties worden
weergegeven.
De onderhandelingen over sectorale programmatie
leiden tot een protocol van akkoord als de afvaardiging van de Vlaamse
Regering, de afvaardiging van ten minste één representatieve
vakorganisatie en de afvaardiging van de besturen zich akkoord verklaren. De
Vlaamse Regering verbindt zich in het protocol tot de omzetting van de
overeengekomen beginselen in regelgeving.]
Decr.
van 29-6-2007
Art. [II.81]
Het Vlaams
Onderhandelingscomité bemiddelt op vraag van de meest gerede delegatie
binnen het bevoegde comité of de bevoegde ondernemingsraad bij elk
geschil, elk conflict of elk dreigend conflict van collectieve aard dat zich in
een associatie of instelling voordoet. Het Vlaams Onderhandelingscomité
kan daartoe inzonderheid een bemiddelaar aanstellen.
Het Vlaams
Onderhandelingscomité neemt binnen een termijn van zes maanden, ingaande
vanaf de in artikel II.92 bepaalde inwerkingstredingsdatum, een intern
reglement inzake de bemiddelingsprocedure aan. Het reglement wordt uitvoerbaar
na bekrachtiging door de Vlaamse regering.
Decr.
van 29-6-2007
Art. II.82
[De afvaardigingen kunnen aan het
Vlaams Onderhandelingscomité aangelegenheden ter bespreking voorleggen
die niet ressorteren onder de aangelegenheden vermeld in artikel
II.79.]
Decr.
van 29-6-2007
Art. II.83
[...]
Decr.
van 29-6-2007
Art. II.84
[...]
Arr. nr.
154/2005
van 20-10-2005
HOOFDSTUK 3. - Bijzondere bepalingen inzake de
minimale gemeenschappelijke noemer
Art. II.85
[...]
Decr.
van 29-6-2007
HOOFDSTUK 4. - Werking
Art. II.86
De Vlaamse regering wijst onder
haar ambtenaren een secretaris van het Vlaams Onderhandelingscomité
aan.
Art. II.87
[...]
Decr.
van 29-6-2007
Art. II.88
Het Vlaams
Onderhandelingscomité neemt een werkingsreglement aan, dat bekrachtigd
wordt door de Vlaamse regering.
[HOOFDSTUK 4bis. -
Vormingsfonds
Art. II.88bis.
Er wordt een Sectoraal
Vormingsfonds voor het Hoger Onderwijs ingesteld, hierna vormingsfonds
genoemd.
Het vormingsfonds heeft tot doel de vormingsdynamiek
voor de personeelsleden in de universiteiten en hogescholen te
stimuleren.
Art. II.88ter.
Het vormingsfonds wordt beheerd
door het Vlaams Onderhandelingscomité voor het hoger
onderwijs.
Art. II.88quater.
Het Vlaams
Onderhandelingscomité legt bij eenparigheid de prioritaire
vormingsthema's vast.
Art. II.88quinquies.
Jaarlijks wordt op de begroting van
de Vlaamse Gemeenschap een dotatie ten behoeve van het vormingsfonds
uitgetrokken. De dotatie bedraagt minstens [[886.000 euro]].
De
Vlaamse Regering deelt ieder jaar voor één oktober het bedrag van
de dotatie mee aan het Vlaams
Onderhandelingscomité.
Art. II.88sexies.
De dotatie wordt onder de
universiteiten en hogescholen verdeeld a rato van het aandeel van elke
instelling in de werkingsuitkering voor het voorgaande
begrotingsjaar.
In afwijking van het eerste lid wordt de
dotatie voor het jaar 2008 onder de instellingen verdeeld a rato van hun
aandeel in de werkingsuitkering voor het jaar 2008.
Art. II.88septies.
De instellingen kunnen de via het
vormingsfonds toegekende vormingsmiddelen maximaal tweemaal overdragen naar een
volgend begrotingsjaar.
Art. II.88octies.
Het bedrag van de via het
vormingsfonds toegekende middelen dat niet binnen drie begrotingsjaren besteed
is, wordt het eerstvolgende begrotingsjaar in mindering gebracht op de
toegekende middelen voor het vormingsfonds voor de betrokken
instelling.
De ingehouden middelen worden in gelijke delen
toegevoegd aan de middelen voor de andere
instellingen.
Art. II.88novies.
De universiteiten en hogescholen
nemen bij de besteding van de via het vormingsfonds toegekende vormingsmiddelen
de volgende regels in acht :
1° de toegekende middelen
worden gebruikt voor de bekostiging van bijkomende opleidings- en
vormingsinitiatieven in vergelijking met de opleidings- en vormingsinitiatieven
tot en met het academiejaar 2005-2006;
2° bij het
vastleggen van de vormingsinitiatieven wordt rekening gehouden met de
prioritaire vormingsthema's;
3° er is over de
vormingsinitiatieven een akkoord met de afgevaardigden van het personeel in het
lokale medezeggenschapsorgaan;
4° de instelling besteedt
minstens een zelfde bedrag aan vormings- en opleidingsinitiatieven als het
bedrag dat met de middelen van het vormingsfonds besteed
is.
Art. II.88decies.
Het instellingsbestuur bezorgt het
Vlaams Onderhandelingscomité ieder jaar een verslag en een afrekening
van de vormingsinitiatieven van het voorgaande begrotingsjaar. Deze documenten
zijn in het lokale medezeggenschapsorgaan besproken met de afvaardigingen van
het personeel.
Art. II.88undecies.
Het Vlaams
Onderhandelingscomité bezorgt de Vlaamse Regering ieder jaar voor 1 juli
een verslag van het beheer van het vormingsfonds in het afgelopen
begrotingsjaar.
Art. II.88duodecies.
Het Vlaams
Onderhandelingscomité neemt een reglement vormingsfonds aan dat
bekrachtigd wordt door de Vlaamse Regering.
Het reglement
vormingsfonds bevat ten minste een regeling voor :
1° de
procedure voor de vaststelling van de prioritaire
vormingsthema's;
2° de procedure voor de rapportering van
de instellingen aan het Vlaams
Onderhandelingscomité;
3° de procedure voor de
rapportering door het Vlaams
Onderhandelingscomité.
Art. II.88ter decies.
De begroting voor het
vormingsfonds wordt toegevoegd aan het ontwerp van decreet houdende de algemene
uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap.]
Decr. 4-7-2008; [[
]] Decr.
van 18-12-2009
HOOFDSTUK 5. -
Slotbepalingen
...
AFDELING 2. -
Behoudsbepaling
Art. II.91
[...]
Decr.
van 29-6-2007
AFDELING 3. -
Inwerkingtredingsbepaling
Art. II.92
De bepalingen van deze titel
treden in werking op een door de Vlaamse regering te bepalen datum en uiterlijk
op 1 september 2004.
TITEL V. - Evaluatie
Art. II.93
§ 1. De bepalingen van titel III van
dit deel worden vijfjaarlijks geëvalueerd [door de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap].
De studentenkoepelvereniging(en) in de zin van het
decreet
van 30 maart 1999 houdende de subsidiëring van studenten-
en leerlingenkoepelverenigingen ma(a)k(t)(en) in functie van deze evaluatie
haar/hun bevindingen [aan de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap] over.
Het evaluatierapport wordt voorgelegd
aan de Vlaamse regering.
§ 2. De Vlaamse regering kan op grond
van de voorgelegde evaluatie, in het geval deze een globale kwantitatieve en
kwalitatieve toename van de studentenparticipatie vaststelt, de percentages
bedoeld in artikel II.51, § 2 en II.54 gezamenlijk, en in evenredigheid
met de vastgestelde toename, verhogen tot eenzelfde percentage, dat ten hoogste
gelijk is aan 30 %.
In geval van verhoging van het in artikel
II.54 bedoelde percentage, kan het aantal studenten in de besturen waarvan de
samenstelling bij decreet wordt geregeld, worden uitgebreid met het aantal
studenten dat nodig is om het verhoogde percentage te
bereiken.
Decr.
van 19-7-2013
Art. II.94
De bepalingen van titel IV van dit deel
worden onderworpen aan een evaluatie, die afgerond wordt na twee jaar werking
van het Vlaams Onderhandelingscomité.
Art. II.95
Artikel II.91 treedt in werking op 1
oktober 2004.
DEEL III. - De integratie van bepaalde afdelingen van het
hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen
...
TITEL IV. - Rechtsopvolging
Art. III.9
De betrokken hogeschool treedt in de
rechten en de verplichtingen van de inrichtende macht van het
gemeenschapsonderwijs die vroeger uit hoofde van het organiseren van de in
artikel 8bis, § 1 en § 2, van het decreet van 2 maart 1999 tot
regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs bedoelde
afdelingen zijn ontstaan, onverminderd de bepalingen van dit deel. In de
overdracht zijn begrepen alle rechten en verplichtingen verbonden aan hangende
en toekomstige procedures.
TITEL V. - Inwerkingtredingsbepaling
Art. III.10
De bepalingen van dit deel treden in
werking op 1 januari 2004.
...
DEEL V. - De begeleiding van de herstructurering van het
hoger onderwijs in Vlaanderen
...
TITEL VI. - De regularisatie van sommige diploma's en
graden
Art. V.101
De volgende diploma's en graden in het
hoger onderwijs worden geacht rechtmatig te zijn uitgereikt door de
Evangelische Theologische Faculteit te Heverlee (voorheen het Bijbelinstituut)
of door de Universitaire Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid te Brussel
:
1° getuigschrift van studiën gedaan met het oog op
het godsdienstonderricht uitgereikt na vier jaar studie;
2°
diploma voor het protestants godsdienstonderricht in de lagere
graad;
3° gegradueerde in de
godsdienstwetenschappen;
4° geaggregeerde voor het
protestants godsdienstonderricht in het lager secundair
onderwijs.
Deze bepaling geldt tot het einde van het
academiejaar 2006-2007. Studenten die in het academiejaar 2006-2007 niet
slaagden voor de examens van het studiejaar leidend tot één van
de in het eerste lid bedoelde diploma's en graden, kunnen evenwel nog een
rechtmatig afgeleverd diploma, respectievelijk een rechtmatig afgeleverde graad
behalen in het academiejaar 2007-2008.
Art. V.102
Artikel V.101 heeft uitwerking met
ingang van 1 oktober 1964.
DEEL VI. - Bijzondere begeleidende maatregelen inzake
onderzoek en samenwerking
...
[TITEL IVbis. - Ondersteuning van de
onderzoeksgerichte component van het academiseringsproces
[[...]] ]
Decr. 22-12-2006; [[
]] Decr.
van 13-7-2012
[TITEL IVter. - Herculesfinanciering
[[HOOFDSTUK I. - Definities]]²
Art. VI.9.8.
Voor de toepassing van deze titel
wordt verstaan onder :
1° FWO-Vlaanderen : de stichting van
openbaar nut FONDS VOOR WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK-VLAANDEREN, opgericht bij
notariële akte van 21 juni 2005, bij uittreksel gepubliceerd in het
Belgisch Staatsblad van 5 april 2006;
2° IWT : het
Instituut voor de aanmoediging van innovatie door wetenschap en technologie in
Vlaanderen, of zijn rechtsopvolger;
3° middelzware
onderzoeksinfrastructuur : onderzoeksinfrastructuur met een totale
financieringskost van ten minste 150.000 euro en ten hoogste 1.500.000
euro;
4° onderzoeksinfrastructuur : faciliteiten en bronnen
die het verrichten van grensverleggend en strategisch basisonderzoek
bevorderen, daaronder onder meer begrepen wetenschappelijke infrastructuur,
collecties, natuurlijke habitats, corpora en databanken, met inbegrip van de
digitale ontsluiting ervan;
5° zware
onderzoeksinfrastructuur : onderzoeksinfrastructuur met een totale
financieringskost van meer dan 1.500.000 euro.
[[HOOFDSTUK II. - Oprichting]]²
Art. VI.9.9.
§ 1. De Vlaamse Regering is ermee
belast overeenkomstig de Wet van 27 juni 1921 op Verenigingen en Stichtingen
een stichting op te richten, Herculesstichting genaamd, [[waarvan het maatschappelijk doel bestaat in :
1° de subsidiëring van middelzware en zware onderzoeksinfrastructuur;
2° de ondersteuning van bijzondere onderzoeksinfrastructuur, door middel van :
a) het installeren en het beheren van de Tier 1-computerinfrastructuur van het Europese piramidemodel voor supercomputinginfrastructuren, om een zo groot mogelijk deel te dekken van de behoeften op het gebied van capability computing van volgende onderzoeksinstellingen, al dan niet in het kader van samenwerkingen met derden :
1) instellingen voor hoger onderwijs als vermeld in
artikel 7 of 8
van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen;
2) onderzoeksinstituten onder het gezag of het toezicht van een instelling voor hoger onderwijs, zoals een bijzonder universitair instituut als vermeld in
artikel 169quater
van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap;
3) strategische onderzoekscentra als vermeld in
artikel 29
van het decreet van 30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid;
4) steunpunten voor beleidsrelevant onderzoek als vermeld in
artikel 169bis
van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap;
5) het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring, vermeld in artikel VI.9.19;
6) onderzoeksinstellingen waarvan de werking gesubsidieerd wordt door de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest;
b) het sensibiliseren, opleiden en ondersteunen van de onderzoekers, werkzaam aan een onderzoeksinstelling, vermeld in a);
c) het subsidiëren van Tier 2-computerinfrastructuur in de schoot van universiteiten of associaties universiteithogescholen;
d) het financieel participeren, rechtstreeks of onrechtstreeks, in initiatieven op het vlak van internationale onderzoeksinfrastructuur;
e) het opvolgen van en het deelnemen aan bi- en multilaterale initiatieven rond capability computing;
f) het vervullen, lastens de Vlaamse Regering, van representatieve taken bij internationale fora en initiatieven die aansluiten bij de in dit punt vermelde opdrachten.]]².
De Vlaamse Regering ziet erop toe dat
voor de Herculesstichting de erkenning als stichting van openbaar nut wordt
aangevraagd.
[[De Herculesstichting is een privaatrechtelijk
vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap, als vermeld in artikel 29 van
het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003. Voor wat begroting en
boekhouding betreft, wordt de stichting onderworpen aan de regels die van
toepassing zijn voor de publiekrechtelijke instellingen die afhangen van de
Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest. De Vlaamse Regering bepaalt tot welk
homogeen beleidsdomein de Herculesstichting behoort.]]¹
§ 2. [[De Vlaamse Regering benoemt de leden van de raad van bestuur van de Herculesstichting. Ze bestaat uit de volgende leden :
1° vijf leden, voorgedragen door de associaties universiteit-hogescholen;
2°één lid, voorgedragen door de strategische onderzoekscentra (jaarlijks roterend);
3°één lid, werkzaam in het bedrijfsleven, dat ook voorzitter wordt van de Industrial Board, vermeld in artikel VI.9.16ter;
4° drie vertegenwoordigers van de Vlaamse Regering.
De leden moeten vertrouwd zijn met het wetenschaps- en innovatiebeleid.
De Vlaamse Regering benoemt onder de leden een voorzitter en een ondervoorzitter.
De Vlaamse Regering kan nadere regelen bepalen voor de voordrachtenregeling, vermeld in het eerste lid, 2°.]]²
§ 3. De Herculesstichting treedt bij
de uitoefening van de in deze titel bedoelde taken en opdrachten op als
functionele openbare dienst.
[[§ 4. De Herculesstichting kan bedrijvigheden ontwikkelen die verenigbaar zijn met haar maatschappelijk doel. De raad van bestuur van de Herculesstichting beslist vrij en, in voorkomend geval, overeenkomstig de bepalingen van de samenwerkingsovereenkomst, over de marktconforme tariefstructuren voor die bedrijvigheden. Paragraaf 3 vindt geen toepassing op deze bedrijvigheden.]]²
[[HOOFDSTUK III. - Subsidiëring (middel)zware onderzoeksinfrastructuur]]²
Art. VI.9.10.
§ 1. De Vlaamse Regering bepaalt
jaarlijks, binnen de beschikbare begrotingskredieten, het bedrag dat aan het
vermogen van de Herculesstichting wordt toegevoegd.
§ 2. Het jaarlijks te bepalen bedrag
is voor twee derden bestemd voor de subsidiëring van middelzware
onderzoeksinfrastructuur en voor één derde voor de financiering
van zware onderzoeksinfrastructuur.
De Vlaamse Regering kan
jaarlijks beslissen om van de in het eerste lid vermelde verhouding af te
wijken op grond van objectief vastgestelde
noodwendigheden.
§ 3. De Herculesstichting handelt ten
aanzien van het tijdens een bepaald begrotingsjaar niet aangewende bedrag als
volgt :
1° ofwel wordt het betrokken bedrag geheel of
gedeeltelijk toegewezen aan door de Vlaamse Regering aan te wijzen
investeringsinitiatieven;
2° ofwel wordt het bedrag geheel
of gedeeltelijk overgedragen naar het volgende begrotingsjaar, met behoud van
de bestemming.
Art. VI.9.11.
§ 1. Het jaarlijks voor middelzware
onderzoeksinfrastructuur beschikbare bedrag wordt verdeeld onder de associaties
door middel van een Herculesverdeelsleutel, die door de Vlaamse Regering per
begrotingsjaar wordt vastgesteld, en afgeleid wordt van de verdeelsleutels die
worden gehanteerd voor de verdeling van de overheidsmiddelen onder de
Bijzondere Onderzoeksfondsen en de Industriële
Onderzoeksfondsen.
§ 2. De Herculesstichting wijst de
betrokken middelen per associatie toe aan investeringsinitiatieven na het
inwinnen van een advies van het associatiebestuur en van een beoordelingspanel,
bestaande uit deskundigen uit de associaties en vertegenwoordigers uit de
industriële sector. De selectiecriteria hebben ten minste betrekking op
:
1° de wetenschappelijke kwaliteit en relevantie van het
door middel van de onderzoeksinfrastructuur uit te voeren
onderzoeksprogramma;
2° het belang van de
onderzoeksinfrastructuur voor het onderzoek binnen de betrokken
wetenschappelijke discipline;
3° de betrouwbaarheid van het
voor de voorgenomen investering opgemaakte
investeringsplan.
Art. VI.9.12.
Het jaarlijks voor zware
onderzoeksinfrastructuur beschikbare bedrag wordt door de Herculesstichting
rechtstreeks toegewezen aan investeringsinitiatieven op grond van het advies
van twee door de Vlaamse Regering aangewezen beoordelingspanels, waarbij het
ene panel de wetenschappelijke kwaliteit van de aanvragen nagaat, en het andere
panel ten aanzien van de excellent bevonden aanvragen nagaat of de opgemaakte
investeringsplannen voldoende realistisch en objectief zijn.
Art. VI.9.13.
De subsidiëring in de zin van
deze titel wordt uitsluitend aangewend voor :
1° kosten
voor wetenschappelijke investeringen, zijnde de kosten voor de aanschaf van de
onderzoeksinfrastructuur zelf of de aanschaf van de onderdelen voor de
constructie van de beoogde onderzoeksinfrastructuur;
2°
personeelskosten voor de ontwikkeling en de constructie van de
onderzoeksinfrastructuur;
3° onderhoudskosten gedurende de
hele afschrijvingsperiode, zijnde de kosten voortvloeiende uit
onderhoudsovereenkomsten of upgrades van de
onderzoeksinfrastructuur.
Art. VI.9.14.
Geselecteerde
investeringsinitiatieven ontvangen een subsidiëring ten bedrage van een
bepaald percentage van de in artikel VI.9.13. bedoelde kosten, voor zover deze
behoorlijk gestaafd en goedgekeurd worden door de raad van bestuur of het
dagelijks bestuur van de Herculesstichting.
[[HOOFDSTUK IV. - Ondersteuning bijzondere onderzoeksinfrastructuur
Art. 14bis.
De Vlaamse Regering bepaalt jaarlijks, binnen de beschikbare begrotingskredieten, het bedrag dat aan het vermogen van de Herculesstichting wordt toegevoegd voor de ondersteuning van bijzondere onderzoeksinfrastructuur, vermeld in artikel VI.9.9, § 1, eerste lid, 2°.
Paragraaf 3 is van overeenkomstige toepassing.]]²
[[HOOFDSTUK V. - Toezicht]]²
Art. VI.9.15.
§ 1. De Vlaamse Regering stelt bij
de Herculesstichting een regeringsafgevaardigde aan. De regeringsafgevaardigde
houdt van overheidswege toezicht op de overeenstemming van de verrichtingen en
de werking van de Herculesstichting met het recht, de statuten, de
samenwerkingsovereenkomst en de beginselen inzake financiële
orthodoxie.
§ 2. De regeringsafgevaardigde heeft
met raadgevende stem zitting in de raad van bestuur en de door de raad van
bestuur ingestelde comités.
Ten minste vijf werkdagen
voor de datum van de vergaderingen ontvangt hij de volledige dagorde van de
vergaderingen van de raad van bestuur en van de door de raad van bestuur
ingestelde comités, evenals alle documenten terzake. In gemotiveerde
gevallen van hoogdringendheid kan van deze bepaling worden
afgeweken.
Hij kan te allen tijde ter plaatse alle documenten
en geschriften van de Herculesstichting inzien.
Hij kan van de
bestuurders en de eventuele leden van het management alle inlichtingen en
ophelderingen vorderen, en alle verificaties verrichten die hij nodig acht voor
de uitvoering van zijn mandaat.
De Vlaamse Regering kan de
regeringsafgevaardigde laten bijstaan door deskundigen voor bepaalde tijdelijke
controles.
§ 3. De regeringsafgevaardigde stelt
de Vlaamse Regering in kennis van elke beslissing van de raad van bestuur of
het management die hij strijdig acht met de toezichtsgronden, als bedoeld in
§ 1, tweede lid.
Wanneer de Vlaamse Regering op grond van
deze inlichtingen meent dat de Herculesstichting de aan haar opgedragen taken
kennelijk verwaarloost, kan de Vlaamse Regering de aangelegenheid bepalen
waarover de raad van bestuur van de Herculesstichting moet beraadslagen en de
termijn bepalen waarbinnen die beraadslaging moet
plaatsvinden.
Wordt binnen de gestelde termijn geen beslissing
genomen, of stemt de Vlaamse Regering niet in met de genomen beslissing, dan
kan zij de nodige voorzieningen treffen. Zij stelt het Vlaams Parlement daarvan
onverwijld in kennis.
De nodige voorzieningen als bedoeld in
het derde lid kunnen inhouden dat :
1° de Vlaamse Regering
zich in de plaats stelt van de Herculesstichting, waarbij zij de
regeringsafgevaardigde of een andere persoon met een bijzondere macht kan
bekleden;
2° de Vlaamse Regering de beslissingen van de
Herculesstichting gedurende een door haar bepaalde en verlengbare termijn
afhankelijk maakt van het voorafgaand advies of de voorafgaande instemming van
de Vlaamse Regering, de regeringsafgevaardigde, of enige andere
instantie.
De Vlaamse Regering kan nadere procedurele regelen
bepalen voor de toepassing van deze paragraaf.
§ 4. Het Vlaamse Gewest draagt de
kosten verbonden aan de uitoefening van het ambt van de
regeringsafgevaardigde.
De Vlaamse Regering bepaalt de
rechtspositionele voorwaarden waaronder de regeringsafgevaardigde wordt
aangesteld.
[[HOOFDSTUK VI. - Nadere regelen voor de subsidiëring van (middel)zware onderzoeksinfrastructuur]]²
Art. VI.9.16.
De Vlaamse Regering bepaalt nadere
regelen op het vlak van :
1° de selectiemechanismen en
-procedures ten aanzien van investeringsinitiatieven voor middelzware en zware
onderzoeksinfrastructuur;
2° de subsidiepercentages en de
betalingsmodaliteiten;
3° de voorwaarden en beperkingen op
het vlak van :
a) het copromotorschap door derden ten aanzien
van gesubsidieerde investeringsinitiatieven;
b) het beheer van
de gesubsidieerde onderzoeksinfrastructuur;
c) de
terbeschikkingstelling van gesubsidieerde onderzoeksinfrastructuur aan
derden.
De Vlaamse Regering is ertoe gemachtigd de subsidiabele
kosten nader te omschrijven en de middelzware en de zware
onderzoeksinfrastructuur verder op te delen in verschillende categorieën,
naargelang van het bedrag van de totale
financieringskost.]
[[HOOFDSTUK VII. - Nadere regelen voor de ondersteuning van bijzondere onderzoeksinfrastructuur
Art. VI.9.16bis.
Ten aanzien van de ondersteuning van bijzondere onderzoeksinfrastructuur, vermeld in artikel VI.9.9, § 1, eerste lid, 2°, kan de Vlaamse Regering nadere regelen bepalen op het vlak van :
1° de selectiemechanismen en -procedures;
2° de subsidiëring, de subsidiepercentages en de betalingsmodaliteiten;
3° de voorwaarden en beperkingen op het vlak van :
a) het copromotorschap door derden ten aanzien van gesubsidieerde investeringsinitiatieven;
b) het beheer van de gesubsidieerde onderzoeksinfrastructuur;
c) de terbeschikkingstelling van gesubsidieerde onderzoeksinfrastructuur aan derden.
Art. VI.9.16ter.
Voor het ondersteunen van het beheer van de Tier 1-infrastructuur en voor het stimuleren van het gebruik van grote rekencapaciteit bij de Vlaamse bedrijven en non-profitinstellingen zodat ze hun innovatieve capaciteit kunnen versterken, wordt door de Vlaamse Regering in de schoot van de Herculesstichting een Industrial Board ingesteld. Deze bestaat uit ten minste vier leden, van wie er drie werkzaam zijn in een in Vlaanderen gevestigd bedrijf dat potentieel gebruikmaakt van grote rekencapaciteit.
Voor het adviseren van de Vlaamse Regering en de Herculesstichting bij het nemen van strategische beslissingen over grote rekencapaciteit wordt door de Vlaamse Regering in de schoot van de Herculesstichting een internationale wetenschappelijke adviesraad ingesteld. Deze bestaat uit ten minste zes experten die op het vlak van high performance computing als toonaangevend worden erkend. Ten minste drie van die experten voeren hun hoofdactiviteiten uit in diverse landen buiten België.
Om de Herculesstichting te adviseren over de behoeften van de gebruikers en voorstellen te formuleren om de dienstverlening met inbegrip van de opleiding van gebruikers te verbeteren, stelt de raad van bestuur van de Herculesstichting een Gebruikerscommissie in van minstens zeventien leden, op voordracht van de associaties universiteit-hogescholen, de strategische onderzoekscentra en de Industrial Board. Eén lid wordt aangeduid door de Vlaamse minister, bevoegd voor wetenschap en innovatie.".
]]² ]
Decr. 22-12-2006; [[
]]¹ Decr. 21-11-2008; [[ ]]² Decr.
van 5-7-2013
[TITEL IVquater. - Vlaams Academisch Bibliografisch
Bestand "Sociale en Humane Wetenschappen"
Art. VI.9.17.
§ 1. Er wordt een Vlaams Academisch
Bibliografisch Bestand "Sociale en Humane Wetenschappen" georganiseerd, verder
"VABB-SHW" genoemd, waarin bibliografische gegevens zijn opgenomen van
wetenschappelijke publicaties binnen het domein van de Sociale en Humane
Wetenschappen, afkomstig van onderzoekers die verbonden zijn aan een
universiteit [[...]] in de Vlaamse Gemeenschap en die niet verwerkt zijn
voor de Web of Science.
De Vlaamse Regering legt een
operationele omschrijving van de wetenschapsdisciplines "Sociale en Humane
Wetenschappen" vast.
§ 2. Het VABB-SHW wordt ontwikkeld
en geactualiseerd door vertegenwoordigers van de wetenschapsdisciplines
"Sociale en Humane Wetenschappen", op de wijze als voorgeschreven door de
Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering legt het VABB-SHW vast na advies van het
Steunpunt O&O-indicatoren erkend en gefinancierd door de Vlaamse overheid
en gebaseerd op een toets van een panel van niet in België werkzame
onderzoekers. Het VABB-SHW wordt beheerd door het Steunpunt O&O-indicatoren
erkend en gefinancierd door de Vlaamse overheid.
De Vlaamse
Regering organiseert met betrekking tot de architectuur, de inhoudelijke opbouw
en het beheer van het VABB-SHW een systeem van externe kwaliteitszorg. Dit
systeem houdt in dat de kwaliteit en de graad van wetenschappelijkheid van het
VABB-SHW-stelsel periodiek, volgens een door de Vlaamse Regering te bepalen
tijdschema, worden getoetst door een panel van niet in België werkzame
onderzoekers. De bevindingen van dit panel worden voorgelegd aan het Vlaams
Parlement, samen met de conclusies of adviezen van de beheersinstantie van het
VABB-SHW en van de Vlaamse Regering.
Art. VI.9.18.
[[...]]
Decr. 14-3-2008; [[ ]] Decr.
van 21-12-2012
[TITEL IV quinquies. - Expertisecentrum Onderzoek en
Ontwikkelingsmonitoring
Art. VI.9.19.
De Vlaamse Regering is er toe
gemachtigd om onder de in volgende artikel en vermelde voorwaarden over te gaan
tot de erkenning van het door de verenigde associaties opgerichte
Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring, waarbij de Katholieke
Universiteit Leuven optreedt als initiërende
instelling.
Art. VI.9.20.
§ 1. De opdrachten van het
Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring zijn
:
1° de opmaak, de actualisering en de voortgangsbewaking
van een Onderzoek en Ontwikkelingsmonitor, die noodzakelijke en nuttige en
kwantitatieve parameters omvat in het kader van de decretale en tijdelijke
financieringskanalen van het wetenschaps- en innovatiebeleid en van specifieke
onderzoeksgerelateerde werkingstoelagen aan
hogeronderwijsinstellingen;
2° de coördinatie van de
opmaak van een tweejaarlijks Onderzoek en Ontwikkelingsindicatorenboek met een
overzicht van de Vlaamse onderzoeks- en innovatiecapaciteit in een Europese en
internationale context.
De Vlaamse Regering kan het
Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring belasten met bijzondere
opdrachten.
§ 2. De Vlaamse Regering kan regelen
bepalen betreffende de kwaliteitsbewaking van de gegevens die in de Onderzoek
en Ontwikkelingsmonitor worden opgenomen.
Art. VI.9.21.
§ 1. Het Expertisecentrum Onderzoek
en Ontwikkelingsmonitoring bezit geen rechtspersoonlijkheid.
De
Initiërende Instelling bepaalt, in overleg met de associaties, de
functionele autonomie waarover het Expertisecentrum Onderzoek en
Ontwikkelingsmonitoring beschikt, alsmede de bestuurs- en beheersstructuur
ervan, met dien verstande dat ten minste een beheerscomité en een
wetenschappelijke adviesraad worden ingesteld.
§ 2. In het beheerscomité
zetelen vertegenwoordigers van alle associaties, vertegenwoordigers van de
Vlaamse overheid en onafhankelijke deskundigen.
§ 3. De wetenschappelijke adviesraad
bestaat ten minste voor de helft uit niet in België werkzame experten die
op het vlak van het wetenschaps- en innovatiebeleid als toonaangevend worden
erkend.
Art. VI.9.22.
De Vlaamse Regering en de associaties
sluiten ten aanzien van de organisatie van het Expertisecentrum Onderzoek en
Ontwikkelingsmonitoring vijfjaarlijks een convenant waarin ten minste volgende
elementen zijn opgenomen :
1° de aansturingsmogelijkheden
van de Vlaamse Regering;
2° de minimale
resultaatsverbintenissen van het Expertisecentrum Onderzoek en
Ontwikkelingsmonitoring;
3° de minimale
behoorlijkheidsvereisten op het vlak van het financieel management, evenals de
mogelijkheden om een bepaalde financiële reserve aan te
leggen;
4° de rapporterings- en controlemechanismen, in het
bijzonder de wijze van evaluatie van het Expertisecentrum Onderzoek en
Ontwikkelingsmonitoring in de tweede helft van het vierde kalenderjaar van het
lopende convenant;
5° de remediërende en
sanctionerende maatregelen in geval van niet-naleving van het
convenant;
6° de gevallen waarin en de wijze waarop het
convenant tijdens de looptijd ervan kan worden
gewijzigd;
7° de mate en inhoud van de samenwerking met in
Vlaanderen gevestigde en niet in Vlaanderen gevestigde instellingen en met
internationale instellingen.
Art. VI.9.23.
De Initiërende Instelling bezorgt
met betrekking tot de werking van het Expertisecentrum Onderzoek en
Ontwikkelingsmonitoring jaarlijks een afzonderlijke begroting, jaarplanning,
jaarrekening en jaarverslag aan de Vlaamse Regering.
Art. VI.9.24.
Het sluiten van een convenant met de
Vlaamse Regering doet in hoofde van de initiërende instelling een recht
ontstaan op een jaarlijkse werkingsenveloppe ten behoeve van de werking van het
betrokken Expertisecentrum Onderzoek en
Ontwikkelingsmonitoring.
De Vlaamse Regering bepaalt, rekening
houdend met de beschikbare begrotingskredieten, de grootte van de jaarlijkse
werkingsenveloppe, evenals de wijze van vereffening ervan. [[De
werkingsenveloppe wordt geïndexeerd volgens de formule vastgesteld voor de
indexering van de werkingsuitkering van de universiteiten en
hogescholen.]]
Art. VI.9.25.
De partners bij de associaties kunnen
personeelsleden met hun instemming belasten met een taak bij het
Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring. De betrokken
personeelsleden blijven gedurende de uitoefening van deze taak juridisch en
administratief behoren tot de terbeschikkingstellende universiteit of
hogeschool.
Art. VI.9.26.
De erkenning van het Expertisecentrum
Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring houdt van rechtswege de beëindiging
in van de erkenning en de betoelaging van het steunpunt voor Onderzoek en
Ontwikkelingsindicatoren, geselecteerd in uitvoering van artikel 8bis van het
decreet van 22 februari 1995 betreffende de wetenschappelijke of
maatschappelijke dienstverlening door de universiteiten of de hogescholen en
betreffende de relaties van de universiteiten en de hogescholen met andere
rechtspersonen.
De Vlaamse Regering kan nadere regelingen
bepalen inzake de beëindiging van de lopende beheersovereenkomst met het
steunpunt voor Onderzoek en
Ontwikkelingsindicatoren.]
Decr. 4-7-2008; [[ ]] Decr.
van 8-5-2009
TITEL V. - Inwerkingtredingsbepaling
Artikel VI.10.
Artikelen VI.3 tot en met VI.9 treden
in werking op 1 oktober 2004.
Artikel VI.1 en VI.2 treden in
werking op 1 oktober 2005. De Vlaamse regering kan ten aanzien van bepaalde
instellingen die daarom verzoeken een vroegere inwerkingtredingsdatum bepalen.
Indien deze instellingen partner zijn bij een associatie is vereist dat deze
associatie op die datum reeds beschikt over een algemeen onderzoeks- en
samenwerkingsreglement in de zin van het door artikel VI.9 in het decreet van 4
april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in
Vlaanderen ingevoegde artikel 101bis.
[Artikelen VI.9bis tot en
met VI.9septies hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2006 en houden op
uitwerking te hebben op 31 december 2011.]²
[De artikelen
VI.9.8 tot en met VI.9.16 treden in werking op 1 januari 2007
[[...]].]¹
[ ]¹ Decr.
22-12-2006; [ ]² Decr. 23-12-2010; [[ ]] Decr.
van 29-6-2007
DEEL VII. - Opdracht tot coördinatie
Art. VII.1
[§ 1. De Vlaamse Regering brengt de
bepalingen van dit decreet en van de volgende wetten en decreten onder in een
codificatie :
1° het decreet van 21 december 1976 houdende
organisatie van de Vlaamse interuniversitaire
samenwerking;
2° het decreet van 12 juni 1991 betreffende
de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap;
3° het decreet
van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse
Gemeenschap;
4° het decreet van 22 februari 1995
betreffende de wetenschappelijke of maatschappelijke dienstverlening door de
universiteiten of de hogescholen en betreffende de relaties van de
universiteiten en de hogescholen met andere
rechtspersonen;
5° het decreet van 7 juli 1998 betreffende
de organisatie van de Vlaamse Hogescholenraad;
6° het
decreet van 18 mei 1999 betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor
postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke
dienstverlening;
7° het decreet van 4 april 2003
betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in
Vlaanderen;
8° het decreet van 30 april 2004 betreffende de
flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende
hogeronderwijsmaatregelen;
9° het decreet van 30 april 2004
betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger
onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap;
10° het decreet van
14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en
de universiteiten in Vlaanderen;
[[11° het decreet van 29 juni 2012 betreffende de studentenvoorzieningen in Vlaanderen.]]²
[[12° artikel 48 en 48/1 van het decreet van 6 juli 2012 tot wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, wat het stelsel van kwaliteitszorg en accreditatie betreft.]]¹
De regering neemt daarbij de
wijzigingen in acht die in de bedoelde decreten uitdrukkelijk of stilzwijgend
zijn of worden aangebracht tot op het tijdstip van de
codificatie.
§ 2. In functie van de opdracht tot
codificatie kan de regering :
1° de volgorde en de
nummering van de te codificeren bepalingen veranderen en in het algemeen de
teksten naar de vorm wijzigen;
2° de verwijzingen die
voorkomen in de te codificeren bepalingen met de nieuwe nummering
overeenbrengen;
3° zonder afbreuk te doen aan de beginselen
die in de te codificeren bepalingen vervat zijn, de redactie ervan wijzigen
teneinde eenheid in de terminologie te brengen, de bepalingen onderling te doen
overeenstemmen en ze in overeenstemming te brengen met de actuele stand van de
regelgeving;
4° in de bepalingen die niet in de codificatie
worden opgenomen, de verwijzingen naar de gecodificeerde bepalingen
aanpassen.
§ 3. De codificatie draagt het volgende
opschrift : codificatie van de decretale bepalingen betreffende het hoger
onderwijs.]
Decr.
9-7-2010; [[ ]]¹ Decr. 19-7-2013; [[ ]]² Decr.
van 21-12-2012
Art. VII.2
Artikel VII.1 treedt in werking op 1
oktober 2004.