OPGEHEVEN : Besluit van de Vlaamse Regering tot regeling van de
procedure voor de toekenning van subsidies aan projecten in het kader van het
flankerend onderwijsbeleid op lokaal niveau
goedkeuringsdatum
18 APRIL 2008
publicatiedatum
B.S.05/06/2008
datum laatste wijziging
02/01/2014
COORDINATIE
opgeheven door B.Vl.R. 19-10-2012 - B.S. 27-11-2012
De Vlaamse Regering,
Gelet op het decreet van 30 november 2007 betreffende het
flankerend onderwijsbeleid op lokaal niveau, inzonderheid op artikel 19 en 21;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister,
bevoegd voor de Begroting, gegeven op 11 februari 2008;
Gelet op het advies 44.225/1 van de Raad van State, gegeven op 20
maart 2008, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de
gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en
Vorming;
Na beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.
Voor de toepassing van dit besluit wordt
verstaan onder :
1° decreet : het
decreet
van 30 november 2007 betreffende het flankerend onderwijsbeleid
op lokaal niveau;
2° departement : het Departement
Onderwijs en Vorming van het Vlaams ministerie van Onderwijs en
Vorming;
3° minister : de Vlaamse minister bevoegd voor het
Onderwijs;
4° de projecten : de projecten, vermeld in
artikelen 19 en 21 van
het decreet.
HOOFDSTUK II. - Oproep tot en selectie van
projectvoorstellen
Afdeling I. - Soorten oproepen
Art. 2.
De minister kan drie oproepen lanceren
:
1° een algemene oproep voor nieuwe projecten aan
centrumsteden en andere gemeenten;
2° een specifieke oproep
voor de verlenging van de lopende projecten in centrumsteden en andere
gemeenten;
3° een eventuele algemene oproep voor nieuwe
projecten aan centrumsteden en andere gemeenten.
Afdeling II. - De algemene oproep en de
selectieprocedure ervan
Art. 3.
In het schooljaar 2007-2008 en
vervolgens om de drie schooljaren wordt een algemene oproep gelanceerd voor 31
januari.
Art. 4.
De projectoproep wordt bekendgemaakt
aan alle gemeenten en vermeldt tenminste :
1° de
inhoudelijke en vormelijke vereisten waaraan de projectvoorstellen moeten
voldoen;
2° per gemeente het indicatief bedrag waarvoor
projectvoorstellen kunnen worden ingediend.
Art. 5.
§ 1. Per project dient de gemeente
een projectvoorstel in dat bestaat uit :
1° een
projectfiche die de inhoud, de doelstellingen en het tijdspad van het project
weergeeft;
2° een budgettaire fiche.
Uit de
budgettaire fiche moet blijken dat de gemeente een financiële inbreng doet
uit eigen middelen van minstens 20 % van de geraamde benodigde middelen. Als
een gemeente verschillende projectvoorstellen indient, wordt de financiële
inbreng van minstens 20 % berekend op het geheel van de geraamde benodigde
middelen van alle projecten van die gemeente.
§ 2. Een centrumstad kan
verschillende projectvoorstellen indienen, een andere gemeente kan slechts
één projectvoorstel
indienen.
Art. 6.
Om in overweging te worden genomen,
moet het projectvoorstel :
1° vóór 1 maart
worden ingediend in de vorm van een projectfiche, waarvan het model samen met
de oproep wordt meegedeeld. Het projectvoorstel kan schriftelijk worden
ingediend; in dat geval is de poststempel bewijskrachtig. Het projectvoorstel
kan eveneens elektronisch worden ingediend; in dat geval verbindt de bevoegde
administratie zich ertoe binnen twee werkdagen per kerende mail de indiener een
ontvangstbewijs te sturen om de tijdige indiening te
bevestigen;
2° voldoen aan de criteria, vermeld in artikel
19, 1° tot en met 4 °, van het decreet, voor wat betreft de
centrumsteden, en vermeld in artikel 21, 1° tot en met 4°, van het
decreet, voor wat betreft de andere gemeenten.
Art. 7.
De kwaliteit van de projectvoorstellen
uit de centrumsteden wordt beoordeeld op basis van de criteria, vermeld in
artikel 19, 5° tot en met 7°, van het decreet.
De
projectvoorstellen uit de andere gemeenten worden beoordeeld op basis van de
criteria vermeld in artikel 21, 5° tot en met 8° van het
decreet.
Art. 8.
De projectvoorstellen worden
beoordeeld door een commissie die is samengesteld uit :
1°
twee afgevaardigden van het Vlaams ministerie van Onderwijs en
Vorming;
2°één afgevaardigde van het
Agentschap voor Binnenlands Bestuur;
3°één
afgevaardigde van de Vlaamse Vereniging voor Steden en
Gemeenten;
4°één externe
deskundige.
Art. 9.
De commissie maakt een gemotiveerde
rangschikking van de projectvoorstellen voor de centrumsteden en een
gemotiveerde rangschikking van de projectvoorstellen voor de andere gemeenten.
Als het aantal kwaliteitsvolle projectvoorstellen het bepaalde
subsidiebedrag overschrijdt, wordt van de in de eerste fase weerhouden
projecten, een tweede rangschikking opgemaakt, waarbij de commissie rekening
houdt met :
1° de grootte van de
gelijkeonderwijskansenproblematiek van die gemeente gebaseerd op de
gelijkeonderwijskansenindicatoren;
2° het aantal
leerlingen die naar school gaan in de desbetreffende gemeente;
3° de mate waarin het project tegemoetkomt aan de
gelijkeonderwijskansenproblematiek van die gemeente.
De
commissie bezorgt haar voorstel van rangschikking voor 15 april aan de
minister.
Art. 10.
Op basis van het advies van de
commissie stelt de minister voor 15 mei bij ministerieel besluit de projecten
vast die voor subsidiëring in aanmerking komen.
De
gemeentebesturen die projectvoorstellen hebben ingediend, worden op
gemotiveerde wijze op de hoogte gebracht van de beslissing voor 15
juni.
Afdeling III. - De specifieke oproep voor
verlenging van projecten en beoordelingsprocedure ervan
Art. 11.
Binnen een periode van drie
schooljaren kunnen de gemeenten die subsidies ontvangen in het kader van het
decreet, tot tweemaal toe een verlengingsdossier indienen en voor maximaal
hetzelfde subsidiebedrag.
Jaarlijks wordt aan die gemeenten
een specifieke oproep gericht voor 31 januari, behalve in het jaar waarin een
algemene oproep wordt gelanceerd.
Art. 12.
Het bericht vermeldt de inhoudelijke
en vormelijke vereisten waaraan de projectvoorstellen moeten voldoen.
Een projectvoorstel vermeldt minimaal :
1°
een planning voor het volgende projectjaar, met inbegrip van een budgettaire
fiche;
2° een tussentijdse evaluatie als vermeld in artikel
19, § 5, over het lopende projectjaar.
Art. 13.
De projectvoorstellen worden
beoordeeld door een commissie die is samengesteld uit :
1°
twee afgevaardigden van het Vlaams ministerie van Onderwijs en
Vorming;
2°één afgevaardigde van het
Agentschap voor Binnenlands Bestuur;
3°één
afgevaardigde van de Vlaamse Vereniging voor Steden en
Gemeenten;
4°één externe
deskundige.
Art. 14.
Om in overweging te worden genomen,
moet het projectvoorstel :
1° voor 1 maart worden
ingediend in de vorm van een projectfiche, waarvan het model samen met de
oproep wordt meegedeeld. Het projectvoorstel kan schriftelijk worden ingediend;
in dat geval is de poststempel bewijskrachtig. Het projectvoorstel kan eveneens
elektronisch worden ingediend; in dat geval verbindt de bevoegde administratie
zich ertoe binnen twee werkdagen per kerende mail de indiener een
ontvangstbewijs te sturen om de tijdige indiening te
bevestigen;
2° nog steeds voldoen aan de criteria, vermeld
in artikel 19, 1° tot en met 4°, van het decreet, voor wat betreft de
centrumsteden, en artikel 21, 1° tot en met 4°, van het decreet voor
wat betreft de andere gemeenten.
Art. 15.
De kwaliteit van de projectvoorstellen
uit de centrumsteden wordt beoordeeld op basis van de planning en de
tussentijdse evaluatie, en rekening houdend met de criteria, vermeld in artikel
19, 5° tot en met 7°, van het decreet.
De
projectvoorstellen uit de andere gemeenten worden beoordeeld op basis van de
planning en de tussentijdse evaluatie, en rekening houdend met de criteria,
vermeld in artikel 21, 5° tot en met 8°, van het
decreet.
Art. 16.
Op basis van het gemotiveerd advies van
de commissie stelt de minister voor 15 mei bij ministerieel besluit de
projecten vast die voor subsidiëring in aanmerking komen.
De gemeentebesturen die projectvoorstellen hebben ingediend
worden voor 15 juni op gemotiveerde wijze op de hoogte gebracht van de
beslissing.
Afdeling IV. - De eventuele algemene oproep en de
selectieprocedure ervan
Art. 17.
In de schooljaren waarin een
specifieke oproep gelanceerd wordt, kan ook een algemene oproep gelanceerd
worden als er na de beslissing over de verlenging van de projecten nog
begrotingskredieten beschikbaar zijn. Die oproep wordt de eventuele algemene
oproep genoemd.
De procedure, vermeld in afdeling II, is van
toepassing op de eventuele algemene oproep, met uitzondering van de termijnen.
In de volgende artikelen gelden andere termijnen in geval van een eventuele
algemene oproep, namelijk :
1° artikel 3 : 30
april;
2° artikel 6, 1° : 31 mei;
3° artikel 9, derde lid : 30 juni;
4°
artikel 10, eerste lid : 30 juli;
5° artikel 10, tweede
lid : 15 augustus.
HOOFDSTUK III. - Verantwoording van de aanwending van
de subsidies en controle
Art. 18.
§ 1. De subsidies worden uitbetaald als
volgt :
1° een eerste schijf van 50 % van de subsidie wordt
betaald bij de aanvang van het project. Bij een verlenging van de subsidie
wordt de eerste schijf alleen uitbetaald als het inhoudelijk eindverslag van de
vorige projectperiode werd ingediend;
2° een tweede schijf
van 40 % wordt betaald nadat het project effectief vier maanden heeft gelopen
en er een tussentijds verslag is ingediend over de eerste vier maanden. Bij een
verlenging van de subsidie wordt de tweede schijf bovendien alleen uitbetaald
als het financieel eindverslag van de vorige projectperiode werd
ingediend;
3° het saldo ten bedrage van maximaal 10 % wordt
betaald na de goedkeuring door het departement van de door de begunstigden voor
te leggen inhoudelijke en financiële
eindrapportering.
§ 2. Het inhoudelijk eindrapport moet
uiterlijk op 15 augustus van het projectjaar aan het departement zijn
bezorgd.
§ 3. Het financieel eindrapport moet
uiterlijk op 15 september na op het schooljaar waarin het project heeft gelopen
aan het departement zijn bezorgd.
§ 4. De bewijsstukken van de gemaakte
kosten kunnen op elk moment door de bevoegde diensten van het Rekenhof en van
het departement worden opgevraagd.
§ 5. Het tussentijdse verslag geeft de
startdatum weer, beschrijft de wijze waarop het project wordt uitgevoerd,
rekening houdend met de vooropgestelde planning en de vooropgestelde
resultaten, en bevat in voorkomend geval, het advies van het lokale
overlegplatform.
§ 6. Het inhoudelijk eindrapport handelt
over de bereikte resultaten en de gehanteerde methodes tijdens het volledige
projectjaar.
§ 7. Het financieel eindverslag geeft een
overzicht van de inkomsten en uitgaven van het volledige projectjaar, een
genummerde lijst van alle bewijsstukken, met telkens de vermelding van het
bedrag, en een verklaring op erewoord dat de originele, genummerde en
gedateerde bewijsstukken die betrekking hebben op de subsidieperiode, ter
beschikking worden gehouden.
Art. 19.
Controle ter plaatse, zowel van
financiële als inhoudelijke aspecten, door de gemachtigde ambtenaren van
het departement of het Rekenhof is mogelijk.
Art. 20.
De begunstigden verbinden zich ertoe de
projecten zorgvuldig uit te voeren volgens de uitvoeringsbepalingen van de
projecten, zoals die zijn opgenomen in het projectvoorstel. De gemeente zal
onverwijld het subsidiebedrag of een gedeelte van de verleende subsidie
terugbetalen als de subsidie wordt aangewend voor andere doeleinden dan
waarvoor ze werd verleend.
HOOFSTUK IV. - Overgangs- en
slotbepalingen
Art. 21.
In afwijking van hoofdstuk II, afdeling
II, gelden in 2008 voor de centrumsteden andere termijnen in volgende artikelen
:
1° artikel 6, 1° : 1 april;
2°
artikel 9, derde lid : 15 mei;
3° artikel 10, eerste lid :
15 juni;
4° artikel 10, tweede lid : 15
juli.
Art. 22.
Dit besluit heeft uitwerking met ingang
van 1 januari 2008.
Art. 23.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het
Onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.