[1B.Vl.R. van 18/12/2020
B.S. 19/02/2021
OPGEHEVEN1B.Vl.R. van 18/12/2020
B.S. 19/02/2021
] Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de leertijd, vermeld in het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen

  • goedkeuringsdatum
    13 FEBRUARI 2009
  • publicatiedatum
    B.S.19/03/2009
  • zie ook
  • datum laatste wijziging
    19/02/2021

COORDINATIE

(1) B.Vl.R. van 18/12/2020 (B.S. 19/02/2021)

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid artikel 20;

Gelet op het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen, gewijzigd bij het decreet van 27 april 2008, inzonderheid op de artikelen 5, §§ 1 en 2, en 28 tot en met 30;

Gelet op het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 77, 79 en 81;

Gelet op het advies van de raad van bestuur van het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen gegeven op 26 juni 2008;

Gelet op het advies van de praktijkcommissie van het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen gegeven op 5 juni 2008;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 23 oktober 2008;

Gelet op advies nr. 45.470/1 van de Raad van State, gegeven op 11 december 2008, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming;

Na beraadslaging,

Besluit :

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.

In dit besluit wordt verstaan onder :

1° het decreet : het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen;

2° het decreet leren en werken : het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap;

3° Syntra Vlaanderen : het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen, opgericht bij artikel 3 van het decreet;

4° de raad van bestuur : de raad van bestuur van Syntra Vlaanderen, vermeld in artikel 7 tot en met 12 van het decreet;

5° de praktijkcommissie : de praktijkcommissie van Syntra Vlaanderen, vermeld in artikel 13 tot en met 18 van het decreet;

6° de leertrajectbegeleider : de leersecretaris, vermeld in artikel 39 en 40 van het decreet;

7° de centra : de centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, vermeld in artikel 36 tot en met 38 van het decreet;

8° het begeleidingsteam : het begeleidingsteam vermeld in artikel 75 van het decreet leren en werken;

9° de leerlingen : de jongeren die een opleiding of een cursus in de leertijd volgen;

10° de ondernemersopleiding : een basisvorming die voorbereidt op het algemeen technisch, commercieel, financieel en administratief uitoefenen van een zelfstandig beroep en het beheer van een kleine en middelgrote onderneming, vermeld in artikel 31 tot en met 33 van het decreet;

11° de cursist-stagiair : de cursist in de ondernemersopleiding, verbonden door een stageovereenkomst;

12° opleiding : een opleiding in een beroep, die leidt tot een certificaat;

13° opleidingstraject : een opleiding in een beroep die of het geheel van opleidingen in een beroep dat leidt tot een getuigschrift leertijd. Het opleidingstraject wordt ingedeeld in opleidingsjaren;

14° opleidingsprogramma : het opleidingsprogramma van de praktijkopleiding zoals bepaald door de praktijkcommissie en opgenomen in het curriculum van de opleiding dat de raad van bestuur heeft vastgelegd.

Art. 2.

De leertijd is een stelsel van leren en werken als vermeld in artikel 4 van het decreet leren en werken, dat een component werkplekleren en een component leren omvat.

De component werkplekleren wordt ingevuld door een praktijkopleiding in een onderneming of een voortraject.

De component leren wordt ingevuld door een theoretische vorming in een centrum. De theoretische vorming bestaat overeenkomstig artikel 31 van het decreet leren en werken uit een algemene vorming en een beroepsgerichte vorming.

De praktijkcommissie bepaalt de duur van de praktijkopleiding in een onderneming per opleiding of groep van opleidingen in een beroep. De raad van bestuur bepaalt aan de hand daarvan de duur van de theoretische vorming per opleiding of groep van opleidingen in een beroep. Behoudens artikel 9 van dit besluit mag een opleidingstraject niet meer dan drie jaar praktijkopleiding omvatten.

Art. 3.

De leertijd kan overeenkomstig artikel 20 van het decreet leren en werken worden georganiseerd voor de opleidingen die voorkomen in de lijst van opleidingen die de Vlaamse Regering overeenkomstig artikel 22 van het decreet leren en werken heeft vastgelegd.

Art. 4.

§ 1. Om tot de leertijd toegelaten te worden moet de leerling overeenkomstig artikel 39, eerste lid, van het decreet leren en werken aan de volgende twee voorwaarden voldoen :

1° hij moet voldaan hebben aan de voltijdse leerplicht;

2° hij mag de leeftijd van 25 jaar niet hebben bereikt.

De leertijd mag uiterlijk worden gevolgd tot het einde van het cursusjaar waarin de leerling de leeftijd van 25 jaar bereikt.

§ 2. In afwijking van § 1, 1°, kan Syntra Vlaanderen overeenkomstig artikel 39, § 1, tweede lid, van het decreet leren en werken aan een leerling bijzondere toestemming geven om vanaf het begin van het schooljaar waarin hij deeltijds leerplichtig wordt de leertijd te volgen. Die toestemming wordt gegeven op advies van het centrum voor leerlingenbegeleiding waarmee de instelling voor voltijds onderwijs waar de jongere de lessen volgt, samenwerkt.

§ 3. Voor bepaalde opleidingen of groepen van opleidingen kan de praktijkcommissie bijzondere voorwaarden vastleggen voor de leeftijd en vooropleiding om als leerling tot de leertijd toegelaten te worden.

Art. 5.

Met uitzondering van artikel 21 zijn alle bepalingen van dit besluit van toepassing op de leerverbintenis.

HOOFDSTUK II. - De component werkplekleren

Afdeling I. - De praktijkopleiding

Onderafdeling I. De leerovereenkomst

Art. 6.

De praktijkopleiding in de leertijd omvat het sluiten van een leerovereenkomst door bemiddeling van een leertrajectbegeleider.

Overeenkomstig artikel 28, § 1, van het decreet is een leerovereenkomst een overeenkomst voor bepaalde duur, waarbij een ondernemingshoofd-opleider zich ertoe verbindt aan de leerling het beroep aan te leren door een algemene en technische vorming te geven of te doen geven, en waarbij de leerling zich ertoe verbindt de praktijk van het beroep aan te leren onder de leiding en het toezicht van een ondernemingshoofd-opleider en de nodige theoretische vorming te volgen voor zijn opleiding.

De leerovereenkomst is een voltijdse overeenkomst. De tijd die de leerling besteedt aan het volgen van de theoretische vorming en het deelnemen aan de bijbehorende examens en praktische proeven, wordt beschouwd als arbeidstijd. Voor de berekening van de arbeidstijd telt een les- of examenuur mee voor 60 minuten.

Als een ondernemingshoofd-opleider een opleiding wil geven aan een leerling over wie hij de ouderlijke macht of de voogdij uitoefent, volstaat een verbintenis van bepaalde duur van het ondernemingshoofd tegenover de leertrajectbegeleider, hierna leerverbintenis te noemen. Krachtens die verbintenis verbindt het ondernemingshoofd-opleider zich ertoe aan de leerling dezelfde basisopleiding te geven als die waarin de leerovereenkomst voorziet en de leerling de nodige theoretische vorming te doen volgen voor zijn opleiding.

Art. 7.

De leerovereenkomst en de leerverbintenis moeten overeenstemmen met de modellen van leerovereenkomst en leerverbintenis, opgesteld door de praktijkcommissie. Ze moeten schriftelijk gesteld zijn. Ieder van de betrokken partijen ontvangt een origineel ondertekend exemplaar.

Art. 8.

De leerovereenkomst moet inzonderheid de volgende vermeldingen en bepalingen bevatten :

1° de datum van de inwerkingtreding, de einddatum en het voorwerp van de leerovereenkomst;

2° de identiteit van het ondernemingshoofd-opleider en, in voorkomend geval, van de monitor;

3° de identiteit van de leerling en van de wettelijke vertegenwoordiger;

4° de duur van de proeftijd;

5° het bedrag van de vergoeding, vermeld in artikel 21;

6° de verwijzing naar wettelijke, verordenende en conventionele bepalingen met betrekking tot de sociale verzekering, en de arbeidsreglementering en -bescherming die van toepassing zijn op de leerling;

7° de verwijzing naar artikel 25 van dit besluit met betrekking tot de aansprakelijkheid van het ondernemingshoofd-opleider en de leerling;

8° de verbintenis van het ondernemingshoofd-opleider om bij een uitsluiting overeenkomstig artikel 35 een vergoeding als vermeld in artikel 36, te betalen.

Bij de leerovereenkomst moeten inzonderheid de volgende documenten gevoegd zijn :

1° het opleidingsprogramma;

2° de rechten en plichten van de leerling en van het ondernemingshoofd-opleider, met inbegrip van hun rechten en plichten op moreel en pedagogisch vlak;

3° de bepalingen van dit besluit met betrekking tot de schorsing en het einde van de leerovereenkomst;

4° het takenboek waarin alle partijen overeenkomstig de richtlijnen van de praktijkcommissie het verloop van de leertijd evalueren.

Art. 9.

De duur van de leerovereenkomst moet overeenstemmen met de duur van de opleiding in een beroep waarop de overeenkomst slaat. De duur mag niet minder dan een volledig cursusjaar en niet meer dan drie jaar bedragen.

In afwijking van het eerste lid kan de praktijkcommissie, ambtshalve of op voorstel van de leertrajectbegeleider en/of het begeleidingsteam, na onderzoek :

1° de duur van een leerovereenkomst tot minimaal zes maanden verminderen als de vooropleiding, de vorderingen tijdens de leertijd of de leeftijd van de leerling dat rechtvaardigen;

2° met het oog op de normale voltooiing van de leertijd, na een verandering van ondernemingshoofd-opleider, de duur van een nieuwe leerovereenkomst verminderen tot minder dan zes maanden;

3° de duur van een leerovereenkomst verlengen met toepassing van artikel 30, derde lid, van dit besluit en artikel 77 van het decreet leren en werken.

Art. 10.

Met behoud van de toepassing van artikel 31, eindigt de leerovereenkomst op 30 juni van het jaar waarin de opleiding waarop de overeenkomst slaat, verstrijkt.

Ambtshalve of op voorstel van de leertrajectbegeleider en na onderzoek kan de praktijkcommissie een andere einddatum van de leerovereenkomst bepalen.

Art. 11.

De leerovereenkomst moet een proeftijd bevatten die, overeenkomstig de richtlijnen van de praktijkcommissie, niet minder dan één maand en niet meer dan drie maanden mag duren. Bij schorsing van de uitvoering van de leerovereenkomst tijdens de proefperiode, wordt de proefperiode verlengd met een periode gelijk aan de duur van de schorsing.

Met behoud van de toepassing van de wijzen waarop de verbintenissen in het algemeen eindigen, komt aan de leerovereenkomst tijdens de proeftijd een einde op verzoek van een van de partijen. Er moet dan wel een opzeggingstermijn van zeven kalenderdagen in acht genomen worden, die ingaat op de dag die volgt op de dag waarop de opzegging schriftelijk werd gegeven. Het ondernemingshoofd-opleider deelt dat binnen tien kalenderdagen schriftelijk mee aan de leertrajectbegeleider. Een schorsing van de uitvoering van de leerovereenkomst vóór of tijdens de opzeggingstermijn schorst de opzeggingstermijn niet.

Art. 12.

§ 1. Om erkend te kunnen worden moet de leerovereenkomst beantwoorden aan de bepalingen van dit besluit, onverminderd de bijzondere bepalingen die de praktijkcommissie voor een opleiding of een groep van opleidingen kan opleggen.

§ 2. De leertrajectbegeleider moet het verzoek tot erkenning van de leerovereenkomst, binnen een redelijke termijn na de ondertekening ervan, samen met een advies aan de praktijkcommissie bezorgen.

§ 3. Op basis van het verzoek en het advies van de leertrajectbegeleider moet de praktijkcommissie in het bijzonder kunnen nagaan :

1° of de leerovereenkomst gesloten werd in een opleidingsplaats die voldoet aan de vereisten, vermeld in artikel 14 tot en met 18, en of de leerling voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 4;

2° of de leerovereenkomst voldoet aan de vereisten, vermeld in dit besluit.

§ 4. Voldoet de leerovereenkomst niet aan de bepalingen, vermeld in § 1, dan erkent de praktijkcommissie de leerovereenkomst niet. De beslissing daarover moet uiterlijk binnen een maand na indiening van het verzoek tot erkenning, schriftelijk betekend worden aan de leertrajectbegeleider. De leertrajectbegeleider brengt de betrokken partijen daarvan schriftelijk op de hoogte.

§ 5. Tegen de niet-erkenning van een leerovereenkomst kunnen de betrokken partijen, hetzij gezamenlijk, hetzij individueel, binnen tien kalenderdagen na de schriftelijke melding van de beslissing, een verzoek tot herziening indienen bij de praktijkcommissie. Na onderzoek en na het horen van de partijen neemt de praktijkcommissie zo snel mogelijk een beslissing en uiterlijk binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van het verzoek.

Art. 13.

De betrokken partijen verbinden er zich toe, de problemen die rijzen tijdens de uitvoering van de leerovereenkomst, onmiddellijk aan de leertrajectbegeleider voor te leggen.

Onderafdeling II. - De opleidingsplaats en het ondernemingshoofd-opleider

Art. 14.

§ 1. Een opleidingsplaats van een leerling in de leertijd wordt pas erkend als aan de volgende voorwaarden is voldaan :

1° het ondernemingshoofd moet :

a) van onberispelijk gedrag zijn;

b) ten volle 25 jaar oud zijn en ten minste vijf jaar praktijk in het beroep hebben, waarvan twee jaar als ondernemingshoofd;

2° de opleidingsplaats moet op het vlak van de organisatie en de bedrijfsuitrusting voldoen om de praktijkopleiding van een leerling mogelijk te maken overeenkomstig het opleidingsprogramma in het beroep dat het voorwerp uitmaakt van de leerovereenkomst. De praktijkcommissie kan de vereiste organisatie en bedrijfsuitrusting nader bepalen.

§ 2. Als een ondernemingshoofd houder is van een diploma van ondernemersopleiding of, volgens de beoordeling van de praktijkcommissie, een bewijs van bijzondere bekwaamheid voorlegt, wordt de leeftijd, vermeld in § 1, 1° b), op 23 jaar gebracht.

§ 3. Ambtshalve of op voorstel van de leertrajectbegeleider en na onderzoek kan de praktijkcommissie afwijken van de vereiste inzake praktijk in het beroep, vermeld in § 1, 1° b), als het ondernemingshoofd het bewijs levert van een vooropleiding die past binnen de aard van het beroep.

§ 4. Als het ondernemingshoofd niet persoonlijk de praktijkopleiding van een leerling waarneemt of niet voldoet aan de voorwaarden, vermeld in § 1, 1°, en § 2, moet het ondernemingshoofd, op voorwaarde dat de onderneming ongeacht haar rechtspersoonlijkheid twee jaar bestaat, onder de personeelsleden een monitor aanwijzen die, met uitzondering van de twee jaar praktijk in het beroep als ondernemingshoofd, de voorwaarden, vermeld in § 1, 1°, § 2 en § 3, vervult. Op voorstel van de leertrajectbegeleider en na onderzoek kan de praktijkcommissie afwijken van de vereiste dat de onderneming 2 jaar moet bestaan.

De monitor neemt de praktijkopleiding en de pedagogische begeleiding van een leerling waar, onder de verantwoordelijkheid van het ondernemingshoofd en overeenkomstig de richtlijnen van de praktijkcommissie.

§ 5. Ambtshalve of op voorstel van de leertrajectbegeleider en na onderzoek kan de praktijkcommissie het ondernemingshoofd-opleider of, in voorkomend geval, de monitor verplichten een bijscholing te volgen om als opleider van een leerling te kunnen optreden of blijven optreden.

Art. 15.

Als de onderneming een rechtspersoon is, zijn de bepalingen, vermeld in artikel 14 van toepassing op de natuurlijke persoon die met de werkelijke leiding belast is en die gemachtigd is de rechtspersoon te verbinden.

Art. 16.

De praktijkcommissie onderzoekt of de opleidingsplaats voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 14.

Als de praktijkcommissie oordeelt dat de opleidingsplaats niet voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 14, dan kan het ondernemingshoofd binnen veertien kalenderdagen na kennisgeving bij aangetekend schrijven van de beslissing tot niet-erkenning een verzoek tot herziening bij de praktijkcommissie indienen. Na onderzoek en na het horen van het ondernemingshoofd doet de praktijkcommissie zo snel mogelijk en uiterlijk binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek, een uitspraak.

Art. 17.

Het ondernemingshoofd-opleider of, in voorkomend geval, de monitor die een eerste maal een leerling of cursist-stagiair opleidt, kan tijdens het eerste jaar hoogstens één leerling of cursist-stagiair opleiden.

Ambtshalve of op voorstel van de leertrajectbegeleider en na onderzoek beslist de praktijkcommissie, of het ondernemingshoofd-opleider of, in voorkomend geval, de monitor na een eerste opleidingsjaar van één leerling of één cursist-stagiair, twee leerlingen of cursisten-stagiairs of een leerling en een cursist-stagiair gelijktijdig mag opleiden.

Binnen eenzelfde onderneming kan de praktijkcommissie ambtshalve of op voorstel van de leertrajectbegeleider en na onderzoek beslissen dat meer dan twee leerlingen en cursisten-stagiairs gelijktijdig opgeleid worden, op voorwaarde dat het ondernemingshoofd een of meer monitors overeenkomstig artikel 14, § 4, onder de personeelsleden aanwijst.

De bepalingen, vermeld in het eerste tot en met het derde lid, gelden per afzonderlijke uitbatingzetel.

Art. 18.

Elke wijziging met betrekking tot de beroepsactiviteit of de uitbatingzetel, die gevolgen heeft voor de opleiding van de leerling, moet door het ondernemingshoofd binnen tien kalenderdagen aan de leertrajectbegeleider meegedeeld worden.

Ambtshalve of op voorstel van de leertrajectbegeleider en na onderzoek kan de praktijkcommissie naar aanleiding van een dergelijke wijziging besluiten de erkenning van de leerovereenkomst op te heffen. Die beslissing moet aan het ondernemingshoofd schriftelijk meegedeeld worden.

Het ondernemingshoofd kan bij de praktijkcommissie een verzoek tot herziening indienen binnen veertien kalenderdagen na kennisgeving bij aangetekend schrijven van de beslissing. Na onderzoek en na het horen van het ondernemingshoofd doet de praktijkcommissie zo snel mogelijk en uiterlijk binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek, uitspraak.

Onderafdeling III. - Rechten en plichten van de partijen

Art. 19.

Het ondernemingshoofd-opleider en de leerling moeten respectvol met elkaar omgaan. Gedurende de uitvoering van de leerovereenkomst moeten zij de welvoeglijkheid en de goede zeden in acht nemen en waarborgen.

Art. 20.

De leerling is verplicht :

1° de leerovereenkomst te sluiten en uit te voeren met de bedoeling de leertijd te voleindigen;

2° behoudens vrijstelling, de theoretische vorming te volgen en deel te nemen aan de daaraan verbonden examens en praktische proeven;

3° het takenboek, vermeld in artikel 8, tweede lid, 4°, nauwgezet bij te houden en in te vullen;

4° de opgedragen taken zorgvuldig, eerlijk en nauwgezet te verrichten op de tijd, plaats en wijze die is overeengekomen;

5° te handelen volgens de richtlijnen die het ondernemingshoofd-opleider, de aangestelden en lasthebbers of, in voorkomend geval, de monitor geeft;

6° zich te onthouden van al wat schade kan berokkenen aan de eigen veiligheid, de veiligheid van de werkmakkers, het ondernemingshoofd-opleider of derden;

7° het toevertrouwde gereedschap, de werkkledij en de ongebruikte grondstoffen in goede staat aan het ondernemingshoofd-opleider terug te geven;

8° tijdens en na de proeftijd de leerovereenkomst alleen te beëindigen overeenkomstig de bepalingen, vermeld in artikel 31;

9° de leertrajectbegeleider onmiddellijk te waarschuwen als problemen rijzen bij de uitvoering van de leerovereenkomst;

10° zowel tijdens de uitvoering als na de beëindiging van de leerovereenkomst :

a) geen fabrieksgeheimen, zakengeheimen en geheimen in verband met persoonlijke of vertrouwelijke aangelegenheden bekend te maken;

b) geen daden van oneerlijke concurrentie te stellen of eraan mee te werken.

Art. 21.

§ 1. Onder voorbehoud van het van toepassing zijn van een collectieve arbeidsovereenkomst ontvangt de leerling maandelijks een leervergoeding van het ondernemingshoofd. De leervergoeding bedraagt minimaal :

1° 280,57 euro tijdens het eerste opleidingsjaar van het opleidingstraject;

2° 374,10 euro tijdens het tweede opleidingsjaar van het opleidingstraject;

3° 467,63 euro tijdens het derde opleidingsjaar van het opleidingstraject.

De verhoging van de leervergoeding gaat in op 1 juli, voorafgaand aan het cursusjaar.

Vanaf de eerste dag van de maand waarin de leerling de leeftijd van 18 jaar bereikt, ontvangt de leerling een leervergoeding die minimaal 374,10 euro tijdens het eerste opleidingsjaar van het opleidingstraject en 420,86 euro tijdens het tweede opleidingsjaar van het opleidingstraject bedraagt.

§ 2. De leerling die een opleidingstraject van minstens twee jaar met succes heeft beëindigd en een nieuw opleidingstraject aanvat, ontvangt voor het nieuwe opleidingstraject de vergoeding, vermeld in § 1, eerste lid, 3°.

§ 3. De leervergoedingen, vermeld in § 1, worden de eerste januari van elk jaar aangepast aan de evolutie van het gezondheidsindexcijfer van de consumptieprijzen van de maand november die voorafgaat, met dien verstande dat de eerste aanpassing pas plaatsheeft op 1 januari 2009. Die aanpassing wordt berekend volgens de formule :

vastgestelde vergoeding x nieuw indexcijfer / indexcijfer november 2007 (basis 2004)

De aldus aangepaste bedragen worden afgerond tot de hogere cent.

§ 4. Met behoud van de toepassing van § 3 wordt de minimumleervergoeding, met inbegrip van de voordelen in natura, beperkt tot het bedrag waarboven de leerling in het kader van de wetgeving op de kinderbijslagen, ophoudt rechtgevend te zijn op de uitkering ervan.

§ 5. Het ondernemingshoofd betaalt de minderjarige leerling op geldige wijze de leervergoeding uit van hand tot hand, tenzij er verzet is door de wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige.

§ 6. De leervergoeding is door het ondernemingshoofd verschuldigd zowel voor de praktijkopleiding in de onderneming als voor het volgen van de theoretische vorming en het deelnemen aan de examens van de leertijd.

§ 7. De bepalingen van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers zijn van toepassing op de leervergoeding.

§ 8. Het ondernemingshoofd dat de leerovereenkomst beëindigt op een wijze die strijdig is met de bepalingen van artikel 31 van dit besluit, is een vergoeding verschuldigd die overeenstemt met een leervergoeding voor een maand.

Art. 22.

Om de leerling op de uitoefening van het beroep en op de examens van de leertijd voor te bereiden, moet het ondernemingshoofd-opleider erover waken dat de leerling de praktijkopleiding volgt, die voorgeschreven is door het opleidingsprogramma, vermeld in artikel 8, tweede lid, 1°.

Daartoe is het ondernemingshoofd in het bijzonder verplicht :

1° als een goed huisvader ervoor te zorgen dat de praktijkopleiding plaatsvindt in behoorlijke omstandigheden met betrekking tot de veiligheid en de gezondheid van de leerling overeenkomstig de voorschriften van de wetgeving betreffende het welzijn op het werk;

2° de leertrajectbegeleider en de wettelijke vertegenwoordiger van de leerling overeenkomstig dit besluit en de richtlijnen van de praktijkcommissie op de hoogte te houden van het verloop van de praktijkopleiding;

3° aan de leerling de nodige hulp, gereedschappen, grondstoffen, werk- en veiligheidskleding ter beschikking te stellen zonder dat dit beschouwd mag worden als een voordeel in natura;

4° de nodige aandacht te besteden aan de opvang en de integratie van de leerling in het beroepsmilieu;

5° de leerling geen taken te laten verrichten die niets te maken hebben met het beroep, die gevaarlijk of schadelijk kunnen zijn of die krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen verboden zijn;

6° de leerling behoorlijk te huisvesten en gezond en voldoende voedsel te verstrekken, als hij de verbintenis heeft aangegaan om de leerling kost en inwoning te verschaffen.

Art. 23.

Samen met de leertrajectbegeleider moet het ondernemingshoofd-opleider erover waken dat de leerling nauwgezet het takenboek, vermeld in artikel 8, tweede lid, 4°, bijhoudt en, behoudens vrijstelling, de theoretische vorming volgt en aan alle examens en praktische proeven deelneemt.

Het ondernemingshoofd moet in het bijzonder de leerling in staat stellen zich naar de cursussen van de theoretische vorming, de examens en de praktische proeven te begeven.

Als de cursussen, de examens en de praktische proeven niet op een arbeidsdag plaatsvinden, moet het ondernemingshoofd binnen een termijn van vijf werkdagen aan de leerling een hele of een halve compensatiedag toekennen overeenkomstig de duur van de cursussen, de examens of praktische proeven.

Het ondernemingshoofd moet de leerling in staat stellen om zich ook tijdens de arbeidsuren naar de leertrajectbegeleider te begeven.

Art. 24.

Het ondernemingshoofd moet zich schikken naar alle wettelijke, reglementerende en conventionele bepalingen, inzonderheid met betrekking tot voorzieningen van sociale zekerheid, arbeidswetgeving, welzijnswetgeving en verzekeringen, die opgelegd zijn aan het ondernemingshoofd dat een erkende leerovereenkomst heeft ondertekend.

Het ondernemingshoofd moet ten aanzien van de leerling de wetgeving op de jaarlijkse vakantie naleven. Aan de leerling die tijdens een bepaald jaar wettelijk geen of slechts gedeeltelijk recht op vakantie heeft, moet het ondernemingshoofd een niet-betaalde vakantie verlenen, die de leerling kan opnemen zoals de wettelijke vakantie. De betaalde en niet-betaalde vakantie moeten samen ten minste 24 dagen bedragen voor twaalf maanden uitvoering van de leerovereenkomst tijdens het lopende kalenderjaar.

Bovendien moet het ondernemingshoofd aan de leerling één niet-betaalde vakantiedag toekennen per volledige kalendermaand van uitvoering van de leerovereenkomst in zijn onderneming. Met uitvoering van de leerovereenkomst worden gelijkgesteld, alle periodes van schorsing, vermeld in artikel 28 en 29. Die vakantiedagen zijn niet overdraagbaar naar een andere onderneming en naar een volgend kalenderjaar.

Het ondernemingshoofd moet zich schikken naar het dagelijkse en wekelijkse werkrooster, zoals bepaald door het arbeidsreglement. Dat werkrooster mag de maximumgrens, vastgesteld door een collectieve arbeidsovereenkomst of, bij gebrek aan een collectieve arbeidsovereenkomst, de maximumgrens, vastgelegd door de arbeidswetgeving, niet overschrijden.

Art. 25.

Als de leerling bij de uitvoering van de leerovereenkomst het ondernemingshoofd-opleider of derden schade berokkent, is hij alleen aansprakelijk ingeval van bedrog of zware schuld.

Voor lichte schuld is hij alleen aansprakelijk als die schuld eerder gewoonlijk dan toevallig bij hem voorkomt.

De leerling is niet verantwoordelijk voor de beschadigingen of de sleet die toe te schrijven is aan het regelmatig gebruik van het voorwerp, noch voor het toevallige verlies ervan. Als het werk eenmaal in ontvangst is genomen, is de leerling niet meer aansprakelijk voor het gebrekkige werk.

Art. 26.

Het ondernemingshoofd-opleider of, in voorkomend geval, de monitor moeten de leertrajectbegeleider behulpzaam zijn als die laatste overeenkomstig artikel 39, 6°, van het decreet toezicht uitoefent op de door zijn bemiddeling gesloten leerovereenkomst in de onderneming.

Het ondernemingshoofd-opleider of, in voorkomend geval, de monitor moeten de door Syntra Vlaanderen aangewezen personeelsleden behulpzaam zijn als zij overeenkomstig artikel 42 van het decreet, toezicht uitoefenen op de bepalingen van het decreet en van dit besluit.

Art. 27.

Op verzoek van de leerling is het ondernemingshoofd verplicht een verklaring te bezorgen waarop de begin- en de einddatum van de leerovereenkomst en de aard van de praktijkopleiding worden vermeld.

Onderafdeling IV. - Schorsing van de uitvoering van de leerovereenkomst

Art. 28.

De leerling heeft het recht om tijdens de uitvoering van de leerovereenkomst afwezig te zijn, met behoud van de leervergoeding, ter gelegenheid van de gebeurtenissen en onder dezelfde voorwaarden als vermeld in artikel 30 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Art. 29.

§ 1. De uitvoering van de leerovereenkomst wordt geschorst in de gevallen en onder de voorwaarden, bepaald in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Tijdens de schorsing van de uitvoering van de leerovereenkomst behoudt elke leerling het recht op zijn gewaarborgde leervergoeding gedurende de eerste 30 dagen. De gewaarborgde leervergoeding is niet verschuldigd in die schorsingsgevallen waarin overeenkomstig de wet van 3 juli 1978 geen gewaarborgd loon is verschuldigd.

§ 2. In afwijking van § 1, tweede lid, behoudt de leerling gedurende de eerste 30 dagen van de zwangerschaps- en bevallingsrust het recht op gewaarborgde leervergoeding :

1° als de schorsing wordt aangevat voor 1 januari van het jaar waarin de leerling 19 jaar wordt;

2° als de schorsing wordt aangevat na 31 december van het jaar waarin de leerling 18 jaar wordt en de leerling overeenkomstig de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, een wachttijd moet vervullen voor ze gerechtigd is moederschapsuitkeringen te ontvangen. De gewaarborgde leervergoeding is evenwel niet meer verschuldigd zodra de leerling na het vervullen van de wachttijd gerechtigd is moederschapsuitkeringen te ontvangen.

§ 3. In afwijking van § 1, tweede lid, is het ondernemingshoofd-opleider geen gewaarborgde leervergoeding verschuldigd bij arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval of beroepsziekte. De leerling heeft recht op de vergoeding en de wijze van betaling overeenkomstig de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 en overeenkomstig de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970.

Art. 30.

Als de uitvoering van de leerovereenkomst meer dan een maand geschorst wordt, moet het ondernemingshoofd zo snel mogelijk, en uiterlijk zeven kalenderdagen na het verstrijken van de maand, de leertrajectbegeleider schriftelijk op de hoogte brengen. De leertrajectbegeleider brengt het centrum op de hoogte.

Als na een schorsing van meer dan een maand de uitvoering van de leerovereenkomst hervat wordt, moet het ondernemingshoofd zo snel mogelijk, en uiterlijk zeven kalenderdagen na de hervatting, de leertrajectbegeleider schriftelijk op de hoogte brengen.

Als de uitvoering van de leerovereenkomst meer dan een maand geschorst is, kan de praktijkcommissie ambtshalve of op voorstel van de leertrajectbegeleider de duur van de leerovereenkomst aanpassen.

Onderafdeling V. - Einde van de leerovereenkomst

Art. 31.

Met behoud van de toepassing van de wijzen waarop de verbintenissen in het algemeen eindigen, neemt de uitvoering van de leerovereenkomst een einde :

1° als de termijn verstreken is;

2° als de leerling of het ondernemingshoofd-opleider overlijdt;

3° als er overmacht is, die tot gevolg heeft dat de uitvoering van de leerovereenkomst definitief onmogelijk wordt;

4° als een van de partijen er tijdens de proeftijd om heeft verzocht overeenkomstig artikel 11, tweede lid;

5° als de erkenning van de leerovereenkomst wordt ingetrokken of opgeheven;

6° als de schorsing van de uitvoering van de leerovereenkomst langer dan zes maanden aanhoudt en een van de partijen de wens uit de leerovereenkomst niet verder uit te voeren;

7° als er geen monitor is als vermeld in artikel 14, § 4.

De leertrajectbegeleider brengt het centrum op de hoogte van de beëindiging van de uitvoering van de leerovereenkomst.

Art. 32.

Het ondernemingshoofd-opleider en de leerling of zijn wettelijke vertegenwoordiger kunnen het bestaan van een reden inroepen die de verbreking van de uitvoering van de leerovereenkomst wettigt, ingeval de leerling, respectievelijk het ondernemingshoofd-opleider, ernstig tekortschiet in de verplichtingen met betrekking tot de uitvoering van de leerovereenkomst, als er omstandigheden zijn die het goede verloop van de praktijkopleiding ernstig belemmeren of als de leerling op basis van ernstige motieven wil overschakelen naar een andere erkende opleiding in een beroep of een ander opleidingstraject.

Het ondernemingshoofd-opleider en de leerling of zijn wettelijke vertegenwoordiger moeten de reden schriftelijk mededelen aan de leertrajectbegeleider. De leertrajectbegeleider bemiddelt en tracht de partijen te verzoenen. Daarvoor beschikt de leertrajectbegeleider over een termijn van maximaal drie weken. Die termijn neemt een aanvang vanaf de ontvangst van de schriftelijke melding. Een schorsing van de leerovereenkomst tijdens de verzoeningstermijn schorst de verzoeningstermijn niet.

Tijdens de verzoeningstermijn moeten de partijen de uitvoering van de leerovereenkomst voortzetten.

Als de leertrajectbegeleider niet slaagt in een verzoening of als de partijen of een van de partijen geen gevolg geven aan zijn voorstel tot verzoening, bezorgt hij binnen tien werkdagen een advies samen met het verslag van het gesprek met de partijen aan de praktijkcommissie.

Na onderzoek oordeelt de praktijkcommissie of er voor het ondernemingshoofd-opleider of de leerling een reden bestaat die de verbreking van de uitvoering van de leerovereenkomst wettigt.

Als de praktijkcommissie oordeelt dat er een reden is die de verbreking van de uitvoering van de leerovereenkomst wettigt, heft ze de erkenning van de leerovereenkomst op en kan ze daarbij beslissen tot de uitsluiting van het ondernemingshoofd-opleider en de leerling.

Art. 33.

De praktijkcommissie kan ambtshalve of op voorstel van de leertrajectbegeleider en na onderzoek, de erkenning van een leerovereenkomst intrekken, als bij het sluiten van de overeenkomst een van de partijen of beide partijen valse verklaringen hebben afgelegd of vervalste documenten hebben voorgelegd.

Bij de intrekking van de erkenning van de leerovereenkomst worden de erkenning, alsook alle gevolgen daarvan, met terugwerkende kracht tot bij de aanvang van de uitvoering van de leerovereenkomst ongedaan gemaakt wat de partij betreft die de valse verklaringen heeft afgelegd of vervalste documenten heeft voorgelegd.

Het ondernemingshoofd-opleider en de leerling of zijn wettelijke vertegenwoordiger kunnen individueel of gezamenlijk binnen een maand na kennisneming van de beslissing bij de praktijkcommissie bezwaar aantekenen tegen de intrekking van de erkenning van de leerovereenkomst. Het bezwaar heeft geen opschortende werking. Na onderzoek en na het horen van de partijen spreekt de praktijkcommissie zich uit binnen twee maanden na ontvangst van het bezwaar.

Art. 34.

De praktijkcommissie kan ambtshalve of op voorstel van de leertrajectbegeleider en/of het begeleidingsteam na onderzoek de erkenning van een leerovereenkomst opheffen als :

1° de voorwaarden van de erkenning niet meer aanwezig zijn;

2° een van de partijen de verplichtingen niet meer naleeft;

3° blijkt dat de leerling niet de intellectuele geschiktheid of de beroepsgeschiktheid bezit om de kennis, bepaald in het opleidingsprogramma, te verwerven, inzonderheid naar aanleiding van de examens en praktische proeven;

4° de leerling zich schuldig maakt aan wangedrag tijdens de theoretische vorming of de praktijkopleiding.

Bij de opheffing van de erkenning van de leerovereenkomst worden de erkenning, alsook de gevolgen van die erkenning, vanaf een door de praktijkcommissie bepaalde datum ongedaan gemaakt.

Het ondernemingshoofd-opleider en de leerling of zijn wettelijke vertegenwoordiger kunnen individueel of gezamenlijk binnen een maand na kennisneming van de beslissing bij de praktijkcommissie bezwaar aantekenen tegen de opheffing van de erkenning van de leerovereenkomst. Het bezwaar heeft geen opschortende werking. Na onderzoek en na het horen van de partijen spreekt de praktijkcommissie zich uit binnen twee maanden na ontvangst van het bezwaar.

Art. 35.

Bij de beëindiging van de erkenning van de leerovereenkomst kan de praktijkcommissie beslissen tot de uitsluiting van het ondernemingshoofd-opleider en de leerling.

De uitsluiting van het voordeel van erkenning van latere leerovereenkomsten kan voor een bepaalde of voor een onbepaalde termijn zijn.

Het ondernemingshoofd-opleider of de leerling kan binnen een maand na kennisneming van de beslissing bezwaar aantekenen tegen de uitsluiting bij de praktijkcommissie. Dat bezwaar heeft geen opschortende werking. Na onderzoek en na het horen van het ondernemingshoofd-opleider en de leerling spreekt de praktijkcommissie zich uit binnen twee maanden na ontvangst van het bezwaar.

Bij een uitsluiting voor een onbepaalde termijn kan het ondernemingshoofd-opleider en de leerling aan de praktijkcommissie een verzoek tot herziening van de beslissing richten, als zich een nieuw feit voordoet. Na onderzoek en na het horen van het ondernemingshoofd-opleider en de leerling doet de praktijkcommissie uitspraak binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek.

Art. 36.

Als de praktijkcommissie overeenkomstig artikel 35 beslist tot de uitsluiting van een ondernemingshoofd-opleider, betaalt het ondernemingshoofd-opleider aan de leerling een vergoeding. Die vergoeding stemt overeen met het bedrag van de leervergoeding die verschuldigd is aan de leerling voor een periode van drie maanden.

Afdeling II. - Het voortraject

Art. 37.

Overeenkomstig artikel 6, § 1, derde lid, kan in geval van ontstentenis van de praktijkopleiding ten gevolge van de verbreking of de opschorting van de leerovereenkomst, de leerling de component werkplekleren invullen door een voortraject dat door de Vlaamse Regering wordt goedgekeurd en gesubsidieerd.

HOOFDSTUK III. - De component leren

Afdeling I. - De theoretische vorming

Art. 38.

§ 1. Overeenkomstig artikel 31, derde lid, van het decreet leren en werken, wordt de theoretische vorming verstrekt gedurende ten minste 30 weken per schooljaar, naar rata van minimaal 8 wekelijkse uren, waaronder minimaal 4 uren algemene vorming en minimaal 4 uren beroepsgerichte vorming. Een lesuur moet 50 minuten effectieve lesduur omvatten.

De theoretische vorming kan aanvullende taalcursussen en bijwerkingscursussen omvatten.

De lessen worden gelijkmatig over ten minste 8 maanden gespreid en starten uiterlijk op 1 oktober. De raad van bestuur van Syntra Vlaanderen kan voor bijzondere gevallen beslissen om een opleiding in een ander week- of jaarritme te organiseren op voorwaarde dat geen afbreuk wordt gedaan aan het totale aantal uren op jaarbasis.

§ 2. Overeenkomstig artikel 33, § 1, tweede lid, van het decreet leren en werken, wordt de algemene vorming verstrekt op basis van door de Vlaamse Regering goedgekeurde leerplannen.

§ 3.De beroepsgerichte vorming omvat technische leerinhouden die afgeleid zijn uit de referentiekaders, vermeld in artikel 32, § 1, van het decreet leren en werken, en die de opleiding in een beroep beogen. Ze is aanvullend op en onlosmakelijk verbonden met de praktijkopleiding in een onderneming.

§ 4. De aanvullende taalcursussen zijn gericht op het verwerven van een basiskennis Nederlands voor anderstaligen of op het verwerven van een basiskennis van een vreemde taal om de omgang met het cliënteel te bevorderen.

§ 5. De bijwerkingscursussen zijn cursussen binnen de algemene vorming en de beroepsgerichte vorming in het bijzonder voor leerlingen met een leerachterstand of leerlingen die zich na 31 januari van het lopende cursusjaar inschrijven.

Art. 39.

De cursussen van de theoretische vorming worden georganiseerd door de centra.

De cursussen zijn mondeling.

De raad van bestuur kan, na onderzoek, bepalen dat de cursussen op een andere wijze gegeven worden.

Art. 40.

Overeenkomstig artikel 38 van het decreet leren en werken kunnen geen directe of indirecte inschrijvingsgelden gevraagd worden. Het centrumbestuur bepaalt de lijst van financiële bijdragen die aan de leerlingen kunnen worden gevraagd, alsook de afwijkingen van die bijdrageregeling die kunnen worden toegekend.

De lijst van financiële bijdragen moet worden opgenomen in het centrumreglement, vermeld in artikel 50 van het decreet leren en werken. Het centrumreglement moet ter goedkeuring aan de raad van bestuur worden voorgelegd.

Art. 41.

Om erkend te kunnen worden moet elke cursus van de algemene en beroepsgerichte vorming aan de volgende vereisten beantwoorden :

1° opgenomen zijn in een organisatieplan van het centrum dat door de raad van bestuur goedgekeurd is;

2° voldoen aan de bepalingen van het decreet leren en werken;

3° overeenstemmen met de leerplannen en curricula, vastgelegd overeenkomstig de bepalingen, vermeld in artikel 38 en 42;

4° gegeven worden voor groepen van leerlingen waarvan het maximumaantal beantwoordt aan de bepalingen, vermeld in artikel 47;

5° gegeven worden door lesgevers die voldoen aan de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1991 tot bepaling van de werkvoorwaarden en de geldelijke regeling van de lesgevers in de leertijd en in de gecertificeerde opleidingen.

Art. 42.

De cursussen van de algemene vorming en de beroepsgerichte vorming moeten overeenstemmen met de curricula zoals vastgesteld door de raad van bestuur. De curricula bevatten de toelatingsvoorwaarden en vrijstellingsvoorwaarden, de vereiste infrastructuur en uitrusting van de centra en het programma. Het programma omvat de minimale doelstellingen, de leerinhouden, de methodische richtlijnen, de richtlijnen voor de evaluatie en de puntenverdeling.

Met behoud van de toepassing van artikel 32 en 33 van het decreet leren en werken kan de raad van bestuur, na onderzoek, wijzigingen aan de vastgelegde curricula toestaan om het invoeren van pedagogische of inhoudelijke vernieuwingen mogelijk te maken.

Art. 43.

Om erkend te kunnen worden moet elke aanvullende taalcursus aan de volgende vereisten beantwoorden :

1° opgenomen zijn in een organisatieplan van het centrum dat door de raad van bestuur goedgekeurd is;

2° gegeven worden voor groepen van leerlingen waarvan het maximumaantal beantwoordt aan de bepalingen, vermeld in artikel 47.

Art. 44.

Het organisatieplan, vermeld in artikel 41, 1°, en artikel 43, 1°, moet voldoen aan de vereisten en ingediend worden overeenkomstig de procedure vastgelegd door de raad van bestuur.

Art. 45.

Elke cursus van de theoretische vorming groepeert leerlingen van eenzelfde opleidingsjaar.

Leerlingen van verschillende opleidingsjaren kunnen, na goedkeuring door Syntra Vlaanderen, samengevoegd worden. Het programma moet dan dermate gespreid zijn dat een onderdeel ervan niet tweemaal aan dezelfde leerlingen wordt gegeven.

Art. 46.

Elke cursus beroepstechnische vorming groepeert leerlingen van eenzelfde opleiding in een beroep of van een groep van verwante opleidingen in een beroep.

Leerlingen van verschillende opleidingen in een beroep of van verschillende groepen van verwante opleidingen in een beroep kunnen, na goedkeuring door Syntra Vlaanderen, samengevoegd worden.

Art. 47.

§ 1. Een groep leerlingen van eenzelfde opleidingsjaar algemene vorming moet, rekening houdend met de pedagogische vereisten, gesplitst worden vanaf 17 regelmatig ingeschreven leerlingen in het eerste opleidingsjaar en vanaf 21 regelmatig ingeschreven leerlingen in de volgende opleidingsjaren.

Wat de beroepsgerichte vorming betreft, moet een groep leerlingen van eenzelfde opleidingsjaar en van eenzelfde opleiding of groep van verwante opleidingen in een beroep, rekening houdend met de pedagogische vereisten, gesplitst worden vanaf 19 regelmatig ingeschreven leerlingen.

§ 2. Een aanvullende taalcursus die gericht is op het verwerven van een basiskennis Nederlands voor anderstaligen wordt georganiseerd voor een groep van ten hoogste 8 regelmatig ingeschreven leerlingen.

§ 3. Een aanvullende taalcursus die gericht is op het verwerven van een basiskennis van een vreemde taal wordt georganiseerd voor een groep van ten hoogste 20 regelmatig ingeschreven leerlingen.

§ 4. De bijwerkingscursussen worden georganiseerd voor een groep van ten hoogste 8 regelmatig ingeschreven leerlingen.

§ 5. De raad van bestuur bepaalt wat onder regelmatig ingeschreven leerlingen moet worden verstaan.

§ 6. Om budgettaire, organisatorische en/of pedagogisch-didactische redenen kan de raad van bestuur bepalen dat een cursus een hoger aantal leerlingen mag tellen of een lager aantal leerlingen moet tellen dan het aantal vermeld in § 1, § 2, § 3 en § 4.

Art. 48.

De erkenning van een cursus kan opgeheven worden als die cursus niet meer beantwoordt aan de vereisten, vermeld in artikel 41 en 43.

Art. 49.

Overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1991 tot bepaling van de werkvoorwaarden en de geldelijke regeling van de lesgevers in de leertijd en in de gecertificeerde opleidingen worden de lesgevers aangeworven door de centra en moeten zij de nodige bekwaamheid bezitten om hun opdracht te vervullen.

Syntra Vlaanderen houdt toezicht op de bekwaamheid van de lesgevers en is in overleg met de centra belast met de pedagogisch-didactische begeleiding van de lesgevers.

Afdeling II. - Toelating tot de cursussen van de theoretische vorming

Art. 50.

Tot de cursussen van de theoretische vorming worden toegelaten :

1° de leerlingen die behoudens artikel 37, verbonden zijn door een erkende leerovereenkomst;

2° de leerlingen die overeenkomstig artikel 4, § 2, worden toegelaten tot de leertijd;

3° de leerlingen die zijn ingeschreven in een centrum en nog moeten worden gescreend overeenkomstig artikel 62 van het decreet leren en werken.

Art. 51.

Een leerling wordt niet toegelaten tot de cursussen van de theoretische vorming in een opleiding, als hij al in het bezit is van een eindstudiebewijs van dezelfde opleiding behaald in het secundair onderwijs, in het volwassenenonderwijs of in de leertijd.

Een leerling die door Syntra Vlaanderen wordt uitgeschreven uit de leertijd, wordt niet meer toegelaten tot de cursussen van de theoretische vorming.

Art. 52.

Leerlingen moeten overeenkomstig artikel 58, tweede lid, van het decreet leren en werken, uiterlijk op 31 januari van het lopende cursusjaar ingeschreven zijn.

Wegens bijzondere en uitzonderlijke omstandigheden en voor individuele gevallen kan Syntra Vlaanderen een afwijking verlenen op de inschrijvingsdatum.

§ 3. Het centrum houdt alle gegevens over de leerlingen bij, die relevant zijn voor de controle op de leerplicht en het naleven van de bepalingen van het decreet leren en werken en zijn uitvoeringsbesluiten.

Art. 53.

Voor leerlingen die na 1 oktober van het lopende cursusjaar ingeschreven worden, wordt het programma rekening houdend met de vooropleiding van de leerling ingekort en gelijkmatig gespreid over de resterende maanden van het cursusjaar.

Leerlingen die uitzonderlijk na 31 januari van het lopende cursusjaar ingeschreven worden, kunnen door het begeleidingsteam verwezen worden naar bijwerkingscursussen, als vermeld in artikel 38, § 1, tweede lid, van dit besluit.

Art. 54.

De leertrajectbegeleider bepaalt het opleidingstraject en het traject algemene vorming op basis van de intake en de screening. Hij pleegt, naargelang van de situatie, overleg met andere betrokkenen. Hij licht de leerling en de wettelijke vertegenwoordiger in over de passende cursussen theoretische vorming en de lesplaatsen waar deze georganiseerd worden.

Op basis van de inlichtingen van de leertrajectbegeleider en afhankelijk van het opleidingstraject en het traject algemene vorming kiezen de leerling en de wettelijke vertegenwoordiger de lesplaats.

Overeenkomstig artikel 39 van het decreet schrijft de leertrajectbegeleider de leerling in in de passende cursus.

Als dat nodig is, kan Syntra Vlaanderen de betrokken leerling verwijzen naar een meer passende cursus in een ander centrum.

Afdeling III. - Het volgen van de lessen

Art. 55.

De leerlingen volgen de theoretische vorming integraal, dus zowel de algemene als de beroepsgerichte vorming, in hetzelfde centrum en op eenzelfde cursusdag per week.

In overleg met het centrum, kan Syntra Vlaanderen een afwijking verlenen op het eerste lid.

Art. 56.

Elke leerling volgt de cursussen van de theoretische vorming in overeenstemming met zijn traject algemene vorming en zijn opleidingstraject.

Art. 57.

Voor leerlingen die verbonden zijn door een erkende leerovereenkomst en die kiezen voor een opleiding in een beroep waarvoor geen cursus beroepsgerichte vorming wordt georganiseerd, kan Syntra Vlaanderen na grondig onderzoek, in overleg met het centrum een alternatief programma beroepsgerichte vorming opstellen.

De leerlingen, vermeld in het eerste lid, moeten aan de theoretische examens beroepsgerichte vorming en de praktische proeven deelnemen.

Art. 58.

Syntra Vlaanderen coördineert de pedagogische en didactische begeleiding van de leerlingen en houdt er in samenwerking met de centra toezicht op dat ze de lessen volgen.

Leerlingen moeten regelmatig les volgen. Het begeleidingsteam kan maatregelen nemen op pedagogisch vlak en kan in voorkomend geval de praktijkcommissie voorstellen om de erkenning van de leerovereenkomst op te heffen.

HOOFDSTUK IV. - De begeleiding,evaluatie en studiebekrachtiging

Afdeling I. - Begeleiding

Art. 59.

De leerlingen worden integraal en permanent begeleid en geëvalueerd overeenkomstig de bepalingen van het decreet leren en werken, de bepalingen van dit besluit en de richtlijnen van de raad van bestuur en de praktijkcommissie wat haar bevoegdheid betreft.

Art. 60.

De bepalingen en richtlijnen, vermeld in artikel 59, worden door de raad van bestuur gebundeld in een examenreglement. Het centrum bezorgt aan elke leerling dat examenreglement.

Art. 61.

De praktijkopleiding bij het ondernemingshoofd-opleider moet inzonderheid aandacht krijgen en gevolgd worden door de bespreking van het takenboek, de verslagen van de betrokken leertrajectbegeleider en andere evaluatie-instrumenten, vastgelegd door de praktijkcommissie.

Afdeling II. - Evaluatie

Onderafdeling I. - Algemene vorming

Art. 62.

De algemene vorming wordt overeenkomstig artikel 77 van het decreet leren en werken per opleidingsjaar op de volgende twee manieren geëvalueerd :

1° door een examen;

2° door tussentijdse evaluaties die aan de hand van attitude, taken en toetsen de vorderingen van de leerling tijdens de lessen algemene vorming van het cursusjaar beoordelen.

Art. 63.

Elk centrum moet een examen algemene vorming organiseren op het einde van elk cursusjaar en in elke lesplaats waar die cursus wordt georganiseerd.

Op verzoek van het centrum kan Syntra Vlaanderen beslissen dat het examen, vermeld in het eerste lid, gedeeltelijk plaatsvindt op een ander tijdstip tijdens het cursusjaar.

Art. 64.

De examens moeten betrekking hebben op het programma, vermeld in artikel 42, eerste lid.

Art. 65.

De examens zijn schriftelijk en worden opgesteld en beoordeeld door de lesgevers van de cursussen algemene vorming.

Op verzoek van het centrum kan Syntra Vlaanderen beslissen dat de examens mondeling zijn.

Om te slagen voor de algemene vorming moet de leerling in elk opleidingsjaar de helft van het totale aantal punten behalen na samenvoeging van de tussentijdse evaluaties en het examen. De tussentijdse evaluaties worden beoordeeld op 30 % van het totale aantal punten voor algemene vorming. Het examen wordt beoordeeld op 70 % van het totale aantal punten voor algemene vorming.

Onderafdeling II. - Praktijkopleiding en beroepsgerichte vorming

Art. 66.

De praktijkopleiding en de beroepsgerichte vorming worden per opleidingsjaar op drie manieren geëvalueerd :

1° door een praktische proef over de praktijkopleiding;

2° door een theoretisch examen over de beroepsgerichte vorming;

3° door tussentijdse evaluaties die aan de hand van attitude, taken en toetsen de vorderingen van de leerling tijdens de lessen beroepsgerichte vorming van het cursusjaar beoordelen.

Art. 67.

Elk centrum moet een praktische proef organiseren op het einde van elk cursusjaar. De praktische proef moet afgestemd zijn op de competenties van het beroep dat het voorwerp is van de leerovereenkomst.

De praktijkcommissie bepaalt per opleidingsjaar de te meten competenties. Bij ontstentenis van een praktische proef, vastgelegd door Syntra Vlaanderen, wordt de proef opgesteld door de lesgever beroepsgerichte vorming.

Behoudens afwijkingen, bepaald door Syntra Vlaanderen, wordt de praktische proef beoordeeld door een lesgever van de cursus beroepsgerichte vorming.

De laatste praktische proef van het opleidingstraject wordt beoordeeld door twee juryleden, van wie minstens één geen lesgever is van de betrokken leerling.

Art. 68.

Elk centrum moet een theoretisch examen beroepsgerichte vorming organiseren op het einde van elk cursusjaar en in elke lesplaats waar die cursus wordt georganiseerd.

Op verzoek van het centrum kan Syntra Vlaanderen beslissen dat het examen, vermeld in het eerste lid, gedeeltelijk plaatsvindt op een ander tijdstip tijdens het cursusjaar.

Art. 69.

Het theoretische examen moet betrekking hebben op het programma van de beroepgerichte vorming, vermeld in artikel 42, eerste lid. Bij de vraagstelling moet de verbondenheid met de praktijkopleiding zo veel mogelijk tot uiting komen.

Art. 70.

De theoretische examens zijn schriftelijk. Bij ontstentenis van een theoretisch examen, vastgelegd door de raad van bestuur, wordt het examen opgesteld door de lesgevers beroepsgerichte vorming.

Het theoretische examen wordt beoordeeld door de lesgevers van de cursus beroepsgerichte vorming.

Op verzoek van het centrum kan Syntra Vlaanderen beslissen dat de examens mondeling zijn.

Art. 71.

Om te slagen voor de praktijkopleiding en de beroepsgerichte vorming moet de leerling :

1° de helft van het totale aantal punten behalen na samenvoeging van de tussentijdse evaluaties, het theoretische examen en de praktische proef;

2° de helft van het aantal punten behalen op de praktische proef.

In afwijking van het eerste lid kan de praktijkcommissie voor bepaalde beroepen beslissen dat de leerling om te slagen in een opleidingsjaar bovendien de helft van het aantal punten op onderdelen van de praktische proef moet behalen. De praktijkcommissie legt die onderdelen vast.

De tussentijdse evaluaties worden beoordeeld op 10 % van het totale aantal punten voor praktijkopleiding en beroepsgerichte vorming. Het theoretische examen wordt beoordeeld op 30 % van het totale aantal punten voor praktijkopleiding en beroepsgerichte vorming. De praktische proef wordt beoordeeld op 60 % van het totale aantal punten voor praktijkopleiding en beroepsgerichte vorming.

Onderafdeling III. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 72.

§ 1. Bij het einde van elk cursusjaar beraadslaagt het begeleidingsteam in het bijzonder over het verdere verloop van de leertijd van de leerlingen die onvoldoende punten hebben behaald overeenkomstig de bepalingen, vermeld in onderafdeling I en II.

§ 2. Na beraadslaging kan het begeleidingsteam de volgende voorstellen in verband met het verder verloop van de leertijd van de leerlingen, vermeld in § 1, aan de praktijkcommissie bezorgen overeenkomstig artikel 77 van het decreet leren en werken :

1° de leerling zet de leertijd zoals overeengekomen verder;

2° de duur van de leerovereenkomst van de leerling wordt met een jaar verlengd;

3° de erkenning van de leerovereenkomst wordt opgeheven.

De voorstellen kunnen voor de leerling gepaard gaan met begeleidende maatregelen op pedagogisch vlak.

Art. 73.

Ter uitvoering van artikel 79 van het decreet leren en werken wordt de beroepsprocedure tegen een beslissing van de praktijkcommissie vastgesteld op de wijze, vermeld in het tweede tot en met het zesde lid.

De gemotiveerde beslissing van de praktijkcommissie wordt schriftelijk medegedeeld aan de partijen.

De leerling of zijn wettelijke vertegenwoordiger en het ondernemingshoofd-opleider kunnen individueel of gezamenlijk binnen 14 dagen na kennisneming van de gemotiveerde beslissing van de praktijkcommissie met een aangetekende brief een bezwaar aantekenen bij Syntra Vlaanderen. Dat bezwaar heeft geen opschortende werking.

Syntra Vlaanderen hoort de partijen en bezorgt aan de praktijkcommissie een advies, samen met een schriftelijk verslag van het verhoor van de partijen.

De praktijkcommissie spreekt zich uit binnen twee maanden na ontvangst van het bezwaar.

De zittingsdatum van de praktijkcommissie, alsook het voorstel van beslissing wordt aan de partijen meegedeeld. Zij kunnen inzage vragen in het dossier, een schriftelijke verdediging neerleggen, of persoonlijk hun inzichten verwoorden tijdens de zitting.

Syntra Vlaanderen brengt zo vlug mogelijk de partijen op de hoogte van de beslissing van de praktijkcommissie.

Art. 74.

De uitslagen van de examens en de praktische proeven worden meegedeeld aan de leerlingen of hun wettelijke vertegenwoordiger en aan het ondernemingshoofd-opleider van de betrokken leerling.

Art. 75.

Het centrum stelt een planning op voor de examens en de praktische proeven.

Het centrum houdt de vragenlijsten van de examens, de opdrachten van de praktische proeven, de richtlijnen voor de verbetering en beoordeling, alsook de examens en het verslag van de examens zelf ter beschikking van Syntra Vlaanderen.

Art. 76.

Het centrum zorgt voor een goed en regelmatig verloop van de examens.

Het centrum schikt zich naar het pedagogisch-didactisch en algemeen toezicht, uitgeoefend door Syntra Vlaanderen.

Art. 77.

Tot de examens en praktische proeven worden toegelaten :

1° de leerlingen die ingeschreven zijn in een centrum en, wat de toelating tot de examens betreft, behoudens afwijkingen die door Syntra Vlaanderen verleend worden, in minstens twee derde van de desbetreffende lessen aanwezig waren;

2° de leerlingen die tijdens een vorig cursusjaar hebben deelgenomen aan een examen of praktische proef, maar die niet geslaagd waren en zich uiterlijk binnen drie jaar na dat examen of die praktische proef hebben ingeschreven in het centrum voor dit examen of die praktische proef. De leerlingen moeten zich schriftelijk en uiterlijk op 31 januari van het lopende cursusjaar inschrijven.

Uiterlijk op 31 maart bezorgt het centrum de inschrijvingslijst van de leerlingen die deelnemen aan de examens en praktische proeven aan Syntra Vlaanderen.

Art. 78.

§ 1. Tijdens elk cursusjaar worden twee zittijden georganiseerd voor de examens algemene en beroepsgerichte vorming, en de praktische proef.

De eerste zittijd van de algemene en beroepsgerichte vorming sluit onmiddellijk aan bij het einde van de cursussen of wordt georganiseerd in de loop van de maand juni.

De eerste zittijd van de praktische proef start op zijn vroegst één maand voor het einde van de cursus beroepsgerichte vorming.

De tweede zittijd van de examens algemene en beroepsgerichte vorming, en de praktische proef wordt uiterlijk voor de start van de cursussen van het volgende cursusjaar georganiseerd.

§ 2. Tot de tweede zittijd algemene vorming worden de leerlingen toegelaten die niet geslaagd zijn of wegens gewettigde reden niet aan de examens van de eerste zittijd hebben deelgenomen.

§ 3. Tot de tweede zittijd beroepsgerichte vorming worden de leerlingen toegelaten die wegens gewettigde reden niet hebben deelgenomen aan de examens eerste zittijd. Verder kan Syntra Vlaanderen ook de leerlingen toelaten die niet voor de examens van de eerste zittijd geslaagd zijn.

§ 4. Tot de tweede zittijd van de praktische proef worden de leerlingen toegelaten die wegens gewettigde reden niet aan de praktische proef van de eerste zittijd hebben deelgenomen.

Afdeling III. - Studiebekrachtiging

Art. 79.

Het centrum kan aan leerlingen attesten afleveren waaruit blijkt dat zij regelmatig een of meer opleidingsjaren volgden en daarvoor geslaagd zijn. De attesten moeten in overeenstemming zijn met het model dat de raad van bestuur heeft vastgesteld.

Art. 80.

Overeenkomstig artikel 81, eerste lid, van het decreet leren en werken wordt aan een jongere die een opleiding in de leertijd met vrucht heeft gevolgd, een certificaat uitgereikt.

Art. 81.

In uitvoering van artikel 81, tweede lid, van het decreet leren en werken wordt aan de leerlingen die het certificaat hebben behaald van alle opleidingen die deel uitmaken van een opleidingstraject, een getuigschrift leertijd uitgereikt.

Art. 82.

Overeenkomstig artikel 82 van het decreet leren en werken wordt aan een jongere die ten minste één certificaat heeft behaald en door een beslissing van Syntra Vlaanderen in voldoende mate de doelstellingen die in het leerplan zijn opgenomen, heeft bereikt en aldus voldaan heeft voor het geheel van de vorming, een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs of een diploma van secundair onderwijs uitgereikt, naargelang van het geval. Om een diploma van secundair onderwijs te behalen, moet de jongere evenwel in het bezit zijn van een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs.

Afdeling IV. - Toezicht op de examens

Art. 83.

Syntra Vlaanderen houdt pedagogisch-didactisch en algemeen toezicht op het verloop van de examens en praktische proeven.

Als Syntra Vlaanderen tijdens het toezicht een of meer onregelmatigheden vaststelt, maakt het hierover een verslag op ten behoeve van de raad van bestuur. Het verslag moet de gesprekken met alle betrokken partijen bevatten.

Art. 84.

Leerlingen of hun wettelijke vertegenwoordiger kunnen binnen zeven dagen na ontvangst van hun uitslag bezwaar aantekenen bij Syntra Vlaanderen tegen het goede en regelmatige verloop van de examens of praktische proeven.

Syntra Vlaanderen onderzoekt het bezwaar en maakt een verslag op ten behoeve van de raad van bestuur. Het verslag moet de gesprekken met alle betrokken partijen bevatten.

Art. 85.

De raad van bestuur overlegt en neemt zo snel mogelijk een beslissing en in elk geval binnen een maand na de vaststelling van de onregelmatigheid door Syntra Vlaanderen of na de ontvangst van het bezwaar vanwege de leerling of de wettelijke vertegenwoordiger.

De raad van bestuur beslist of de vaststelling door Syntra Vlaanderen of het bezwaar vanwege de leerling of de wettelijke vertegenwoordiger gegrond of ongegrond is en of het goede en regelmatige verloop van de examens en praktische proeven in het gedrang is gebracht.

Onverminderd eventuele andere administratieve beslissingen kan de raad van bestuur de examens en praktische proeven geheel of gedeeltelijk nietig verklaren.

Bij een gehele of gedeeltelijke nietigverklaring, organiseert het centrum de examens en praktische proeven in kwestie opnieuw, overeenkomstig de richtlijnen van de raad van bestuur en in samenwerking met Syntra Vlaanderen.

HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 86.

§ 1. In afwachting van de screening, vermeld in artikel 23 van het decreet leren en werken, is artikel 66, 1°, alleen van toepassing op de opleidingstrajecten waarvoor in het programma praktische proeven zijn vastgelegd. Voor alle andere opleidingstrajecten wordt alleen in het laatste opleidingsjaar een praktische proef georganiseerd.

§ 2. Voor de evaluatie van de opleidingsjaren die geen praktische proef omvatten, worden in afwijking van artikel 71, derde lid, de tussentijdse evaluaties beoordeeld op 25 % van het totale aantal punten voor praktijkopleiding en beroepsgerichte vorming, en het theoretische examen op 75 % van het totale aantal punten.

Art. 87.

In afwijking van artikel 4, § 1, tweede lid, kunnen leerlingen die hun opleidingstraject hebben aangevat voor de inwerkingtreding van dit besluit, dat opleidingstraject voleindigen.

Art. 88.

De leerovereenkomsten en -verbintenissen die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit door de praktijkcommissie erkend zijn, worden als erkend beschouwd in overeenstemming met de bepalingen van dit besluit.

Art. 89.

Dit besluit treedt in werking op 1 september 2008 met uitzondering van artikel 54 dat in werking treedt op 1 september 2009.

Art. 90.

De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.