[OPGEHEVEN]
Koninklijk besluit betreffende de bescherming van de
jongeren op het werk
goedkeuringsdatum
03 MEI 1999
publicatiedatum
B.S.03/06/1999
datum laatste wijziging
02/06/2017
COORDINATIE
K.B.
28-8-2002 - B.S. 18-9-2002
K.B. 3-5-2003 - B.S.
23-5-2003
K.B. 28-5-2003 - B.S. 16-6-2003
K.B.
21-9-2004 - B.S. 4-10-2004
K.B. 23-10-2006 - B.S.
13-11-2006
K.B. 20-7-2015 - B.S. 4-8-2015
K.B. 31-5-2016 - B.S. 25-7-2016
(8)
K.B. van 28/04/2017 (B.S. 02/06/2017)
ALBERT II, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze
Groet.
Gelet op de wet van 4 augustus 1996
betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk,
inzonderheid op de artikelen 4 en 80;
Gelet op
Richtlijn 94/33/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1994
betreffende de bescherming van jongeren op het werk;
Gelet op het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming,
goedgekeurd bij de besluiten van de Regent van 11 februari 1946 en 27 september
1947, inzonderheid op artikel 124, vervangen bij het koninklijk besluit van 28
november 1978 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 5 december 1990 en
27 augustus 1993, en op hoofdstuk IV van titel II, ingevoegd bij het koninklijk
besluit van 17 april 1972 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15
december 1978, 13 maart 1991, 24 juni 1991 en 11 april 1995;
Gelet op het advies van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming
op het Werk, gegeven op 16 oktober 1998;
Gelet op
de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973,
inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en
4 augustus 1996;
Gelet op de dringende
noodzakelijkheid;
Overwegende dat de in de aanhef
vermelde richtlijn diende omgezet te zijn in Belgisch recht uiterlijk op 22
juni 1996; dat het dringend noodzakelijk is zonder uitstel de nodige
maatregelen te nemen om te vermijden dat de aansprakelijkheid van de Belgische
Staat in het gedrang komt;
Op de voordracht van
Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Afdeling I. - Toepassingsgebied en
definities
Artikel 1.
Dit besluit is van toepassing op de
werkgevers, de werknemers en de daarmee gelijkgestelde personen bedoeld in
artikel 2 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de
werknemers bij de uitvoering van hun werk, voor zover het de jongeren op het
werk betreft.
Art. 2.
[Voor de toepassing van de bepalingen van dit besluit wordt
verstaan onder :
1° jongere op het werk :
a) elke persoon van 15 tot 18 jaar, die niet meer onderworpen is aan
de voltijdse leerplicht en die tewerkgesteld wordt krachtens een
arbeidsovereenkomst of die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst,
arbeid verricht onder het gezag van een ander persoon;
b) elke persoon die niet meer onderworpen is aan de voltijdse
leerplicht en die tewerkgesteld wordt krachtens een leerovereenkomst;
c) elke persoon die niet meer onderworpen is aan de voltijdse
leerplicht en die arbeid verricht krachtens een overeenkomst gesloten
in het kader van een opleidingstraject;
d) een leerling of student die een studierichting volgt waarvan het
opleidingsprogramma voorziet in een vorm van arbeid die in de
onderwijsinstelling wordt verricht;
e) een student-werknemer die tewerkgesteld wordt in het kader van
een arbeidsovereenkomst voor tewerkstelling van studenten bedoeld in
titel VI van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;
2° opleidingstraject : elk traject dat bestaat uit een theoretische en/of
algemene vorming in een opleidingsinstelling en die aangevuld wordt
met een praktische opleiding bij een werkgever;
3° comité : het comité voor preventie en bescherming op het werk,
bij ontstentenis van een comité, de vakbondsafvaardiging en bij
ontstentenis van een vakbondsafvaardiging, de werknemers zelf overeenkomstig
de bepalingen van artikel 53 van de wet van 4 augustus
1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering
van hun werk.]
K.B.
van 31-5-2016
Afdeling II. - Risicoanalyse en
preventiemaatregelen
Art. 3.
§ 1. Onverminderd de bepalingen van
artikel 8 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende het beleid
inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk moet de
werkgever een analyse uitvoeren van de risico's waaraan jongeren bij hun arbeid
blootgesteld zijn, met het oog op het beoordelen van alle risico's voor de
veiligheid, de lichamelijke en geestelijke gezondheid of de ontwikkeling, ten
gevolge van een gebrek aan ervaring, doordat zij zich van risico's niet bewust
zijn of doordat hun ontwikkeling nog niet is voltooid.
De
analyse vindt plaats voordat de jongeren met hun arbeid beginnen; zij moet ten
minste eens per jaar worden hernieuwd of gewijzigd, alsook bij elke belangrijke
wijziging van de werkpost.
§ 2. Die analyse moet het mogelijk maken
in elk geval de agentia te herkennen waaraan de jongeren op het werk kunnen
worden blootgesteld, de procédés en werkzaamheden waarbij ze
kunnen worden betrokken en de plaatsen waar ze aanwezig kunnen zijn, bedoeld in
de bijlage bij dit besluit.
Om elke activiteit te identificeren
die een specifiek risico kan inhouden, moet de werkgever daartoe de volgende
punten vaststellen, nader bepalen en evalueren :
a) uitrusting
en inrichting van de arbeidsplaats en de werkpost;
b) aard,
intensiteit en duur van de blootstelling aan chemische, fysische en biologische
agentia;
c) ordening, keuze en gebruik van agentia en
arbeidsmiddelen, met name van machines, apparatuur en toestellen, en de
bediening daarvan;
d) organisatie van de arbeid, dat wil zeggen
regeling van arbeidsmethoden en arbeidsprocédés, en
wisselwerking;
e) niveau van opleiding en voorlichting van de
jongeren op het werk.
Art. 4.
§ 1. De werkgever is ertoe gehouden de
nodige preventiemaatregelen te treffen voor de bescherming van de gezondheid en
de veiligheid van de jongeren op het werk, zodat zij beschermd zijn tegen elk
risico dat hun veiligheid, lichamelijke of geestelijke gezondheid, of
ontwikkeling kan schaden.
§ 2. Wanneer op grond van de in artikel 3
bedoelde risicoanalyse een risico is gebleken, past de werkgever de voor de
situatie van de betrokken jongere passende maatregelen toe, waarbij hij
rekening houdt met de samenvoeging of het gecombineerde effect
ervan.
§ 3. De in § 2 bedoelde maatregelen
bestaan in :
1° de preventiemaatregelen bedoeld in artikel
9 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake
het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun
werk;
2° de in artikel 8 tot 12 voorgeschreven
maatregelen.
Art. 5.
De werkgever verricht de in artikel 3
bedoelde risicoanalyse en bepaalt de in artikel 4 bedoelde te nemen maatregelen
in samenwerking met de preventieadviseur(s) van de diensten voor preventie en
bescherming op het werk, die beschikt(ken) over de toepasselijke vaardigheden
bedoeld in artikel 14, derde lid, van het koninklijk besluit van 27 maart 1998
betreffende de interne dienst voor preventie en bescherming op het
werk.
Art. 6.
De resultaten van de analyse en de te
nemen maatregelen worden opgenomen in het globaal preventieplan bedoeld in
artikel 10 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende het beleid
inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun
werk.
Art. 7.
De werkgever licht de jongeren op het werk
in over mogelijke risico's en over alle maatregelen ter bescherming van hun
gezondheid en veiligheid.
[Vooraleer de jongeren op het werk te
werk te stellen, neemt de werkgever, na advies van de preventieadviseur belast
met de leiding van de interne dienst of de afdeling ervan en na advies van het
comité de nodige maatregelen inzake onthaal en begeleiding van deze
jongeren, zulks met het oog op de bevordering van hun aanpassing en integratie
in de werkomgeving en om er voor te zorgen dat zij in staat zijn hun arbeid
naar behoren uit te oefenen.]
K.B.
van 21-9-2004
Afdeling III. - Verbodsbepalingen
Art. 8.
Het is verboden jongeren op het werk
arbeid te laten verrichten die als gevaarlijk wordt beschouwd, zoals die
:
1° welke de jongeren, objectief gezien, lichamelijk of
psychisch niet aankunnen;
2° waardoor de jongeren
blootgesteld worden aan giftige of carcinogene stoffen, stoffen die erfelijke
genetische veranderingen veroorzaken, stoffen die tijdens de zwangerschap
schadelijke gevolgen hebben voor de foetus of die voor de mens anderszins
schadelijke chronische werking hebben;
3° welke
blootstelling aan ioniserende straling meebrengen;
4° welke
risicofactoren voor ongevallen inhouden waarvan vermoed kan worden dat
jongeren, doordat ze nog niet veel inzicht hebben in veiligheid of onervaren of
onvoldoende opgeleid zijn, deze meestal niet beseffen of kunnen
voorkomen;
5° welke de jongeren blootstellen aan extreme
koude of hitte, of aan lawaai of trillingen.
Het verbod bedoeld
in het eerste lid is in elk geval van toepassing op :
1°
arbeid die blootstelling meebrengt aan de chemische, fysische en biologische
agentia bedoeld in de punten A.1, A.2 en A.3, a), b), c) en d), van de bijlage
bij dit besluit;
2° arbeid waarbij het niet mogelijk is
door analyse vast te stellen of de grenswaarden voor de chemische agentia
bedoeld in punt A.3, e) van de bijlage bij dit besluit, voortdurend worden
nageleefd;
3° de procédés en werkzaamheden
bedoeld in punt B van de bijlage bij dit besluit;
4° de
aanwezigheid van jongeren op het werk op de plaatsen opgesomd in punt C van de
bijlage bij dit besluit.
Art. 9.
De in artikel 8, tweede lid, 2°
bedoelde vaststelling van de voortdurende naleving van de grenswaarde kan maar
worden gedaan als het arbeidsproces zodanig is ontworpen dat de grenswaarde
gedurende een lange periode niet wordt overschreden.
Dit is het
geval zodra een van de volgende voorwaarden is vervuld :
1°
wanneer het arbeidsproces als dusdanig is erkend door de [Minister van
Werk];
2° wanneer, door voortdurende
automatische meting gekoppeld aan een alarmsysteem en bijbehorende maatregelen,
is gewaarborgd dat de grenswaarden niet worden
overschreden;
3° wanneer uit de meting blijkt dat de
concentraties niet hoger liggen dan een vierde van de 8-uur-grenswaarde,
terwijl terzelfder tijd de kortetijdswaarden worden
nageleefd.
K.B.
van 20-7-2015
Afdeling IV. - Afwijkingen
Art. 10.
[§ 1. Het verbod bedoeld in artikel 8 is niet van toepassing
op de personen bedoeld in artikel 2, 1°, a), indien de volgende
voorwaarden worden vervuld :
1° deze personen zijn tenminste 16 jaar oud;
2° de werkgever zorgt er voor dat deze personen een specifieke en
adequate opleiding hebben ontvangen in functie van de sector waarin
de activiteit wordt uitgevoerd of ziet er op toe dat zij de nodige
beroepsopleiding hebben ontvangen;
3° de werkgever treft de preventiemaatregelen bedoeld in artikel 4,
vergewist zich ervan dat deze preventiemaatregelen effectief zijn en
door een lid van de hiërarchische lijn, aangewezen door deze werkgever,
of door de werkgever zelf, worden gecontroleerd;
4° de werkgever ziet er op toe dat de activiteiten en de aanwezigheid
op de plaatsen bedoeld in artikel 8, tweede lid enkel kunnen plaats
vinden in het bijzijn van een ervaren werknemer.
§ 2. Het verbod bedoeld in artikel 8 is niet van toepassing op de
personen bedoeld in artikel 2, 1°, b), c) en d), indien de volgende
voorwaarden worden vervuld :
1° de activiteiten of de aanwezigheid op de plaatsen bedoeld in
artikel 8, tweede lid zijn onontbeerlijk voor hun beroepsopleiding;
2° de werkgever treft de maatregelen bedoeld in § 1, 3° en 4°.]
K.B.
van 31-5-2016
Art. 11.
§ 1. In afwijking van artikel 10 is het
verbod bedoeld in artikel 8 niet van toepassing op de [studenten-werknemers die
18 jaar zijn of ouder]¹, onder de volgende voorwaarden
:
1° zij worden niet betrokken bij het besturen van
gemotoriseerde transportwerktuigen;
2° hun studierichting
stemt overeen met de werkzaamheden waarvoor de verbodsbepaling
geldt;
3° de werkgever vraagt, alvorens de
studenten-werknemers tewerk te stellen, het advies van het comité en de
preventieadviseur(s) van de diensten voor preventie en bescherming op het werk,
die beschikt(ken) over de passende vaardigheden bedoeld in artikel 14, derde
lid, van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de interne dienst
voor preventie en bescherming op het werk.
§ 2. Voor de toepassing van § 1
wordt onder gemotoriseerd transportwerktuig verstaan, alle voertuigen op
wielen, uitgezonderd voertuigen op rails, die zijn bestemd voor het vervoeren,
trekken, duwen, heffen of stapelen en het wegzetten in stellingen van lasten
van ongeacht welke aard en die worden bediend door een bestuurder die hetzij
naast het transportwerktuig meeloopt, hetzij meerijdt op een speciaal
ingerichte op het chassis bevestigde meestijgende
bestuurdersplaats.
Nochtans mogen de studenten-werknemers die
ouder zijn dan 18 jaar niet-stapelende gemotoriseerde transportwerktuigen met
geringe hefhoogte bedienen, onder de volgende voorwaarden
:
1° het betreft een platformtruck, d.w.z. een
transportwerktuig waarbij de last op een vast platform of op een andere
niet-hefbare inrichting wordt vervoerd, of een palettruck, d.w.z. een
niet-stapelende heftruck met geringe hefhoogte met een gesteunde vork voor het
vervoer van pallets, of een platformheftruck, d.w.z. een heftruck met een
hefplatform met geringe hefhoogte of andere inrichting voor het vervoeren van
lasten;
2° [Overeenkomstig de bepalingen
betreffende het gebruik van arbeidsmiddelen, inzonderheid [[artikel
14.1 van het koninklijk besluit van 4 mei 1999 betreffende het
gebruik van mobiele arbeidsmiddelen]], neemt de
werkgever de nodige maatregelen om zich er van te verzekeren dat de
studenten-werknemers die belast worden met de bediening van deze toestellen,
voldoende zin voor verantwoordelijkheid hebben en zij een adequate opleiding
hebben gekregen voor het veilig besturen van deze
arbeidsmiddelen;]²
3° de
bedieningsorganen van de toestellen moeten van een type zijn dat een permanente
actie van de bestuurder vereist en moeten wanneer ze aan zichzelf overgelaten
worden, automatisch in de neutrale stand terugkeren [en de rem
in werking stellen]²;
4° de snelheid
van het rijden in onbelaste toestand en op vlak terrein is beperkt tot 6 km/uur
voor de toestellen met meelopende bestuurder en tot 16 km/uur voor de
toestellen met meerijdende bestuurder.
[In
afwijking van het tweede lid, mogen gemotoriseerde transportwerktuigen met
geringe hefhoogte met meelopende bestuurder waarvan de snelheid beperkt is tot
6 km/uur ook bediend worden door studenten-werknemers van 16 tot 18
jaar.
De term "met geringe
hefhoogte" duidt op het heffen van de last op een hoogte die juist voldoende is
om deze last vrij te kunnen
vervoeren.]²
[ ]¹ K.B. 3-5-2003; [
]² K.B. 23-10-2006; [[ ]] K.B.
van 20-7-2015
Afdeling V. - Gezondheidstoezicht
Art. 12.
[§ 1. De werkgever zorgt voor passend
gezondheidstoezicht op de jongeren op het werk, overeenkomstig de bepalingen
van het koninklijk besluit van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht
op de werknemers en staat in voor de kosten ervan.
§ 2. Bovendien onderwerpt de werkgever
voor het begin van de tewerkstelling de volgende jongeren steeds aan een
voorafgaande gezondheidsbeoordeling bedoeld in artikel 28 van het koninklijk
besluit van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers
:
1° de jongeren op het werk die op het ogenblik van het
begin van hun tewerkstelling de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt
hebben;
2° de jongeren op het werk die nachtarbeid
verrichten;
3° de jongeren op het werk die in toepassing
van afdeling IV, blootgesteld worden aan de agentia en procédés
of tewerkgesteld worden aan de werkzaamheden of op de plaatsen waar er een
specifiek risico bestaat voor hun gezondheid en waarvan de niet-limitatieve
lijst is opgenomen in de bijlage bij dit besluit.
De in het
eerste lid bedoelde jongeren worden onderworpen aan een periodieke
gezondheidsbeoordeling overeenkomstig de bepalingen van het voormeld koninklijk
besluit van 28 mei 2003.
§ 3. De bepalingen van dit artikel
treden, wat de toepassing ervan op de leerlingen en studenten bedoeld in
artikel 2, 5° betreft, in werking op de datum bepaald door de
Koning.]
K.B.
van 21-9-2004
[Afdeling Vbis . - Bijzondere bepalingen van toepassing
op stagiairs
[[...]] ]
K.B. 3-5-2003; [[ ]]
K.B.
van 21-9-2004
Afdeling VI. - Slotbepalingen
Art. 13.
In artikel 124 van het Algemeen Reglement
voor de Arbeidsbescherming, vervangen bij het koninklijk besluit van 28
november 1978 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 5 december 1990 en
27 augustus 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht
:
1°§ 1, 5°, wordt vervangen door de volgende
bepaling : "5° de jongeren op het werk zoals bedoeld bij artikel 12 van het
koninklijk besluit van 3 mei 1999 betreffende de bescherming van de jongeren op
het werk;";
2° in § 3, tweede lid, worden de woorden
"werknemers beneden 21 jaar en voor de in § 1, 4° bedoelde
minder-validen" vervangen door de woorden "de in § 1, 4° en 5°,
bedoelde personen";
3° in § 4, eerste lid, b) en in
§ 4, tweede lid, worden de woorden "werknemers beneden 21 jaar en van de
minder-valide werknemers bedoeld in § 1, 4°" vervangen door de woorden
"in § 1, 4° en 5°, bedoelde personen".
Art. 14.
Hoofdstuk IV van titel II van het Algemeen
Reglement voor de Arbeidsbescherming, ingevoegd bij het koninklijk besluit van
17 april 1972 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 december 1978,
13 maart 1991, 24 juni 1991 en 11 april 1995, wordt
opgeheven.
Art. 15.
Het ministerieel besluit van 24 juni 1991
tot afwijking van de voorschriften van artikel 183sexies, § 3, van het
Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming inzake studenten-werknemers wordt
opgeheven.
Art. 16.
[...]
K.B.
van 28-8-2002
Art. 17.
De bepalingen van artikel 1 tot 12 van dit
besluit, en zijn bijlagen vormen hoofdstuk II van titel VIII van de Codex over
het Welzijn op het Werk met de volgende opschriften :
1°
"Titel VIII : Bijzondere werknemerscategorieën en
werksituaties";
2° "Hoofdstuk II : Jongeren op het
werk".
Art. 18.
Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid
is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGE
Niet limitatieve lijst van agentia,
procédés en werkzaamheden en plaatsen bedoeld in artikel 3,
§ 2 en in artikel 8
A. Agentia
1. Fysische
agentia
a) Ioniserende straling;
b) Werk in een
omgeving met overdruk, zoals bijvoorbeeld in hogedrukruimten of bij
diepzeeduiken.
2. Biologische
agentia
Biologische agentia van de groepen 3 en 4 in de zin van
artikel 4 van het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 betreffende de
bescherming van de werknemers tegen de risico's bij blootstelling aan
biologische agentia op het werk.
3. Chemische
agentia
a) [stoffen en mengsels die voldoen aan de criteria voor indeling in
een of meerdere van de volgende gevarenklassen en gevarencategorieen
met een of meerdere van de volgende gevarenaanduidingen,
zoals bedoeld in verordening (EG) nr. 1272/2008 van het europees
Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling,
etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en
intrekking van de richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG, en tot
wijziging van verordening (EG) nr. 1907/2006 :
- acute toxiciteit, categorie 1, 2 of 3 (H300, H310, H330, H301, H311,
H331);
- huidcorrosie, categorie 1A, 1B of 1C (H314);
- ontvlambare gassen, categorie 1 of 2 (H220, H221);
- ontvlambare aerosolen, categorie 1 (H222);
- ontvlambare vloeistoffen, categorie 1 of 2 (H224, H225);
- ontplofbare stoffen, categorieen .Instabiele ontplofbare stofh of
ontplofbare stoffen van de subklassen 1.1, 1.2, 1.3, 1.4, 1.5 (H200, H201,
H202, H203, H204, H205);
- zelfontledende stoffen en mengsels, type A, B, C of D (H240, H241,
H242);
- organische peroxiden, type A of B (H240, H241);
- specifieke doelorgaantoxiciteit na eenmalige blootstelling, categorie
1 of 2 (H370, H371);
- specifieke doelorgaantoxiciteit na herhaalde blootstelling, categorie
1 of 2 (H372, H373);
- inhalatieallergeen, categorie 1, subcategorie 1A of 1B (H334);
- huidallergeen, categorie 1, subcategorie 1A of 1B (H317);
- kankerverwekkendheid, categorie 1A, 1B of 2 (H350, H350i, H351);
- mutageniteit in geslachtscellen, categorie 1A, 1B of 2 (H340, H341);
- voortplantingstoxiciteit, categorie 1A of 1B of 2 (H360, H360F,
H360FD, H360Fd, H360D, H360Df, H361);
- ernstig oogletsel (H318).]
b) [...]
c) [...]
d) [stoffen en mengsels bedoeld in het koninklijk besluit van
2 december 1993 betreffende de bescherming van de werknemers tegen
de risico’s van blootstelling aan kankerverwekkende en mutagene
agentia op het werk;]
e) - gesmolten lood en
loodlegeringen, met uitzondering van soldeersel;
- stof van
lood en van loodverbindingen aangewend in fabrieken en reparatiewerkplaatsen
voor loodaccumulatoren;
- loodhoudende verfstoffen aangebracht
met het pistool of door middel van elektrostatische
procédés;
- kwik of
kwikverbindingen;
- koolstofdisulfide;
-
arseenverbindingen;
- fluor en zijn
verbindingen;
- benzeen;
- tetrachloorkoolstof,
1,1,2,2-tetrachloorethaan en pentachloorethaan.
B.
Procédés en werkzaamheden
1. Vervaardiging,
gebruik, distributie met het oog op het gebruik, opslag en vervoer van
springstoffen of van projectielen, ontstekingsmiddelen of diverse voorwerpen
die springstoffen bevatten.
2. Arbeid in persluchtcaissons en
onder overdruk.
3. Werk waarbij gebruik gemaakt wordt van
apparaten voor de vervaardiging, de opslag of het vullen van reservoirs met
ontvlambare vloeistoffen en met samengeperste gassen, vloeibare of opgeloste
gassen; werkzaamheden die een ernstige brand of zware ontploffingen kunnen
veroorzaken.
4. Grond- en stutwerk bij uitgravingen van meer
dan 2 m diep waarvan de breedte op halve diepte kleiner is dan de diepte; werk
dat instortingen kan veroorzaken.
5. Besturen van
graafwerktuigen en -machines.
6. Besturen van machines voor het
heien van palen.
7. Besturen van hefwerktuigen en het geleiden
van de bestuurders ervan met signalen.
8. Slopen van
gebouwen.
9. Oprichten en afbreken van
stellingen.
10. Las- of snijwerk met de elektrische boog of met
de brander in tanks.
11. Gebruik van
schiethamers.
12. Onderhoud, reiniging en herstel van
hoogspanningsinstallaties in transformatorhuisjes; arbeid met gevaren op het
gebied van hoogspanningselektriciteit.
13. Laden en lossen van
schepen.
14. Snoeien en vellen van hoogstammige bomen en
behandelen van rondhout.
15. Bedienen, in metaalbedrijven, van
fabricage- en transportinrichtingen die grote risico's kunnen vormen voor de
veiligheid van het personeel, zoals hoogovens, smeltovens, convertoren en
gietijzermengers, smeltpannen, warmwalsen; bedienen van coalcars, coke-cars en
uithaalmachines in cokesfabrieken.
16. Arbeid met gevaarlijke
machines, behalve wanneer de machine vast is voorzien van afdoende
beschermingsinrichtingen die onafhankelijk werken van de
bediener.
Als gevaarlijke machines worden beschouwd
:
- de volgende houtbewerkingsmachines : cirkelzagen,
lintzagen, vlakbanken, vandiktebanken, frezen, pennenbanken, kettingfrezen,
gecombineerde machines;
- de volgende leerlooierijmachines :
walsmachines, pers- en schaafmachines, machines voor het gladschuren,
karrewalsen, stolmachines en vacuümdroogmachines;
- de
volgende metaalpersen : schroefpersen met wrijvingskoppeling, excenterpersen
met mechanische, pneumatische of hydraulische koppeling, hydraulische
persen;
- de persen voor het vormen van plastische
stoffen;
- de mechanisch bewogen metaalscharen en
snijmachines;
- de valhamers.
17.
[Procédés en werkzaamheden bedoeld in bijlage II van het
koninklijk besluit van 2 december 1993 betreffende de bescherming van
de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan kankerverwekkende
en mutagene agentia op het werk.]
18. Werkzaamheden met wilde of giftige
dieren.
19. Schilderwerk waarbij gebruik wordt gemaakt van
loodwit, loodsulfaat of enig product dat die pigmenten bevat, indien het
loodgehalte groter is dan 2 gewichtsprocent berekend in metallische
toestand.
20. Werk aan of met kuipen, bassins, reservoirs,
korfflessen of buikflessen die chemische agentia bevatten, bedoeld in punt
A.3.
21. Arbeid met een door machines bepaald werktempo en met
prestatiebeloning.
C. Plaatsen
1. Plaatsen waar
werkzaamheden worden verricht die ernstige branden of ontploffingen kunnen
veroorzaken, zoals :
- de vervaardiging van vloeibare zuurstof
en waterstof;
- de vervaardiging van collodion, celluloïd,
ontvlambare gassen en vloeistoffen;
- de destillatie en
raffinage van koolwaterstoffen voortkomende uit petroleum en
steenkool;
- het vullen van verplaatsbare recipiënten met
samengeperste gassen, vloeibare of opgeloste gassen andere dan lucht, onder een
druk van meer dan 1 kg/cm².
2. - de lokalen bestemd voor
de autopsiediensten;
- de plaatsen in de vilbeluiken waar
kadavers en krengen behandeld en bewerkt worden;
- de lokalen
waar dieren worden geslacht;
- de lokalen waar werkzaamheden
worden verricht die een risico inhouden van contact met cyaanwaterstofzuur of
met elke stof die dit zuur kan vrijmaken;
- de lokalen of
bouwplaatsen waar door werkzaamheden of werken asbestvezels kunnen worden
vrijgemaakt.
K.B.
van 20-7-2015