OPGEHEVEN : Besluit van de Vlaamse Regering aangaande
diversiteitsprojecten in de lerarenopleidingen
goedkeuringsdatum
18 JULI 2008
publicatiedatum
B.S.17/10/2008
datum laatste wijziging
13/02/2017
COORDINATIE
Opgeheven door Decr. 23-12-2016 - B.S. 13-2-2017
De Vlaamse Regering,
Gelet op het decreet van 4 april 2003 betreffende de
herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, artikel 55ter, §
3, ingevoegd bij het decreet van 15 december 2006 en gewijzigd bij het decreet
van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII;
Gelet op het decreet van 15 juni 2007 betreffende het
volwassenenonderwijs, artikel 17, § 3, gewijzigd bij het decreet van 4
juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII;
Gelet
op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op
21 april 2008;
Gelet op het advies nr. 44.556/1
van de Raad van State, gegeven op 29 mei 2008, met toepassing van artikel 84,
§ 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van
State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van
Werk, Onderwijs en Vorming;
Na
beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.
Voor de toepassing van dit besluit wordt
verstaan onder :
1° minister : de Vlaamse minister bevoegd
voor het onderwijs;
2° expertisenetwerk en regionaal
platform : de organisaties vermeld in
artikel 55decies van
het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger
onderwijs in Vlaanderen, en in artikel 71 van het decreet van 15 juni 2007
betreffende het volwassenenonderwijs;
3° doelgroepen : alle
bevolkingsgroepen die onevenredig participeren in de lerarenopleidingen, in het
bijzonder studenten van allochtone afkomst, studenten afkomstig uit milieus met
een lage sociaal-economische status en studenten met functiebeperkingen;
4° penvoerende instelling : de hogeschool, de universiteit
of het centrum voor volwassenenonderwijs door de projectpartners aangewezen om
de projectaanvraag in te dienen, de subsidies te ontvangen en de inhoudelijke
en financiële verslaggeving te doen. De penvoerende instelling fungeert
als aanspreekpunt voor de Vlaamse Regering en haar
administratie.
5° projectpartners : de expertisenetwerken
en het regionaal platform, alle instellingen en organisaties die daar deel van
uitmaken en de organisaties die de doelgroepen
vertegenwoordigen.
Art. 2.
Binnen de kredieten die daartoe jaarlijks
op de begroting uitgetrokken zijn, kunnen, onder de hiernavolgende voorwaarden,
gedurende de school-, respectievelijk academiejaren 2008-2009, 2009-2010 en
2010-2011 projecten in de lerarenopleidingen worden gesubsidieerd die op
experimentele basis de instroom, doorstroom en uitstroom van doelgroepen
bevorderen, hierna diversiteitsprojecten te noemen.
HOOFDSTUK II. - Omschrijving en
duur
Art. 3.
Diversiteitsprojecten kunnen de volgende
activiteiten omvatten :
1°
curriculumvernieuwingen;
2° de organisatie van
drempelverlagende informatieverstrekking over de specifieke
lerarenopleidingen;
3° de organisatie van aangepaste
trajectbegeleiding;
4° de organisatie van aangepaste
stagebegeleiding;
5° de uitbouw van netwerken tussen het
expertisenetwerk of het regionaal platform, de organisaties die de doelgroepen
vertegenwoordigen en het afnemende veld.
Art. 4.
Diversiteitsprojecten zijn steeds gericht
op één of meerdere doelgroepen, zoals gedefinieerd in artikel 2,
maar kunnen daarbij een ruimer bereik hebben dan enkel deze
doelgroepen.
Art. 5.
Diversiteitsprojecten hebben een duur van
maximaal drie jaar.
HOOFDSTUK III. - Aanvraag en
voortgang
Art. 6.
De universiteiten, de hogescholen en de
centra voor volwassenenonderwijs die behoren tot een expertisenetwerk of tot
een regionaal platform, kunnen projectaanvragen indienen. Indien meerdere
instellingen gezamenlijk een aanvraag indienen, treedt één van de
instellingen op als penvoerende instelling.
Er zijn drie
rondes waarbij projectaanvragen kunnen worden ingediend. De subsidiërende
overheid doet voor elke ronde een publieke oproep. De uiterste termijn van
indiening is 1 juni 2008 voor projecten die lopen van 1 september 2008 tot 31
augustus 2009; 1 juni 2009 voor projecten die lopen van 1 september 2009 tot 31
augustus 2010 en 1 juni 2010 voor projecten die lopen van 1 september 2010 tot
31 augustus 2011. Een projectaanvraag in de tweede of de derde ronde kan een
verlenging zijn van een lopend project. In dat geval bevat de projectaanvraag
een tussentijds verslag van het lopende project.
Art. 7.
In de projectaanvraag stellen de
projectpartners hun project voor en geven ze een antwoord op de volgende vragen
:
1° wat zijn de concrete doelstellingen van het project ?;
2° op welke manier worden die doelstellingen gerealiseerd
(operationalisering van de doelstellingen) ?;
3° hoe draagt
het voorgestelde project bij tot meer diversiteit en tot meer evenredige
participatie van de doelgroepen in de lerarenopleidingen
?;
4° hoe past het project binnen het strategisch
beleidsplan van het expertisenetwerk of regionale platform
?;
5° hoe wordt het project binnen het expertisenetwerk of
regionale platform gevolgd en geëvalueerd ?;
6° hoe
past het project binnen het onderwijsbeleid van de deelnemende instellingen
?;
7° wat is na maximaal drie jaar werking het perspectief
op structurele inbedding van het project binnen het onderwijsbeleid van de
instellingen ?
De projectaanvraag bevat ook een gedetailleerde
projectbegroting met een raming van de kosten en met vermelding van het bedrag
van de aangevraagde subsidie en van de eigen financiële
inbreng.
Art. 8.
Projecten die twee of drie jaar lopen,
moeten een planning voor respectievelijk twee of drie jaar in hun aanvraag
opnemen, met jaarlijks na te streven concrete doelstellingen. De planning moet
in de aanvraag enkel voor het eerste jaar gedetailleerd zijn uitgewerkt. De
planning voor de overige jaren mag algemeen blijven.
HOOFDSTUK IV. - Beoordeling, opvolging en
rapportering
Art. 9.
Voor de beoordeling van de
projectaanvragen wordt een commissie aangesteld die zeven leden telt : twee
vertegenwoordigers van de overheid, twee vertegenwoordigers met competenties op
het vlak van de lerarenopleiding en drie vertegenwoordigers met competenties op
het vlak van diversiteit en doelgroepen in een hogeronderwijscontext. De
vertegenwoordigers mogen niet rechtstreeks betrokken zijn bij de
expertisenetwerken en de regionale platformen of bij instellingen die in
Vlaanderen een lerarenopleiding organiseren. Een ambtenaar van het Ministerie
van Onderwijs en Vorming functioneert als secretaris.
De
minister benoemt de voorzitter, de secretaris en de leden van de
commissie.
Art. 10.
De beoordelingscommissie beoordeelt elk
project aan de hand van de volgende criteria :
1° de
duidelijkheid van de doelstellingen;
2° de relevantie van
de doelstellingen en de geplande activiteiten voor meer diversiteit en
evenredige participatie in de lerarenopleiding;
3° de
haalbaarheid van de doelstellingen en de geplande activiteiten om de
doelstellingen te bereiken;
4° de
kosten-batenverhouding;
5° de bijdrage van het project aan
een structurele verankering van diversiteit binnen de
instellingen;
6° de mate waarin het projectvoorstel kadert
binnen de globale, instellingsoverschrijdende strategie inzake diversiteit van
het expertisenetwerk of het regionaal platform;
7° in
voorkomende geval de tussentijdse realisaties van het lopende project.
Elk commissielid geeft voor elk van deze criteria een
cijfermatige score. Door deze scores op te tellen wordt een ranking gemaakt.
De beoordelingscommissie doet, rekening houdend met de grenzen
bepaald in artikel 12 en met de mate waarin de in de aanvraag vooropgestelde
begroting verantwoord wordt, een voorstel over de hoogte van de
subsidie.
Art. 11.
De beoordelingscommissie maakt een
eindevaluatie van de ondersteunde projecten gedurende de drie school-,
respectievelijk academiejaren. Ze doet dit aan de hand van volgende criteria
:
1° de realisatie van de doelstellingen en als ze niet
(helemaal) gerealiseerd zijn, de oorzaken daarvan;
2° de
bijdrage van het project aan meer diversiteit en evenredige participatie in de
lerarenopleiding;
3° de mate waarin de tijdelijke
maatregelen die in de projecten genomen werden omgezet kunnen worden in door
middel van het Aanmoedigingsfonds te financieren algemene
maatregelen.
HOOFDSTUK V. - Financiering
Art. 12.
De Vlaamse overheid subsidieert maximaal
50 % van de volledige kostprijs van het project. Het saldo moeten de
projectpartners zelf bekostigen. De subsidie voor een project wordt jaarlijks
toegekend en kan per school-, respectievelijk academiejaar niet meer dan
100.000 euro bedragen.
De subsidie kan door de
expertisenetwerken, het regionaal platform of de betrokken instellingen voor
hoger onderwijs en de betrokken centra voor volwassenenonderwijs gebruikt
worden voor personeels-, uitrustings- en
werkingskosten.
Art. 13.
De beoordelingscommissie legt aan de
minister een lijst voor van te subsidiëren projecten rekening houdend met
het beschikbare bedrag. De commissie geeft hierin ook een advies over het
subsidiebedrag. Aan de lijst voegt de beoordelingscommissie een reservelijst
toe. De minister beslist over de toekenning en de hoogte van de
subsidies.
Art. 14.
De subsidies worden uitbetaald als volgt :
80 % van het subsidiebedrag wordt uitbetaald na de toekenning ervan en 20 %
wordt uitbetaald na ontvangst en goedkeuring van het activiteitenverslag en het
financiële verslag.
HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art. 15.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het
Onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.