Deeltijds beroepssecundair onderwijs. Uitvoering van artikel 191 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II

1. Bepaling opgenomen in het decreet betreffende het onderwijs-II.

Artikel 191 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II, luidt als volgt :

"De Vlaamse Executieve bepaalt voor de personeelsleden die fungeren in het deeltijds onderwijs de voorwaarden waaronder de diensten gepresteerd als tewerkgestelde werkloze, als werknemer in het "Bijzonder tijdelijk kader" en als gesubsidieerde contractuele worden in aanmerking genomen voor de toepassing van de bepalingen van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, voor de reglementering inzake boventalligheid, terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, reaffectatie en wedertewerkstelling en voor de vaste benoeming, en de erkenning, daar waar deze bestaat."

2. Uitvoering van de bepaling sub 1 hiervoren

Voor de personeelsleden die vanaf 1 september 1990 of een latere datum fungeren in het deeltijds beroepssecundair onderwijs, wordt met de diensten gepresteerd als tewerkgestelde werkloze, als werknemer in het "Bijzonder tijdelijk kader" en als gesubsidieerde contractuele, voor de toepassing van de reglementaire bepalingen vermeld onder de punten a, b en c hierna, rekening gehouden indien deze diensten verstrekt werden :

- in de hoedanigheid van lid van het bestuurs- en onderwijzend personeel of van het opvoedend hulppersoneel;

- in een centrum voor experimenteel secundair onderwijs met beperkt leerplan van de Staat of van de Vlaamse Gemeenschap of gesubsidieerd door de Staat of door de Vlaamse Gemeenschap of als begeleider van het experiment in opdracht van de Minister of Gemeenschapsminister van Onderwijs of van de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs, wat het rijks-/gemeenschapsonderwijs betreft, of als begeleider van het experiment in opdracht van de representatieve verenigingen van inrichtende machten, wat het gesubsidieerd onderwijs betreft;

- in de periode van 1 september 1984 tot 31 augustus 1990.

a. De in voorgaand lid bedoelde diensten worden in aanmerking genomen voor :

1) de toepassing van het koninklijk besluit van 13 februari 1968 houdende erkenning van de definitieve benoeming van de personeelsleden der gesubsidieerde officiële en vrije inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, secundair en hoger onderwijs van het korte en van het lange type met volledig leerplan, en van de tehuizen voor kinderen wier ouders geen vaste verblijfplaats hebben,

2) de toepassing van het besluit van de Vlaamse Executieve van 12 juli 1989 betreffende de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtweddetoelage in het gesubsidieerd onderwijs.

Voor de toepassing van het voormeld koninklijk besluit van 13 februari 1968 dienen de diensten gepresteerd te zijn in een centrum voor experimenteel secundair onderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Staat of door de Vlaamse Gemeenschap of als begeleider van het experiment in opdracht van de represtatieve verenigingen van inrichtende machten.

b. Onverminderd punt c hierna worden, voor de toepassing van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen en voor de toepassing van de bepalingen getroffen in uitvoering van dit besluit, de in het eerste lid bedoelde diensten, beschouwd als zijnde verstrekt in een instelling van de Staat of van de Vlaamse Gemeenschap onder de voorwaarden gesteld in het koninklijk besluit van 22 maart 1969, voor zover ze gepresteerd werden in een centrum voor experimenteel secundair onderwijs met beperkt leerplan van de Staat of van de Vlaamse Gemeenschap of als begeleider van het experiment in opdracht van de Minister of Gemeenschapsminister van Onderwijs of van de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs.

c. Voor de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 22 juli 1969 tot vaststelling van de regels voor de rangschikking van de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling in het rijksonderwijs :

1) wordt het personeelslid voor elk jaar waarin het diensten zoals bedoeld in het eerste lid van dit punt 2 heeft verstrekt in een centrum voor experimenteel secundair onderwijs met beperkt leerplan van de Staat of van de Vlaamse Gemeenschap of als begeleider van het experiment in opdracht van de Minister of Gemeenschapsminister van Onderwijs of van de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs, ongeacht de duur van de er geleverde prestaties, geacht een kandidatuur regelmatig en zonder onderbreking, te hebben ingediend;

2) worden de diensten bedoeld onder 1 hiervoren in aanmerking genomen voor het bepalen van het aantal dagen. Voor de berekening van dit aantal dagen zijn de bepalingen van toepassing van artikel 39b, c en d van het voormeld koninklijk besluit van 22 maart 1969.

De hiervoren uiteengezette maatregelen tot uitvoering van artikel 191 van het decreet betreffende het onderwijs-II zijn bekrachtigd bij het besluit van de Vlaamse Executieve van 7 november 1990.

Ze hebben uitwerking met ingang van 1 september 1990.

Met betrekking tot deze maatregelen dient er echter op gewezen te worden dat ten aanzien van de overheid de benoeming in vast verband en de toelating tot de stage van de personeelsleden, beslist door de inrichtende machten, in toepassing van de bepalingen van dit besluit, evenals de gelijkstelling met de vastbenoemde of definitief erkende personeelsleden, slechts uitwerking hebben vanaf 1 september 1991.

3. BIJZONDERE AANDACHT

a. De hiervoren beschreven bepalingen gelden enkel voor de personeelsleden die fungeren in het deeltijds beroepssecundair onderwijs. Het voordeel van deze bepaling geldt bijgevolg niet als deze personeelsleden fungeren buiten het deeltijds beroepssecundair onderwijs. De maatregel werd immers getroffen eensdeels als blijk van waardering voor de personeelsleden die het experimenteel secundair onder-wijs met beperkt leerplan hebben uitgebouwd en anderdeels om de continuïteit van deze onderwijsvorm te verzekeren.

b. Binnen de beperking gesteld in a hiervoren, komen de geviseerde diensten in aanmerking voor het bepalen van alle anciënniteiten, van welke aard ook, bedoeld in de koninklijk besluiten vermeld onder punt 2.a. en b.