OPGEHEVEN : Koninklijk besluit houdende organisatiemodaliteiten van de
begeleiding der leerlingen die instellingen of afdelingen voor buitengewoon
onderwijs volgen.
goedkeuringsdatum
27 JULI 1971
publicatiedatum
B.S.06/10/1971
datum laatste wijziging
01/09/2014
COORDINATIE
K.B. 24-8-1981 - B.S. 15-9-1981
B.Vl.R. 17-12-2010
- B.S. 24-6-2011
opgeheven door Decr. 21-3-2014 - B.S. 28-8-2014
BOUDEWIJN, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op artikel 12 van de wet van 6 juli 1970 op
het buitengewoon onderwijs;
Gelet op het
koninklijk besluit van 13 augustus 1962 tot regeling van de
psycho-medisch-sociale centra en van de diensten voor studie- en
beroepsoriëntering, zoals het gewijzigd werd;
Gelet op de wet van 23 december 1946 houdende instelling van een
Raad van State, en inzonderheid artikel 2, tweede lid;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Op de voordracht van Onze Ministers van Nationale Opvoeding,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.
[De begeleiding
van leerlingen in het buitengewoon onderwijs omvat de hiernavolgende
werkzaamheden :]
a) De analyse,
de oppuntstelling en de structuratie van de gegevens vervat in het
inschrijvingsverslag en in de conclusies van het geneeskundig onderzoek tot
toelating, teneinde de objectieven van de opvoedingsmiddelen en de aanpassing
van de resultaten van het inschrijvingsverslag en van het geneeskundig
onderzoek vast te leggen, telkens als de opvoedingsmiddelen dienen te worden
aangepast aan de evolutie van de leerlingen;
b)
Het onderling overleg met het bestuurs- en onderwijzend personeel, met het
opvoedend hulppersoneel en met het paramedisch, psychologisch, medisch en
sociaal personeel van de school, met het oog op de samenstelling van de
schoolgroepen;
c) De deelname aan periodieke
vergaderingen met het personeel van de school, ten minste trimesterieel
ingericht, teneinde de resultaten verkregen door de aangewende methodes in elke
schoolgroep te beoordelen;
d) De
socio-psychologische gesprekken bedoeld om de ouders er toe te bewegen de
opvoedingsmiddelen en de middelen tot beroepsvorming, voorgesteld voor hun
kinderen, te aanvaarden;
e) De psychologische
gesprekken, erop gericht de leerling er toe te brengen de opvoedingsmiddelen
tot beroepsvorming die hem voorgesteld worden te aanvaarden;
f) De heroriëntering van de leerlingen naar andere
onderwijstypes en hun oriëntering naar het buitengewoon secundair
onderwijs;
g) De beroepsoriëntering met
deelname aan de voogdij gedurende de tewerkstelling op proef tijdens de
schooltijd;
h) De medewerking aan navorsingen
omtrent de psychologische modaliteiten tot het verwerven van schoolkennis en
omtrent het specifieke aanpassingsproces voor iedere handicap.
(voetnoot 1)
B.Vl.R.
van 17-12-2010
Art. 2.
Vallen buiten de begeleiding :
a) De dagelijkse handelingen :
- van onderwijs, van opvoeding en orthopedagogie;
- van gespecialiseerd medisch toezicht, van paramedische en van
psychologische therapeutische bijstand;
voor
sociale hulp aan gezinnen en van relaties tussen school en gezin in verband met
het schoolleven.
b) Het aanleggen van de
schooldossiers en van de dossiers van de geneesheren-adviseurs van de
schoolinrichtingen.
(voetnoot 1)
Art. 3.
In elke inrichting of afdeling
voor buitengewoon onderwijs, wordt de begeleiding toevertrouwd aan
één enkele instelling die beantwoordt aan de door artikel 5 van
de wet op het buitengewoon onderwijs gestelde eisen en gekozen door de
inrichtende macht van de school.
Bij ontstentenis
aan psycho-medisch-sociale centra of diensten voor studie- en
beroepsoriëntering, behorend tot hetzelfde net, vertrouwt de inrichtende
macht van de inrich-tingen en afdelingen de opdracht toe, bij contracten
gesloten voor de duur van minstens drie jaar, aan een instelling naar keuze,
die voldoet aan de door artikel 5 van de wet op het buitengewoon onderwijs
gestelde eisen.
Art. 4.
De instelling belast met de
begeleiding mag beroep doen op de medewerking van geneesheren en paramedische
of orthopedagogische specialisten, bijzonder gekwalificeerd voor de specifieke
handicap van de leerling.
Art. 5.
[De betrekkingen tussen de
inrichting voor buitengewoon onderwijs en de instelling belast met de
begeleiding worden geregeld als volgt :]
a)
Binnen de acht dagen volgend op de inschrijving van iedere nieuwe leerling,
moet de directie van de inrichting of van de afdeling een afschrift van het
verslag, voorzien bij artikel 5 van hogervernoemde wet, aan de instelling
belast met de begeleiding, overmaken.
b) De
inrichting of de afdeling deelt de observaties van zijn personeel mede aan de
instelling belast met de begeleiding, en deze deelt op haar beurt aan de
inrichting de besluiten mede van de nieuwe onderzoeken waartoe werd overgegaan
:
1. ten laatste drie maand na de opname van de
leerling in de school;
2. voor de periodieke
vergaderingen voorzien door artikel 1, c, hierboven vermeld;
3. van zodra de moeilijkheden een aanpassing van de tussenkomsten
noodzakelijk maken.
K.B.
van 24-8-1981
Art. 6.
De instelling belast met de
begeleiding maakt op eigen initiatief de heroriënteringsadviezen over aan
de schoolinspectie van de inrichting of afdeling waartoe zij behoort.
Art. 7.
Behoudens uitzonderlijke
omstandigheden worden de adviezen aan het gezin medegedeeld tijdens mondelinge
consultaties op de zetel van de organismen belast met de begeleiding.
Art. 8. t.e.m. 11.
[...]
K.B.
van 24-8-1981
Art. 12.
Onze Ministers van Nationale
Opvoeding zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit
besluit, dat in werking treedt de eerste van de maand die volgt op de
publikatie in het Belgisch Staatsblad.
- (1):
Art. 1 en 2 : opgeheven wat de
psycho-medisch-sociale centra betreft (K.B. 24-8-1981)
- (1):
Art. 1 en 2 : opgeheven wat de
psycho-medisch-sociale centra betreft (K.B. 24-8-1981)