OPGEHEVEN: Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de
lijst van andere beroepsactiviteiten of bezoldigde activiteiten die een groot
gedeelte van de tijd in beslag nemen van een lid van het onderwijzend
personeel, werkzaam in de hogescholen in de Vlaamse
Gemeenschap.
goedkeuringsdatum
03 MEI 1995
publicatiedatum
B.S.01/09/1995
datum laatste wijziging
09/11/2018
COORDINATIE
B.Vl.R. 30-6-1998 - B.S. 7-8-1998
B.Vl.R. 09-11-2018 - B.S. 14-12-2018
De Vlaamse regering,
Gelet op het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen
in de Vlaamse Gemeenschap, inzonderheid op artikel 148, §§ 2 en 3;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister,
bevoegd voor begroting, gegeven op 10 november 1994;
Gelet op het protocol nr. 182 van 15 maart 1995 houdende de
conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de gemeenschappelijke
vergaderingen van sectorcomité X en van de onderafdeling "Vlaamse
Gemeenschap" van afdeling 2 van het Comité voor de provinciale en
plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op het
advies van de Raad van State;
Op voorstel van de
Vlaamse minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken;
Na beraadslaging,
Besluit :
Artikel 1.
De lijst van andere
beroepsactiviteiten of bezoldigde activiteiten die overeenkomstig
artikel 148 van het
decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap,
ambtshalve een groot gedeelte van de tijd van een lid van het onderwijzend
personeel in beslag nemen, wordt vastgesteld als volgt :
1°
het lidmaatschap van het Europees of Belgisch parlement, van een gemeenschaps-
of gewestraad, van de Commissie van de Europese Gemeenschap, van een regering
op nationaal (federaal) niveau of gemeenschaps- of gewestniveau; het ambt van
gouverneur, vice-gouverneur, adjunct van de gouverneur van Vlaams-Brabant; of
het mandaat van lid van het rechtsprekend college, bedoeld in artikel
83quinquies, § 2, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking
tot de Brusselse instellingen, of van bestendig afgevaardigde of van
staatssecretaris in het Brusselse Gewest, of van burgemeester, schepen of
OCMW-voorzitter in een gemeente van meer dan 50.000 inwoners;
2° het uitoefenen van een vrij of ander zelfstandig beroep of
van een mandaat van zaakvoerder of gedelegeerd bestuurder van een burgerlijke
vennootschap of van een handelsvennootschap;
3° [een opdracht in een andere onderwijsinstelling in binnen-
of buitenland, waarvan de omvang meer dan 20 % van een voltijdse opdracht
bedraagt en voorzover het totaal van de onderwijsopdrachten 120 % overschrijdt.
opdrachten uitgevoerd in toepassing van de
artikelen 61,
62,
63 of
309 van het decreet van
13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap worden niet
beschouwd als opdrachten in een andere onderwijsinstelling.]
B.Vl.R.
van 30-6-1998
Voor de berekening van de omvang van de opdracht uitgeoefend aan
een universiteit gelden de volgende regels :
-
betreft het een deeltijdse opdracht die uitsluitend onderwijsactiviteiten
omvat, dan wordt één weekuur gelijkgesteld met een aandeel van 10
procent van een voltijdse opdracht;
- betreft het
een deeltijdse opdracht die ofwel uitsluitend onderzoeksactiviteiten ofwel
activiteiten van onderwijs, onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening
bevat, dan komt elke halve dag per week die besteed wordt ten dienste van de
universiteit overeen met 10 procent.
Voor het
bepalen van het totaal van de onderwijsopdrachten, vermeld in het eerste lid,
3°, worden de opdrachten in de verschillende onderwijsinstellingen,
ongeacht het niveau, samengeteld. Voor de berekening van de omvang van de
opdracht uitgeoefend in een andere onderwijsinstelling dan een universiteit of
hogeschool wordt de opdrachtbreuk in deze andere onderwijsinstelling in
aanmerking genomen met dien verstande dat als teller het aantal wekelijks
gepresteerde uren geldt en als noemer het aantal wekelijkse lesuren vereist
voor een opdracht met volledige prestaties in hoofdambt.]
B.Vl.R.
van 30-6-1998
Art. 2.
Het hogeschoolbestuur kan
jaarlijks, op gemotiveerd verzoek van het betrokken voltijdse personeelslid en
na onderzoek van zijn/haar beschikbaarheid voor de hogeschool, bij een met
redenen omklede beslissing vaststellen dat een op de lijst ingeschreven
activiteit als vermeld in artikel 1, geen groot gedeelte van de tijd van het
betrokken personeelslid in beslag neemt.
Art. 3.
Onverminderd de toepassing van
artikel 147 van het
decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap
moet het hogeschoolbestuur de beslissingen, genomen op grond van artikel 2,
jaarlijks, vóór 31 december, nominatief en met bijhorende
motivering bekend maken via publikatie in het Belgisch Staatsblad.
Art. 4.
Artikel 366, 11° en
14° van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de
Vlaamse Gemeenschap treedt in werking op 1 januari 1996.
Art. 5.
Dit besluit treedt in werking op
1 januari 1996.
Art. 6.
De Vlaamse minister, bevoegd voor
het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.