Wet houdende instemming met het Verdrag inzake de erkenning
van diploma's betreffende het hoger onderwijs in de Europese Regio, gedaan te
Lissabon op 11 april 1997
goedkeuringsdatum
10 JULI 2008
publicatiedatum
B.S.21/08/2009
datum laatste wijziging
21/08/2009
ALBERT II, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze
Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij
bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld
in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2.
Het Verdrag inzake de erkenning van diploma's
betreffende het hoger onderwijs in de Europese Regio, gedaan te Lissabon op 11
april 1997, zal volkomen gevolg hebben.
Verdrag inzake de erkenning van diploma's betreffende het
hoger onderwijs in de Europese regio
De Partijen van dit
Verdrag,
Bewust van het feit dat het recht op onderwijs
één van de rechten van de mens is en dat hoger onderwijs, als
hulpmiddel bij het streven naar en de bevordering van kennis, een goed van
uitzonderlijk rijk cultureel en wetenschappelijk belang is voor zowel
individuele personen als voor de samenleving;
Overwegende dat
hoger onderwijs een essentiële rol dient te spelen bij het bevorderen van
vrede, wederzijds begrip en tolerantie, en in het scheppen van wederzijds
vertrouwen tussen volken en landen;
Overwegende dat de grote
verscheidenheid aan onderwijssystemen in de Europese regio een afspiegeling
vormt van haar culturele, sociale, politieke, levensbeschouwelijke, religieuze
en economische verscheidenheid, een goed van buitengewone waarde dat volledig
dient te worden gerespecteerd;
Geleid door de wens alle mensen
van de Europese regio in staat te stellen volledig te laten genieten van deze
waardevolle verscheidenheid door voor de inwoners van iedere Staat en voor de
studenten van de onderwijsinstellingen van iedere Partij de toegang tot het
onderwijs van de andere Partijen te versoepelen, in het bijzonder door het
vergemakkelijken van verder te studeren of een studieperiode te voltooien aan
instellingen voor hoger onderwijs van die andere
Partijen;
Overwegende dat de erkenning van studies,
certificaten, getuigschriften en diploma's behaald in een ander land van de
Europese Regio, een belangrijke maatregel is ter bevordering van de academische
mobiliteit tussen de Partijen;
Veel belang hechtende aan het
beginsel van de autonomie van de instellingen, en bewust van de noodzaak dit
beginsel te handhaven en te beschermen;
Ervan overtuigd dat een
billijke erkenning van diploma's een wezenlijk onderdeel vormt van het recht op
onderwijs en behoort tot de verantwoordelijkheid van de
samenleving;
Gelet op de verdragen van de Raad van Europa en
UNESCO over de academische erkenning in Europa :
- Europees
Verdrag betreffende de gelijkwaardigheidverklaring van diploma's die toegang
geven tot de universiteiten (1953, ETS nr. 15), en het bijbehorende Protocol
(1964, ETS nr. 49);
- Europees Verdrag betreffende de
gelijkwaardigheidverklaring van universitaire studieperioden (1956, ETS nr.
21);
- Europees Verdrag betreffende de academische erkenning
van universitaire diploma's (1959, ETS nr. 32);
- Verdrag
betreffende de erkenning van studies, getuigschriften en diploma's van
instellingen van hoger onderwijs in de Staten behorende tot de Europese Regio
(1979);
- Europees Verdrag betreffende de algemene
gelijkwaardigheidverklaring van universitaire studieperioden (1990, ETS nr.
138);
Tevens gelet op het Internationale Verdrag betreffende de
erkenning van studies, getuigschriften en diploma's van hoger onderwijs in de
Arabische en Europese Staten die grenzen aan de Middellandse Zee (1976),
goedgekeurd onder de auspiciën van UNESCO en gedeeltelijk de academische
erkenning in Europa bestrijkt;
Indachtig het feit dat dit
Verdrag dient samen gelezen te worden met de verdragen van UNESCO en de
Internationale Aanbeveling die andere regio's van de wereld bestrijkt, en de
noodzaak tot een verbeterde uitwisseling van informatie tussen deze
regio's;
Bewust van de omvangrijke veranderingen in het hoger
onderwijs in de Europese Regio sinds de goedkeuring van deze verdragen, die
hebben geleid tot een aanzienlijk toegenomen diversificatie binnen en tussen
nationale systemen van hoger onderwijs, en van de noodzaak de juridische
instrumenten en de juridische praktijk aan te passen aan deze
ontwikkelingen;
Bewust van de noodzaak gezamenlijke oplossingen
te vinden voor praktische problemen betreffende de erkenning in de Europese
Regio;
Bewust van de noodzaak de huidige erkenningpraktijk te
verbeteren en deze transparanter te maken en beter af te stemmen op de huidige
situatie van het hoger onderwijs in de Europese
Regio;
Overtuigd van de positieve betekenis van een Verdrag dat
is opgesteld en goedgekeurd onder de gezamenlijke auspiciën van de Raad
van Europa en UNESCO en dat een kader verschaft voor de verdere ontwikkeling
van de erkenningpraktijken in de Europese Regio;
Bewust van het
belang te zorgen voor permanente uitvoeringsmechanismen om de beginselen en
bepalingen van dit Verdrag in praktijk te brengen,
Zijn het
volgende overeengekomen :
Hoofdstuk I. - Definities
Artikel I
Voor de toepassing van dit Verdrag
wordt onder de volgende begrippen het volgende verstaan
:
Toegang (tot hoger onderwijs)
Het recht van
gekwalificeerde kandidaten toelating tot het hoger onderwijs aan te vragen en
hiervoor in aanmerking te komen.
Toelating
(tot instellingen en opleidingen hoger onderwijs)
De handeling
die, of het systeem dat, het mogelijk maakt dat gekwalificeerde aanvragers een
studie in het hoger onderwijs kunnen aanvatten in een bepaalde instelling en/of
een bepaalde opleiding kunnen volgen.
Waardering (van
instellingen of opleidingen)
Het proces dat de kwaliteit van
het onderwijs van een instelling of opleiding in het hoger onderwijs
constateert.
Waardering (van individuele
diploma's)
De schriftelijke appreciatie of evaluatie door een
bevoegde instantie van buitenlandse diploma's van een
individu.
Bevoegde erkenningautoriteit
Een
instantie die officieel is belast met het nemen van bindende beslissingen
betreffende de erkenning van buitenlandse diploma's.
Hoger
onderwijs
Elke onderwijsopleiding, geheel van
opleidingsonderdelen, vorming of scholing tot wetenschappelijk onderzoek op het
niveau postsecundair, die door de betrokken autoriteiten van een Partij zijn
erkend als behorende tot haar hoger onderwijs.
Instelling voor
hoger onderwijs
Een instituut dat hoger onderwijs aanbiedt en
door de bevoegde autoriteiten van een Partij is erkend als behorende tot haar
hoger onderwijs.
Opleiding hoger onderwijs
Een
onderwijsopleiding dat door de bevoegde autoriteit van een Partij is erkend als
behorende tot haar hoger onderwijs en waarvan de voltooiing de student een
diploma hoger onderwijs
verschaft.
Studieperiode
Elk geheel van
opleidingsonderdelen hoger onderwijs dat is geëvalueerd en gedocumenteerd
en dat, ook al is het geen volledige onderwijsopleiding, een aanzienlijke
verwerving van kennis of vaardigheden
vertegenwoordigt.
Diploma
A. Diploma hoger
onderwijs
Elk diploma, getuigschrift of attest, uitgereikt door
een bevoegde autoriteit, waaruit de succesvolle voltooiing van een opleiding
hoger onderwijs blijkt.
B. Diploma dat toegang verleent tot het
hoger onderwijs
Elk diploma, getuigschrift of attest,
uitgereikt door een bevoegde autoriteit, waaruit de succesvolle voltooiing van
een onderwijsopleiding blijkt en die de houder van het diploma het recht geeft
in aanmerking te komen voor toelating tot hoger onderwijs (zie de definitie van
toegang).
Erkenning
Een formele bevestiging
door een bevoegde autoriteit van de waarde van een buitenlands diploma met het
oog op toegang tot onderwijs- en/of
beroepsactiviteiten.
Voorwaarden
A. Algemene
voorwaarden
Eisen waaraan in alle gevallen dient te worden
voldaan om in aanmerking te komen voor toegang tot hoger onderwijs, of tot een
bepaald niveau daarvan, of voor het verkrijgen van een diploma hoger onderwijs
op een bepaald niveau.
B. Specifieke
voorwaarden
Eisen waaraan dient te worden voldaan in aanvulling
op de algemene voorwaarden om te worden toegelaten tot een bepaalde opleiding
hoger onderwijs, of ter verkrijging van een specifiek diploma hoger onderwijs
in een bepaalde studierichting.
Hoofdstuk II. - Bevoegdheden van de
autoriteiten
Artikel II.1
1. Wanneer de centrale autoriteiten van
een Partij bevoegd zijn tot het nemen van erkenningbeslissingen, is deze Partij
onmiddellijk gebonden door de bepalingen van dit Verdrag. Die Partij treft de
nodige maatregelen om de uitvoering van die bepalingen op haar grondgebied te
verzekeren.
Wanneer de bevoegdheid tot het nemen van
erkenningbeslissingen ligt bij onderafdelingen van de Partij, zal de Partij aan
één van de depositarissen haar grondwettelijke situatie of
structuur kort verklaren op het moment van de ondertekening of bij de
neerlegging van haar ratificatie, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, of op
enig tijdstip daarna. In dit geval treffen de bevoegde autoriteiten van de
onderafdelingen van de betrokken Partijen de nodige maatregelen om te zorgen
voor de uitvoering van de bepalingen van dit Verdrag op hun
grondgebied.
2. Wanneer de bevoegdheid tot het nemen van
erkenningbeslissingen ligt bij individuele instellingen voor hoger onderwijs of
andere entiteiten, geeft iedere Partij volgens haar grondwettelijke situatie of
structuur de tekst van dit Verdrag door aan deze instellingen voor hoger
onderwijs of entiteiten. Die Partij treft alle mogelijke maatregelen om deze
instellingen voor hoger onderwijs of entiteiten te stimuleren de bepalingen van
dit Verdrag welwillend in overweging te nemen en toe te
passen.
3. De bepalingen van punt 1 en punt 2 van dit artikel
zijn mutatis mutandis van toepassing op de verplichtingen van de Partijen
voortvloeien de uit de hiernavolgende artikelen van dit
Verdrag.
Artikel II.2
Op het moment van de ondertekening of
bij de neerlegging van de akte van ratificatie, aanvaarding, goedkeuring of
toetreding, of op een tijdstip daarna, deelt iedere Staat, de Heilige Stoel of
de Europese Gemeenschap aan één van de depositarissen van dit
Verdrag mee welke autoriteiten bevoegd zijn tot het nemen van de verschillende
categorieën van erkenningbeslissingen.
Artikel II.3
Niets in dit Verdrag kan afbreuk doen
aan bepalingen van een meer gunstige erkenning van diploma's, uitgereikt door
één van de Partijen, in of voortvloeiende uit een bestaand of
toekomstig verdrag waarbij een Partij van dit Verdrag partij is of
wordt.
Hoofdstuk III. - Grondbeginselen over de
waardering van diploma's
Artikel III.1
1. Houders van diploma's, uitgereikt
door één van de Partijen, hebben - na een verzoek ingediend bij
de juiste instantie - de geschikte gelegenheid tot een waardering van deze
diploma's.
2. Ten aanzien van de aanvrager mag geen enkel
onderscheid worden gemaakt, op welke grond ook, zoals geslacht, ras,
huidskleur, handicap, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale,
etnische of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid,
vermogen, geboorte of andere status, of op grond van enige andere toestand die
geen betrekking heeft op de waarde van het diploma waarvoor erkenning wordt
gevraagd. Om dit recht te waarborgen, verplicht iedere Partij zich ertoe,
passende maatregelen te treffen dat een aanvraag voor de erkenning van
diploma's uitsluitend wordt beoordeeld op grond van verworven kennis en
vaardigheden.
Artikel III.2
Iedere Partij zorgt ervoor dat de
procedures en criteria bij de waardering en erkenning van diploma's
doorzichtig, samenhangend en betrouwbaar zijn.
Artikel III.3
1. Erkenningbeslissingen worden genomen
op grond van geschikte informatie over de diploma's waarvoor erkenning wordt
gevraagd.
2. De verantwoordelijkheid voor het verstrekken van
adequate informatie ligt in eerste instantie bij de aanvrager, die deze
informatie te goeder trouw verstrekt.
3. Niettegenstaande de
verantwoordelijkheid van de aanvrager zijn de instellingen die de diploma's in
kwestie hebben uitgereikt, verplicht om op verzoek van de aanvrager en binnen
redelijke grenzen, relevante informatie te verstrekken aan de houder van het
diploma, aan de instelling, of aan de bevoegde autoriteiten van het land waar
erkenning wordt gevraagd.
4. De Partijen geven instructies of
stimuleren, indien van toepassing, alle onderwijsinstellingen die deel uitmaken
van hun onderwijssysteem om aan elk redelijk verzoek om informatie te voldoen
dat is bedoeld om diploma's te waarderen die aan de betrokken instellingen zijn
behaald.
5. De verantwoordelijkheid aan te tonen dat een
aanvraag niet voldoet aan de relevante criteria ligt bij de
waarderingsinstantie.
Artikel III.4
Om de erkenning van diploma's te
vergemakkelijken, zorgt iedere Partij ervoor dat adequate en duidelijke
informatie wordt verstrekt over haar
onderwijssysteem.
Artikel III.5
Erkenningbeslissingen dienen te worden
genomen binnen een redelijke termijn welke vooraf door de bevoegde
erkenningautoriteit is aangegeven en wordt berekend vanaf het tijdstip dat alle
noodzakelijke informatie betreffende het verzoek is verstrekt. Wanneer geen
erkenning wordt verleend, worden de redenen van de weigering van de erkenning
aangegeven en wordt informatie verstrekt over mogelijke stappen die de
aanvrager zou kunnen nemen om in een later stadium alsnog erkenning te
verkrijgen. Wanneer geen erkenning wordt verleend of wanneer geen beslissing
wordt genomen, heeft de aanvrager de mogelijkheid om binnen een redelijke
termijn beroep aan te tekenen.
Hoofdstuk IV. - Erkenning van diploma's die
toegang geven tot hoger onderwijs
Artikel IV.1
Iedere Partij erkent de diploma's, die
uitgereikt zijn door andere Partijen en die voldoen aan de algemene voorwaarden
tot toegang tot het hoger onderwijs van die andere Partijen, met het oog op de
toegang tot opleidingen van haar hoger onderwijs, tenzij een substantieel
verschil kan worden aangetoond tussen de algemene voorwaarden tot toegang tot
het hoger onderwijs van de Partij waar het diploma werd behaald en die van de
Partij waar erkenning van het diploma wordt gevraagd.
Artikel IV.2
In het alternatieve geval is het
voldoende dat een Partij de houder van een diploma, uitgereikt door
één van de andere Partijen, in staat stelt een waardering te
verkrijgen van dat diploma op verzoek van de houder; de bepalingen van artikel
IV.1 zijn in dit geval mutatis mutandis van
toepassing.
Artikel IV.3
Wanneer een diploma slechts toegang
geeft tot specifieke instellingen of opleidingen hoger onderwijs van de Partij
waar het diploma werd behaald, verleent iedere andere Partij aan de houders van
dergelijk diploma toegang tot vergelijkbare specifieke opleidingen aan
instellingen behorende tot haar hoger onderwijs, tenzij een substantieel
verschil kan worden aangetoond tussen de voorwaarden tot toegang tot hoger
onderwijs van de Partij waar het diploma werd behaald en die van de Partij waar
erkenning van het diploma wordt gevraagd.
Artikel IV.4
Wanneer de toelating tot welbepaalde
opleidingen hoger onderwijs afhankelijk is van de vervulling van specifieke
voorwaarden in aanvulling op de algemene toegangsvoorwaarden, kunnen de
bevoegde autoriteiten van de betrokken Partij de aanvullende voorwaarden op
gelijke wijze opleggen aan houders van diploma's behaald in de andere Partijen,
of nagaan of de aanvragers met diploma's behaald in andere Partijen voldoen aan
gelijkwaardige voorwaarden.
Artikel IV.5
Wanneer in de Partij waar de
einddiploma's secundair onderwijs werden behaald, deze slechts in combinatie
met aanvullende kwalificerende examens toegang geven tot hoger onderwijs,
kunnen de andere Partijen de toegang afhankelijk maken van deze eisen of een
alternatief aanbieden om binnen hun eigen onderwijssysteem te voldoen aan deze
aanvullende eisen. Op het moment van de ondertekening of bij de neerlegging van
de akte van ratificatie, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, of op enig
tijdstip daarna, kan iedere Staat, de Heilige Stoel of de Europese Gemeenschap
één der depositarissen ervan in kennis stellen dat het gebruik
maakt van de bepalingen van dit artikel, waarbij het aangeeft ten opzichte van
welke Partijen het voornemens is dit artikel toe te passen evenals de redenen
hiervoor.
Artikel IV.6
Onverminderd de artikelen IV.1, IV.2,
IV.3, IV.4 en IV.5 kan de toelating tot een bepaalde instelling voor hoger
onderwijs of tot een bepaalde opleiding van zo een instelling beperkt of
selectief zijn. In de gevallen waarin toelating tot een instelling en/of
opleiding hoger onderwijs selectiefis, dienen toelatingsprocedures te worden
opgesteld die ervoor zorgen dat buitenlandse diploma's worden gewaardeerd
volgens de beginselen van billijkheid en non-discriminatie, beschreven in
hoofdstuk III.
Artikel IV.7
Onverminderd de artikelen IV.1, IV.2,
IV.3, IV.4 en IV.5 kan toelating tot een bepaalde instelling hoger onderwijs
afhankelijk zijn van een door de aanvrager af te leggen proeve van voldoende
kennis van de onderwijstaal of onderwijstalen aan de betrokken instelling of
andere voorgeschreven talen.
Artikel IV.8
In de Partijen waar de toegang tot
hoger onderwijs kan worden verkregen op grond van niet-traditionele diploma's,
worden vergelijkbare diploma's die zijn behaald in andere Partijen op dezelfde
wijze gewaardeerd als niet-traditionele diploma's die zijn behaald in die
Partij waar erkenning wordt gevraagd.
Artikel IV.9
Met als doel de toelating tot
opleidingen hoger onderwijs kan iedere Partij de erkenning van diploma's,
uitgereikt door buitenlandse onderwijsinstellingen die op haar grondgebied
actief zijn, afhankelijk maken van specifieke voorwaarden bepaald in nationale
wetgeving of in specifieke overeenkomsten die zijn aangegaan met de Partij van
herkomst van die instellingen.
Hoofdstuk V. - Erkenning van
studieperioden
Artikel V.1
Iedere Partij erkent de studieperioden
die zijn voltooid in het kader van een opleiding hoger onderwijs van een andere
Partij. Deze erkenning slaat op studieperioden die gericht zijn op de
voltooiing van een opleiding hoger onderwijs van de Partij waar erkenning wordt
gevraagd, tenzij een substantieel verschil kan worden aangetoond tussen de
studieperioden voltooid in de andere Partij en het onderdeel van de opleiding
hoger onderwijs dat door deze studieperioden vervangen zou worden in de Partij
waar erkenning wordt gevraagd.
Artikel V.2
In het alternatieve geval is het
voldoende dat een Partij een persoon die in het kader van een opleiding hoger
onderwijs een studieperiode in een andere Partij heeft voltooid, in staat stelt
op verzoek van betrokkene een waardering te verkrijgen van die studieperiode;
de bepalingen van artikel V.1 zijn in dit geval mutatis mutandis van
toepassing.
Artikel V.3
In het bijzonder geldt dat iedere
Partij de erkenning van studieperioden vergemakkelijkt indien
:
a. er vooraf overeenstemming is bereikt tussen enerzijds de
instelling voor hoger onderwijs of de bevoegde autoriteit verantwoordelijk voor
de bedoelde studieperiode en anderzijds de instelling voor hoger onderwijs of
de bevoegde erkenningautoriteit die verantwoordelijk is voor de gevraagde
erkenning; en
b. de instelling voor hoger onderwijs aan welke
de studieperiode is voltooid, een getuigschrift of overzicht van de
studieresultaten heeft uitgereikt, waaruit blijkt dat de student succesvol
heeft voldaan aan de voor de bedoelde studieperiode gestelde
voorwaarden.
Hoofdstuk VI. - Erkenning van diploma's hoger
onderwijs
Artikel VI.1
Voor zover de erkenningbeslissing is
gebaseerd op de kennis en vaardigheden die blijken uit de diploma's hoger
onderwijs, erkent iedere Partij de diploma's hoger onderwijs die zijn
uitgereikt in een andere Partij, tenzij een substantieel verschil kan worden
aangetoond tussen het diploma waarvoor erkenning wordt gevraagd en het
overeenkomstige diploma van de Partij waar erkenning wordt
gevraagd.
Artikel VI.2
In het alternatieve geval is het
voldoende dat een Partij de houder van een diploma hoger onderwijs, uitgereikt
in één van de andere Partijen, op verzoek van de houder in staat
stelt een waardering van dat diploma te verkrijgen; de bepalingen van artikel
VI.1 zijn in dit geval mutatis mutandis van
toepassing.
Artikel VI.3
Erkenning in een Partij van een diploma
hoger onderwijs, uitgereikt in een andere Partij, heeft één van
de volgende, of beide, gevolgen :
a. toegang tot verdere
studies hoger onderwijs, met inbegrip van relevante examens en/of
voorbereidende studies voor het behalen van de graad van doctor, onder dezelfde
voorwaarden als die welke gelden voor houders van diploma's van de Partij waar
erkenning wordt gevraagd;
b. het gebruik van een academische
titel, met inachtneming van de wet- en regelgeving van de Partij of van een
rechtsgebied van de Partij waar erkenning wordt
gevraagd.
Bovendien kan erkenning ook de toegang tot de
arbeidsmarkt vergemakkelijken, met inachtneming van de wet- en regelgeving van
de Partij of van het rechtsgebied van de Partij waar erkenning wordt
gevraagd.
Artikel VI.4
Een waardering door een Partij van een
diploma hoger onderwijs dat is uitgereikt door een andere Partij, kan de vorm
hebben van een :
a. advies voor algemene
tewerkstellingsdoeleinden;
b. advies aan een
onderwijsinstelling met het oog op de toelating tot haar
opleidingen;
c. advies aan elke andere bevoegde
erkenningautoriteit.
Artikel VI.5
Iedere Partij kan de erkenning van
diploma's hoger onderwijs, die zijn uitgereikt door buitenlandse
onderwijsinstellingen die actief zijn op haar grondgebied, afhankelijk maken
van specifieke voorwaarden bepaald in de nationale wetgeving of in specifieke
overeenkomsten die zijn aangegaan met de Partij van herkomst van deze
instellingen.
Hoofdstuk VII. - Erkenning van diploma's van
vluchtelingen, ontheemden en personen in een
vluchtelingensituatie
Artikel VII
Iedere Partij neemt alle praktisch
uitvoerbare en redelijke maatregelen in het kader van haar onderwijssysteem en
in overeenstemming met haar grondwettelijke, wettelijke en bestuursrechtelijke
bepalingen om procedures te ontwikkelen die zijn gericht op een billijk en
doeltreffend erkenningonderzoek dat nagaat of vluchtelingen, ontheemden en
personen in een vluchtelingensituatie, voldoen aan de relevante voorwaarden
voor toegang tot hoger onderwijs, tot verdere studies hoger onderwijs of tot de
arbeidsmarkt, zelfs in die gevallen waarin de diploma's, behaald in
één van de Partijen, niet door documenten kunnen worden
gestaafd.
Hoofdstuk VIII. - Informatie over de waardering
van instellingen en opleidingen hoger onderwijs
Artikel VIII.1
Iedere Partij verstrekt adequate
informatie over elke instelling die deel uitmaakt van haar hoger onderwijs en
over elke opleiding die door deze instellingen wordt aangeboden, om de bevoegde
autoriteiten van de andere Partijen in staat te stellen na te gaan of de
kwaliteit van de door deze instellingen uitgereikte diploma's de erkenning
rechtvaardigt in de Partij waar erkenning wordt gevraagd. De verstrekte
informatie kan de volgende vorm hebben :
a. voor Partijen die
een officieel systeem van waardering van instellingen en opleidingen hoger
onderwijs hebben : informatie over de methoden en de resultaten van deze
waardering en over de specifieke kwaliteitsnormen voor elk type instelling
hoger onderwijs die diploma's hoger onderwijs uitreikt en voor de opleidingen
leidende tot diploma's hoger onderwijs;
b. voor Partijen die
geen officieel systeem van waardering van instellingen en opleidingen hoger
onderwijs hebben : informatie over de erkenning van de verscheidene diploma's
die worden behaald bij iedere instelling voor hoger onderwijs, of binnen elke
opleiding hoger onderwijs die deel uitmaken van hun hoger
onderwijs.
Artikel VIII.2
Iedere Partij treft passende
maatregelen voor het opstellen, bijhouden en verschaffen van
:
a. een overzicht van de verschillende types instellingen
hoger onderwijs die deel uitmaken van haar hoger onderwijs, met de specifieke
kenmerken van elk type instelling;
b. een lijst van erkende
instellingen (publiek en privaat) die deel uitmaken van haar hoger onderwijs
met de aanduiding van hun bevoegdheden om verschillende types diploma's uit te
reiken en de voorwaarden betreffende de toegang tot elk type instelling en
opleiding;
c. een beschrijving van de opleidingen hoger
onderwijs;
d. een lijst van onderwijsinstellingen die zich
bevinden buiten haar grondgebied, welke de Partij beschouwt als deel uitmakende
van haar onderwijssysteem.
Hoofdstuk IX. - Informatie over de
erkenning
Artikel IX.1
Om de erkenning van diploma's hoger
onderwijs te vergemakkelijken, verplichten de Partijen zich ertoe transparante
systemen op te zetten die de behaalde diploma's volledig
beschrijven.
Artikel IX.2
1. Beseffende dat relevante, juiste en
actuele informatie nodig is, vestigt of handhaaft iedere Partij een nationaal
informatiecentrum en brengt één van de depositarissen op de
hoogte van de vestiging ervan of de aangebrachte
veranderingen.
2. In elke Partij zorgt het nationale
informatiecentrum voor :
a. het vergemakkelijken van de toegang
tot formele en correcte informatie over het hoger onderwijs en diploma's hoger
onderwijs van het land waar het is gevestigd;
b. het
vergemakkelijken van de toegang tot informatie over het hoger onderwijs en de
diploma's hoger onderwijs van de andere Partijen;
c. adviezen
of informatie over de erkenning en de waardering van diploma's in
overeenstemming met de nationale wet- en regelgeving.
3. Elk
nationaal informatiecentrum beschikt over de noodzakelijke middelen die het in
staat moet stellen zijn functies te vervullen.
Artikel IX.3
De Partijen promoten, via de nationale
informatiecentra of via andere kanalen, het gebruik van het diplomasupplement
van de UNESCO/Raad van Europa of elk ander vergelijkbaar document bij hun
instellingen hoger onderwijs.
Hoofdstuk X. -
Implementatiemechanismen
Artikel X.1
De volgende instanties houden toezicht
op, bevorderen en vergemakkelijken de implementatie van het Verdrag
:
a. het Comité van het Verdrag betreffende de erkenning
van diploma's hoger onderwijs in de Europese Regio;
b. het
Europese Netwerk van nationale informatiecentra voor academische mobiliteit en
erkenning (het ENIC Netwerk), opgericht bij besluit van het Comité van
ministers van de Raad van Europa op 9 juni 1994 en het Regionale Comité
voor Europa van de UNESCO op 18 juni 1994.
Artikel X.2
1. Het Comité van het Verdrag
betreffende de erkenning van diploma's hoger onderwijs in de Europese Regio
(hierna "het Comité") is hierbij opgericht. Het is samengesteld uit
één vertegenwoordiger van elke Partij.
2. Voor de
toepassing van artikel X.2 geldt het begrip "Partij" niet voor de Europese
Gemeenschap.
3. De Staten vermeld in artikel XI. 1.1 en de
Heilige Stoel, indien zij geen Partij zijn van dit Verdrag, de Europese
Gemeenschap en de voorzitter van het ENIC Netwerk kunnen als waarnemer
deelnemen aan de vergaderingen van het Comité. Vertegenwoordigers van
gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties die in de Regio actief
zijn op het gebied van erkenning, kunnen ook worden uitgenodigd om de
vergaderingen van het Comité als waarnemer bij te
wonen.
4. De voorzitter van de Regionale Commissie van de
UNESCO voor de toepassing van het Verdrag betreffende de erkenning van studies,
getuigschriften en diploma's van instellingen van hoger onderwijs in de Staten
behorende tot de Europese Regio, wordt ook uitgenodigd om als waarnemer deel te
nemen aan de vergaderingen van het Comité.
5. Het
Comité bevordert de toepassing van dit Verdrag en houdt toezicht op de
uitvoering ervan. Hiertoe kan het Comité, bij een meerderheid van de
Partijen, aanbevelingen, verklaringen, voorschriften en goedpraktijk
voorbeelden aannemen die de bevoegde autoriteiten van de Partijen als leidraad
dienen bij de uitvoering van het Verdrag en bij de aanvragen tot erkenning van
diploma's hoger onderwijs. Ondanks het niet-bindend karakter van deze teksten,
zullen de Partijen zich toch inspannen om deze toe te passen, de teksten onder
de aandacht te brengen van de bevoegde autoriteiten en de toepassing ervan door
die bevoegde autoriteiten te stimuleren. Alvorens een beslissing te nemen,
vraagt het Comité de opinie van het ENIC Netwerk.
6. Het
Comité rapporteert aan de relevante instanties van de Raad van Europa en
UNESCO.
7. Het Comité onderhoudt betrekkingen met de
Regionale Commissies van de UNESCO voor de toepassing van het Verdrag
betreffende de erkenning van studies, getuigschriften en diploma's van
instellingen van hoger onderwijs in de Staten behorende tot de Europese Regio,
goedgekeurd onder de auspiciën van UNESCO.
8. De
meerderheid van de Partijen vormt een quorum.
9. Het
Comité stelt zijn procedureregels vast. Het komt ten minste
driejaarlijks in gewone zitting bijeen. De eerste vergadering van het
Comité wordt binnen het jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag
gehouden.
10. Het Secretariaat van het Comité wordt
toevertrouwd gezamenlijk aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa en
de directeur-generaal van UNESCO.
Artikel X.3
1. Iedere Partij benoemt als lid van
het Europese Netwerk van nationale informatiecentra voor academische mobiliteit
en erkenning (het ENIC Netwerk) het nationale informatiecentrum dat is
gevestigd of wordt gehandhaafd conform artikel IX.2. Indien in een Partij meer
dan één nationaal informatiecentrum conform artikel IX.2 is
gevestigd of wordt gehandhaafd, zijn zij allemaal lid van het Netwerk, maar
beschikken slechts over één stem.
2. Het ENIC
Netwerk, in de hoedanigheid van zijn samenstelling beperkt tot nationale
informatiecentra van de Partijen van dit Verdrag, ondersteunt en bevordert de
praktische uitvoering van het Verdrag via de bevoegde nationale autoriteiten.
Het Netwerk komt ten minste eenmaal per jaar samen in een plenaire vergadering.
Het kiest zijn voorzitter en Bureau volgens zijn
beginselverklaring.
3. Het Secretariaat van het ENIC Netwerk
wordt toevertrouwd gezamenlijk aan de secretaris-generaal van de Raad van
Europa en de directeur-generaal van UNESCO.
4. De Partijen
werken samen met de nationale informatiecentra van de andere Partijen via het
ENIC Netwerk, in het bijzonder door hen in staat te stellen alle nuttige
informatie te verzamelen voor de academische erkenning en
mobiliteit.
Hoofdstuk XI. - Slotbepalingen
Artikel XI.1
1. Dit Verdrag is open voor
ondertekening door :
a. Lidstaten van de Raad van
Europa;
b. lidstaten van de Europese Regio van
UNESCO;
c. iedere andere ondertekenaar, verdragsluitende Staat
of Partij van het Europees Cultureel Verdrag van de Raad van Europa en/of van
het UNESCO Verdrag betreffende de erkenning van studies, getuigschriften en
diploma's van instellingen van hoger onderwijs in de Staten behorende tot de
Europese Regio, die zijn uitgenodigd op de diplomatieke conferentie, belast met
de goedkeuring van dit Verdrag.
2. Deze Staten en de Heilige
Stoel kunnen hun instemming met het gebonden zijn door dit Verdrag tot uiting
brengen door :
a. ondertekening zonder voorbehoud van
ratificatie, aanvaarding of goedkeuring; of
b. ondertekening
onder voorbehoud van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring, gevolgd door
ratificatie, aanvaarding of goedkeuring; of
c.
toetreding.
3. De ondertekening vindt plaats bij
één van de depositarissen. De akten van ratificatie, aanvaarding,
goedkeuring of toetreding dienen te worden neergelegd bij één van
de depositarissen.
Artikel XI.2
Dit Verdrag treedt in werking op de
eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een periode van
één maand na de datum waarop vijf Staten, waaronder ten minste
drie Lidstaten van de Raad van Europa en/of van de Europese Regio van UNESCO,
hun instemming met het gebonden zijn door het Verdrag tot uiting hebben
gebracht. Ten aanzien van iedere andere Staat treedt het in werking op de
eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een periode van
één maand na de datum waarop de Staat zijn instemming met het
gebonden zijn door het Verdrag tot uiting heeft
gebracht.
Artikel XI.3
1. Na de inwerkingtreding van dit
Verdrag kan iedere Staat anders dan die welke vallen onder één
van de in artikel XI. 1 genoemde categorieën, verzoeken om toetreding tot
dit Verdrag. Een verzoek hiertoe moet worden gericht aan één van
de depositarissen, die dit ten minste drie maanden voor de bijeenkomst van het
Comité van het Verdrag betreffende de erkenning van diploma's hoger
onderwijs in de Europese Regio doet toekomen aan de Partijen. De depositaris
informeert ook het Comité van ministers van de Raad van Europa en de
Uitvoerende Raad van UNESCO.
2. De beslissing een Staat, die
erom verzocht, uit te nodigen toe te treden tot dit Verdrag wordt genomen met
een tweederde meerderheid van de Partijen.
3. Na de
inwerkingtreding van dit Verdrag kan ook de Europese Gemeenschap toetreden na
een verzoek van haar lidstaten gericht aan één van de
depositarissen. In dat geval is artikel XI.3.2 niet van
toepassing.
4. Ten aanzien van een toetredende Staat of de
Europese Gemeenschap treedt het Verdrag in werking op de eerste dag van de
maand die volgt op het verstrijken van een periode van één maand
na de neerlegging van de akte van toetreding bij één van de
depositarissen.
Artikel XI.4
1. De Partijen van dit Verdrag die
tegelijkertijd partij zijn van één of meer van de volgende
verdragen :
- Europees Verdrag betreffende de
gelijkwaardigheidverklaring van diploma's die toegang geven tot de
universiteiten (1953, ETS nr. 15), en het bijbehorende Protocol (1964, ETS nr.
49);
- Europees Verdrag betreffende de
gelijkwaardigheidverklaring van universitaire studieperioden (1956, ETS nr.
21);
- Europees Verdrag betreffende de academische erkenning
van universitaire diploma's (1959, ETS nr. 32);
-
Internationale Verdrag betreffende de erkenning van studies, getuigschriften en
diploma's van hoger onderwijs in de Arabische en Europese Staten die grenzen
aan de Middellandse Zee (1976);
- Verdrag betreffende de
erkenning van studies, getuigschriften en diploma's van instellingen van hoger
onderwijs in de Staten behorende tot de Europese Regio
(1979);
- Europees Verdrag betreffende de algemene
gelijkwaardigheidverklaring van universitaire studieperioden (1990, ETS nr.
138);
a. passen de bepalingen van dit Verdrag toe in hun
wederzijdse betrekkingen;
b. blijven bovengenoemde verdragen
waarbij zij partij zijn, toepassen in hun betrekkingen met andere Staten die
partij zijn bij die verdragen maar niet bij dit Verdrag.
2. De
Partijen bij dit Verdrag verplichten zich ertoe geen partij te worden bij
één van de in het eerste lid genoemde verdragen bij welke zij nog
geen partij zijn, met uitzondering van het Internationale Verdrag betreffende
de erkenning van studies, getuigschriften en diploma's van hoger onderwijs in
de Arabische en Europese Staten die grenzen aan de Middellandse
Zee.
Artikel XI.5
1. Iedere Staat kan ten tijde van de
ondertekening of bij de neerlegging van zijn akte van ratificatie, aanvaarding,
goedkeuring of toetreding, het grondgebied of de grondgebieden aanduiden waarop
dit Verdrag van toepassing is.
2. Iedere Staat kan op ieder
tijdstip daarna, door middel van een verklaring gericht aan één
van de depositarissen, de toepassing van dit Verdrag uitbreiden tot elk ander
grondgebied gespecificeerd in de verklaring. Ten aanzien van dat grondgebied
treedt het Verdrag in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het
verstrijken van een periode van één maand na de datum van
ontvangst van deze verklaring door de depositaris.
3. Iedere
verklaring, opgemaakt op basis van de vorige twee punten van dit artikel, kan
worden ingetrokken ten aanzien van elk in die verklaring genoemd grondgebied
door één van de depositarissen in te lichten. De intrekking wordt
van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een
periode van één maand na de datum van ontvangst van deze
kennisgeving door de depositaris.
Artikel XI.6
1. Iedere Partij kan steeds dit Verdrag
opzeggen door dit te melden aan één van de
depositarissen.
2. De opzegging wordt van kracht op de eerste
dag van de maand die volgt op het verstrijken van een periode van twaalf
maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de depositaris. Deze
opzegging heeft geen effect op de eerder genomen erkenningbeslissingen in het
kader van dit Verdrag.
3. Beëindiging van dit Verdrag of
opschorting van de toepassing ervan als gevolg van het feit dat een Partij een
bepaling heeft geschonden die essentieel is voor de verwezenlijking van het
doel of opzet van dit Verdrag, geschiedt in overeenstemming met het
internationale recht.
Artikel XI.7
1. Iedere Staat, Heilige Stoel of de
Europese Gemeenschap kan op het moment van de ondertekening of bij de
neerlegging van de akte van ratificatie, aanvaarding, goedkeuring of
toetreding, verklaren zich het recht voor te behouden één of meer
van de volgende artikelen van dit Verdrag geheel of gedeeltelijk niet toe te
passen :
Artikel IV.8
Artikel
V.3
Artikel VI.3
Artikel
VIII.2
Artikel IX.3
Geen enkel ander voorbehoud
kan worden gemaakt.
2. Iedere Partij die conform het voorgaande
lid een voorbehoud heeft gemaakt, kan dit geheel of gedeeltelijk intrekken door
één van de depositarissen in te lichten. De intrekking wordt van
kracht op de datum van ontvangst van de kennisgeving door de
depositaris.
3. Een Partij die een voorbehoud heeft gemaakt ten
aanzien van een bepaling van dit Verdrag, kan de toepassing ervan door een
andere Partij niet eisen; indien het voorbehoud gedeeltelijk of voorwaardelijk
is, kan een Partij wel de toepassing van die bepaling eisen maar dan enkel in
dezelfde mate.
Artikel XI.8
1. Het Comité van het Verdrag
betreffende de erkenning van diploma's hoger onderwijs in de Europese Regio kan
ontwerpwijzigingen van dit Verdrag aannemen met een tweederde meerderheid van
de Partijen. Iedere ontwerpwijziging die op deze wijze wordt aangenomen, wordt
opgenomen in een Protocol bij dit Verdrag. Het Protocol geeft de modaliteiten
aan voor de inwerkingtreding ervan, waarvoor in elk geval de kennisgeving tot
instemming nodig is van de Partijen die hierdoor worden
gebonden.
2. Er kan geen wijziging worden aangebracht in
hoofdstuk III van dit Verdrag conform de procedure beschreven in het eerste
lid.
3. Ieder voorstel tot wijziging dient meegedeeld te worden
aan één van de depositarissen, die dit ten minste drie maanden
voor de vergadering van het Comité overmaakt aan de Partijen. De
depositaris informeert ook het Comité van ministers van de Raad van
Europa en de Uitvoerende Raad van UNESCO.
Artikel XI.9
1. De secretaris-generaal van de Raad
van Europa en de directeur-generaal van UNESCO zijn de depositarissen van dit
Verdrag.
2. De depositaris bij wie een akte, kennisgeving of
mededeling is neergelegd, brengt de Partijen van dit Verdrag en ook de andere
lidstaten van de Raad van Europa en/of van de Europese Regio van UNESCO op de
hoogte van :
a. iedere ondertekening;
b. de
neerlegging van iedere akte van ratificatie, aanvaarding, goedkeuring of
toetreding;
c. iedere datum van inwerkingtreding van dit
Verdrag in overeenstemming met de bepalingen in de artikelen XI.2 en
XI.3.4;
d. ieder voorbehoud dat is gemaakt conform artikel XI.7
en de intrekking van ieder voorbehoud die heeft plaatsgevonden conform artikel
XI.7;
e. iedere opzegging van dit Verdrag conform artikel
XI.6;
f. iedere verklaring afgelegd in overeenstemming met de
bepalingen in artikel II. 1 of in artikel II.2;
g. iedere
verklaring afgelegd in overeenstemming met de bepalingen in artikel
IV.5;
h. ieder verzoek tot toetreding in overeenstemming met de
bepalingen in artikel XI.3;
i. ieder voorstel in
overeenstemming met de bepalingen in artikel XI.8;
j. iedere
ander akte, kennisgeving of mededeling die betrekking heeft op dit
Verdrag.
3. De depositaris, die een mededeling ontvangt of een
kennisgeving opstelt in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag,
brengt de andere depositaris hiervan onmiddellijk op de
hoogte.
Ten getuige waarvan de ondertekenende
vertegenwoordigers, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben
ondertekend.
Gedaan te Lissabon op 11 april 1997 in de Engelse,
Franse, Russische en Spaanse taal, waarbij deze vier teksten legitiem
evenwaardig zijn, in twee exemplaren. Eén exemplaar zal worden
neergelegd in het archief van de Raad van Europa en het andere in het archief
van UNESCO. Een voor eensluidend verklaard afschrift zal worden verstuurd naar
alle in artikel XI.1 bedoelde Staten, Heilige Stoel en de Europese Gemeenschap
en aan het Secretariaat van de Verenigde Naties.
Staten/Organisatie | Datum
Authentificatie | Type instemming | Datum instemming | Datum interne
inwerkingtreding |
ALBANIE | 04/11/1999 | Bekrachtiging | 06/03/2002 | 01/05/2002 |
ANDORRA | | Toetreding | 22/04/2008 | 01/06/2008 |
ARMENIE | 26/05/2000 | Bekrachtiging | 07/01/2005 | 01/03/2005 |
AUSTRALIE | 19/09/2000 | Bekrachtiging | 22/11/2002 | 01/01/2003 |
AZERBEIDZJAN | 11/04/1997 | Bekrachtiging | 10/03/1998 | 01/02/1999 |
BELARUS | | Toetreding | 19/02/2002 | 01/04/2002 |
BOSNIE EN HERZEGOVINA | 17/07/2003 | Bekrachtiging | 09/01/2004 | 01/03/2004 |
BULGARIJE | 11/04/1997 | Bekrachtiging | 19/05/2000 | 01/07/2000 |
België | 07/03/2005 | Bekrachtiging | 22/07/2009 | 01/09/2009 |
CANADA | 04/11/1997 | Onbepaald | | |
CYPRUS | 25/03/1998 | Bekrachtiging | 21/11/2001 | 01/01/2002 |
DENEMARKEN | 11/04/1997 | Bekrachtiging | 20/03/2003 | 01/05/2003 |
DUITSLAND | 11/04/1997 | Bekrachtiging | 23/08/2007 | 01/10/2007 |
ESTLAND | 11/04/1997 | Bekrachtiging | 01/04/1998 | 01/02/1999 |
FINLAND | 22/01/1998 | Bekrachtiging | 21/01/2004 | 01/03/2004 |
FRANKRIJK | 11/04/1997 | Bekrachtiging | 04/10/1999 | 01/12/1999 |
GEORGIE | 11/04/1997 | Bekrachtiging | 13/10/1999 | 01/12/1999 |
HEILIGE STOEL | 11/04/1997 | Bekrachtiging | 28/02/2001 | 01/04/2001 |
HONGARIJE | 11/04/1997 | Bekrachtiging | 04/02/2000 | 01/04/2000 |
IERLAND | 08/03/2004 | Ondertekening | 08/03/2004 | 01/05/2004 |
IJSLAND | 11/04/1997 | Bekrachtiging | 21/03/2001 | 01/05/2001 |
ISRAEL | 24/11/1997 | Bekrachtiging | 12/07/2007 | 01/09/2007 |
ITALIE | 24/07/1997 | Onbepaald | | |
KAZACHSTAN | 11/04/1997 | Bekrachtiging | 07/10/1998 | 01/02/1999 |
KIRGIZISTAN | | Toetreding | 09/03/2004 | 01/05/2004 |
KROATIE | 11/04/1997 | Bekrachtiging | 17/10/2002 | 01/12/2002 |
LETLAND | 11/04/1997 | Bekrachtiging | 20/07/1999 | 01/09/1999 |
LIECHTENSTEIN | | Toetreding | 01/02/2000 | 01/04/2000 |
LITOUWEN | 11/04/1997 | Bekrachtiging | 17/12/1998 | 01/02/1999 |
LUXEMBURG | 11/04/1997 | Bekrachtiging | 04/10/2000 | 01/12/2000 |
MACEDONIE (VOORMALIGE JOEGOSLAVISCHE REP.)
| 11/04/1997 | Bekrachtiging | 29/11/2002 | 01/01/2003 |
MALTA | 11/04/1997 | Bekrachtiging | 16/11/2005 | 01/01/2006 |
MOLDAVIE | 06/05/1997 | Bekrachtiging | 23/09/1999 | 01/11/1999 |
MONTENEGRO | 03/03/2004 | Bekrachtiging | 03/03/2004 | 06/06/2006 |
NEDERLAND | 14/05/2002 | Aanvaarding | 19/03/2008 | 01/05/2008 |
NIEUW-ZEELAND | | Toetreding | 04/12/2007 | 01/02/2008 |
NOORWEGEN | 11/04/1997 | Bekrachtiging | 29/04/1999 | 01/06/1999 |
OEKRAINE | 11/04/1997 | Bekrachtiging | 14/04/2000 | 01/06/2000 |
OOSTENRIJK | 07/07/1997 | Bekrachtiging | 03/02/1999 | 01/04/1999 |
POLEN | 11/04/1997 | Bekrachtiging | 17/03/2004 | 01/05/2004 |
PORTUGAL | 11/04/1997 | Bekrachtiging | 15/10/2001 | 01/12/2001 |
ROEMENIE | 11/04/1997 | Bekrachtiging | 12/01/1999 | 01/03/1999 |
RUSLAND | 07/05/1999 | Bekrachtiging | 25/05/2000 | 01/07/2000 |
SERVIE-MONTENEGRO | 03/03/2004 | Bekrachtiging | 03/03/2004 | 01/05/2004 |
SLOVAKIJE | 11/04/1997 | Bekrachtiging | 13/07/1999 | 01/09/1999 |
SLOVENIE | 11/04/1997 | Bekrachtiging | 21/07/1999 | 01/09/1999 |
SPANJE | 20/12/2009 | - | - | - |
TSJECHISCHE REP. | 11/04/1997 | Bekrachtiging | 15/12/1999 | 01/02/2000 |
TURKIJE | 01/12/2004 | Bekrachtiging | 08/01/2007 | 01/03/2007 |
VERENIGD KONINKRIJK | 07/11/1997 | Bekrachtiging | 23/05/2003 | 01/07/2003 |
VERENIGDE STATEN | 11/04/1997 | Onbepaald | | |
ZWEDEN | 11/04/1997 | Bekrachtiging | 28/09/2001 | 01/11/2001 |
ZWITSERLAND | 24/03/1998 | Ondertekening | 24/03/1998 | 01/02/1999 |
VERKLARING
Overeenkomstig de
artikelen II.2 en IX.2 van het Verdrag, verklaart het Koninkrijk België
dat de bevoegde overheden de volgende zijn :
Voor de Franse
Gemeenschap van België :
Chantal
KAUFMANN
Directrice générale
f.f.
Direction générale de l'Enseignement non
obligatoire et de la Recherche scientifique
Ministère de
la Communauté française
Rue A. Lavallée
1
B-1080 Bruxelles
Tel : 02-690 87 03 et 02 -
Fax : 02-690 87 60
Mail :
chantal.kaufmann@cfwb.be
Kevin
GUILLAUME
(personne de contact du centre
NARIC)
Attaché
Direction
générale de l'Enseignement non obligatoire et de la Recherche
scientifique
Ministère de la Communauté
française
Rue A. Lavallée
1
B-1080 Bruxelles
Tel : 02-690 87 47 - Fax :
02-690 87 60
Mail :
kevin.guillaume@cfwb.be
Voor de Vlaamse Gemeenschap van
België :
NARIC- Vlaanderen
Hendrik
Consciencegebouw
Toren A - 6de
verdieping
Koning Albert II- laan 15
1210
Brussel
Tel : 02-553 97 44
Mail :
naric@vlaanderen.be
Voor de Duitstalige Gemeenschap van
België :
Ministerium der Deutschsprachigen
Gemeinschaft
Abteilung Unterricht und
Ausbildung
Fachbereich Unterrichtsorganisation und
Rechtsfragen
Gospertstrasse 1
B-4700
Eupen
Jörg Vomberg
Tel : 087 59 63
64
Mail : joerg.vomberg@dgov.be