Het decreet van 10 juli 2008 over het stelsel van leren en werken had een hervorming van de systemen leren en werken voor ogen. Belangrijke doelstellingen zijn: het voltijds engagement, trajecten op maat, volwaardige kwalificaties en afstemming tussen het deeltijds beroepssecundair onderwijs, de leertijd en de deeltijdse vorming. Artikel 140 van het decreet geeft aan dat hieromtrent een evaluatie nodig is. Voor die evaluatie wordt gebruik gemaakt van de rijke data die over dit thema bestaan, zowel primaire als secundaire gegevens. Er worden ook primaire kwalitatieve data verkregen via bevraging van een aantal relevante actoren. Die data bestaan voornamelijk uit semigestructureerde interviews, dashboardmethode en focusgroepen.
Een eerste onderzoeksvraag is in hoeverre het maatwerk van leren en werken sinds 2008 vorm heeft gekregen en of dit geleid heeft tot een betere matching: minder uitval, minder ongekwalificeerde uitstroom, minder schoolse vertraging. Hiervoor dient er tevens inzicht gekregen te worden in de profielen van de leerlingen in diverse fasen, gekoppeld aan opleidingsrichtingen die gevolgd worden in de verschillende systemen van leren en werken.
Een tweede onderzoeksvraag is in welke mate het voltijds engagement gerealiseerd is: wat is de verhouding tussen en het aandeel van de 4 fasen en waarom kan het voltijds engagement soms niet gerealiseerd kan worden? Hierbij dient ook aandacht te worden besteed aan de doorstroom doorheen de verschillende fasen en de opbouw van individuele trajecten, rekening houdend met mogelijke effecten van de verschillende statuten voor jongeren in werkplekleren.
Een derde onderzoeksvraag peilt naar de financiering van dit decreet en in hoeverre de beschikbare urencontingenten voor brugprojecten, voortrajecten en persoonlijke ontwikkelingstrajecten een passend antwoord boden op de vanuit het veld gestelde vraag naar uren om aan de behoeften van de jongeren te voldoen. Ook moet er aandacht gegeven worden aan eventuele ongewenste effecten en/of neveneffecten van de manier van financieren.
We maken niet langer een onderscheid tussen het voltijds onderwijs en de systemen van leren en werken voor de kwalificaties waartoe ze leiden. Indien dezelfde leerdoelen worden gerealiseerd dan krijgen de jongeren dezelfde studiebekrachtiging. De mogelijkheden van het modulair onderwijs en werkplekleren dienen hiervoor volop te worden benut. In het kader van de doorgevoerde modularisering was een vierdeonderzoeksvraag na te gaan in hoeverre dit gevolgen heeft gehad voor de leertrajecten van de leerlingen en hun uitstroomgegevens, met in het bijzonder hun aansluiting op de arbeidsmarkt.
In een vijfde onderzoeksvraag wordt geëvalueerd in welke mate de in het decreet leren en werken beschreven methodiek om modulaire opleidingstrajecten te ontwikkelen efficiënt heeft gefunctioneerd en in welke mate de methodiek eventueel moet aangepast worden.
De verschillende systemen van leren en werken hebben, in navolging van het decreet, werk gemaakt van meer samenwerking. Zo werden vanaf 1 januari 2009 regionale overlegplatformen opgericht die een grote verantwoordelijkheid kregen voor de organisatie van het aanbod van leren en werken in de regio. Een zesde onderzoeksvraag is dan ook inzicht in de rol van regionale overlegplatformen (ROP’s) en de Regionale Technologische Centra en de samenwerking met derden zoals de VDAB. Tevens essentieel en te onderzoeken is de samenwerking tussen de centra, individuele werkgevers en sectoren/sectorale organisaties omtrent onder andere het vinden van werkplekken, het vastleggen van randvoorwaarden, de inhoudelijke invulling van het opleidingsplan en het beoordelen van de jongere naargelang het type van overeenkomst.