OPGEHEVEN : Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de organisatie
van tijdelijke projecten rond studie- en beroepskeuze en rond
werkplekleren
goedkeuringsdatum
19 OKTOBER 2007
publicatiedatum
B.S.20/11/2007
datum laatste wijziging
02/09/2013
COORDINATIE
B.Vl.R.
1-2-2008 - B.S. 14-3-2008
B.Vl.R. 27-6-2008 - B.S.
10-9-2008
Decr. 18-12-2009 - B.S.
30-12-2009
opgeheven door Art. 18bis van ditzelfde besluit
De Vlaamse Regering,
Gelet op het decreet van 9 december 2005 betreffende de
organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, gewijzigd bij het
decreet van 22 juni 2007, inzonderheid op de artikelen 3, 5, § 1, en 6,
§ 2;
Gelet op het besluit van de Vlaamse
Regering van 23 juni 2006 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten
in het basis- en secundair onderwijs;
Gelet op het
akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 19 juli
2007;
Gelet op protocol nr. 638 van 7 september
2007 houdende de conclusies van de onderhandelingen, gevoerd in de
gemeenschappelijke vergadering van Sectorcomité X en van onderafdeling
Vlaamse Gemeenschap van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en
plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op protocol
nr. 403 van 7 september 2007 houdende de conclusies van de onderhandelingen,
gevoerd in het overkoepelend onderhandelingscomité, vermeld in het
decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in
het vrij gesubsidieerd onderwijs;
Gelet op het
advies van de Vlaamse Onderwijsraad, gegeven op 27 september
2007;
Gelet op advies nr. 43.582/1 van de Raad van
State, gegeven op 4 oktober 2007, met toepassing van artikel 84, § 1,
eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van
State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van
Werk, Onderwijs en Vorming;
Na
beraadslaging,
Besluit :
Artikel 1.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het
Onderwijs, wordt ermee belast om op 7 september 2007 :
1°
een oproep te lanceren bij de schoolbesturen of inrichtende machten van het
basisonderwijs en het voltijds en deeltijds secundair onderwijs om voorstellen
van projecten rond verbetering van de studie- en beroepskeuze in te
dienen;
2° een oproep te lanceren bij de inrichtende
machten van het voltijds en deeltijds secundair onderwijs om voorstellen van
projecten rond versterking van het werkplekleren in te dienen. Onder
werkplekleren wordt verstaan : het verwerven van zowel algemene als arbeids- en
beroepsgerichte competenties, waarbij de problemen uit de beroepspraktijk het
leerobject vormen en de reële arbeidssituatie de leeromgeving
is.
Die projecten bestrijken de periode van 1 november 2007 tot
en met 31 augustus 2010.
Art. 2.
§ 1. De projecten passen in het opzet en de
prioriteiten van de competentieagenda voor een totaalaanpak inzake
talentontwikkeling, die door de Vlaamse overheid en de sociale partners werd
goedgekeurd op 14 mei 2007.
§ 2. Binnen de projecten rond verbetering
van de studie- en beroepskeuze moeten de volgende actiepunten worden uitgewerkt
:
1° talenten ontdekken en ontwikkelen op verschillende
leeftijden;
2° de kennis verhogen over het onderwijsaanbod
in het secundair en hoger onderwijs en over de mogelijkheden op de
arbeidsmarkt, vanuit de optiek dat scholen en scholengemeenschappen in de
eerste lijn verantwoordelijk zijn voor een goede
oriëntering;
3° een geïndividualiseerde
schoolloopbaanportfolio over het volledige basis- en secundair onderwijs
ontwikkelen.
Binnen de projecten rond versterking van het
werkplekleren moeten de volgende actiepunten worden uitgewerkt
:
1° kwaliteitsvol werkplekleren systematisch en
structureel uitbouwen;
2° stages voor leerlingen
optimaliseren of uitbreiden;
3° stages voor leraars
optimaliseren of uitbreiden.
Art. 3.
Aan projecten rond verbetering van de studie-
en beroepskeuze kunnen instellingen voor lager onderwijs of voor voltijds of
deeltijds secundair onderwijs deelnemen.
Aan projecten rond
versterking van het werkplekleren kunnen enkel instellingen voor voltijds of
deeltijds secundair onderwijs deelnemen.
Art. 4.
Een projectdossier wordt door de voorzitters
of gemandateerden van de schoolbesturen of inrichtende machten die bij het
project zijn betrokken [, hierna de projectverantwoordelijken genoemd]
uiterlijk op 1 oktober 2007 ingediend bij het Departement Onderwijs en Vorming
van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming.
Een
projectdossier is alleen ontvankelijk als het protocol van de onderhandeling
ter zake in één of meer betrokken lokale comités is
bijgevoegd. In elk protocol wordt ofwel het eenparige akkoord van de
afvaardiging van het schoolbestuur of de inrichtende macht en van de
vertegenwoordigers van het personeel, ofwel hun respectieve standpunten
opgetekend.
B.Vl.R.
van 27-6-2008
Art. 5.
Uit de ingediende projectdossiers worden door
een commissie uiterlijk op 10 oktober 2007 de eenenveertig best gerangschikte
geselecteerd.
De Vlaamse Regering beslist uiterlijk op 31
oktober 2007 over de lijst van projecten die door de selectiecommissie wordt
voorgedragen.
Art. 6.
Indien ingediende projectdossiers
onontvankelijk zijn of om inhoudelijke reden niet worden weerhouden waardoor
het onmogelijk wordt eenenveertig projecten te selecteren, dan wordt de Vlaamse
minister, bevoegd voor het Onderwijs, ermee belast een tweede oproep te
lanceren op 7 november 2007 om projectdossiers in te dienen die de periode van
1 februari 2008 tot en met 31 augustus 2010 bestrijken.
In
voorkomend geval worden de projectdossiers uiterlijk op 7 december 2007
ingestuurd, vindt de selectie uiterlijk op 24 december 2007 plaats en beslist
de Vlaamse Regering uiterlijk op [1 februari 2008] over de lijst van best
gerangschikte projectdossiers die door de selectiecommissie wordt voorgedragen.
Het aantal voorgedragen projectdossiers bedraagt maximum eenenveertig
verminderd met het aantal projectdossiers van de lijst die na de eerste oproep
door de Vlaamse Regering is goedgekeurd.
B.Vl.R.
van 1-2-2008
Art. 7.
De selectiecommissie is samengesteld uit
:
1° twee afgevaardigden van de
Onderwijsinspectie;
2° twee afgevaardigden van het Vlaams
Ministerie van Onderwijs en Vorming;
3°één
afgevaardigde van respectievelijk het Gemeenschapsonderwijs, de representatieve
verenigingen van schoolbesturen en inrichtende machten van het gesubsidieerd
officieel onderwijs en de representatieve verenigingen van schoolbesturen en
inrichtende machten van het gesubsidieerd vrij
onderwijs;
4°één afgevaardigde van elke
representatieve vakorganisatie;
5°één
externe expert in studie- en beroepskeuze en één externe expert
in de problematiek van de aansluiting van het onderwijs op de
arbeidsmarkt;
6°één afgevaardigde van de
centra voor leerlingenbegeleiding.
De Vlaamse minister, bevoegd
voor het onderwijs, wijst de commissieleden aan.
Art. 8.
De selectiecommissie hanteert voor de
projectdossiers ten minste de volgende criteria :
1° de
inhoudelijke relevantie en opportuniteit van de projectvoorstellen binnen het
geheel van de bepalingen van artikel 2 en de overeenstemming met die
bepalingen;
2° de haalbaarheid van de concrete
projectdoelstellingen, rekening houdend met schaalgrootte, tijdsduur, lokaal
draagvlak, financierbaarheid en legitimiteit;
3° de
verwachtingen inzake veralgemeende implementatie van de projectresultaten,
zowel onderwijskundig en pedagogisch-didactisch als
budgettair;
4° de projectparticipatie, met een voorkeur
voor meer onderwijsinstellingen (kwantiteit), en de intensiteit van de
onderlinge samenwerking (kwaliteit), en de betrokkenheid van andere partners
waaronder centra voor leerlingenbegeleiding;
5° de
redelijke spreiding van de projecten over de thema's "verbetering van de
studie- en beroepskeuze" en "versterking van het
werkplekleren";
6° de evalueerbaarheid, zowel intern als
extern.
Art. 9.
Aan een geselecteerd project waaraan maximaal
drie onderwijsinstellingen deelnemen, wordt voor de periode vanaf de
aanvangsdatum van het project en tot en met 30 juni 2010 een halftijdse
betrekking toegekend.
Aan een geselecteerd project waaraan meer
dan drie onderwijsinstellingen deelnemen, wordt voor de periode vanaf de
aanvangsdatum van het project en tot en met 30 juni 2010 driekwart van een
voltijdse betrekking toegekend.
De betrekking strekt ertoe om
de uitvoering van het project in alle deelnemende onderwijsinstellingen te
begeleiden en te ondersteunen.
Art. 10.
De betrekking, vermeld in artikel 9, kan
worden toegekend aan een of meer personeelsleden. Die personeelsleden worden
toegewezen aan een of meer van de deelnemende onderwijsinstellingen.
Als de betrekking wordt gecreëerd binnen de categorie van
het onderwijzend personeel, dan gebeurt dat op basis van met respectievelijk
uren-leraar, lesuren of lestijden gelijkgestelde uren-leraar, lesuren of
lestijden, meer bepaald in de vorm van bijzondere pedagogische
taken.
Art. 11.
Als de betrekking, vermeld in artikel 9, wordt
toegewezen aan een instelling voor gewoon basisonderwijs, dan komen de volgende
ambten in aanmerking : kleuteronderwijzer, onderwijzer, leermeester godsdienst,
leermeester niet-confessionele zedenleer, leermeester lichamelijke opvoeding,
zorgcoördinator, ICT-coördinator, administratief medewerker.
Als de betrekking, vermeld in artikel 9, wordt toegewezen aan
een instelling voor buitengewoon basisonderwijs, dan komen de volgende ambten
in aanmerking : kleuteronderwijzer ASV (algemene sociale vorming), onderwijzer
ASV, leermeester godsdienst, leermeester niet-confessionele zedenleer,
leermeester ASV-specialiteit lichamelijke opvoeding, zorgcoördinator,
ICT-coördinator, administratief medewerker.
Als de
betrekking, vermeld in artikel 9, wordt toegewezen aan een instelling voor
gewoon secundair onderwijs, dan komen de volgende ambten in aanmerking :
leraar, godsdienstleraar, begeleider, administratief medewerker, opvoeder.
Als de betrekking, vermeld in artikel 9, wordt toegewezen aan
een instelling voor buitengewoon secundair onderwijs, dan komen de volgende
ambten in aanmerking : leraar, godsdienstleraar, begeleider, leraar ASV, leraar
ASV-specialiteit lichamelijke opvoeding, leraar ASV-compensatietechnieken
braille, leraar ASV niet-confessionele zedenleer, leraar BGV (beroepsgerichte
vorming), administratief medewerker, opvoeder.
Art. 12.
De bij een project betrokken schoolbesturen of
inrichtende machten beslissen samen, enerzijds, over de toekenning
respectievelijk de toewijzing, vermeld in artikel 10, en, anderzijds, over de
keuze van het ambt, vermeld in artikel 11.
Art. 13.
De stuurgroep die is opgericht op basis van
artikel 9 van het
besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni 2006 betreffende de organisatie van
tijdelijke projecten in het basis- en secundair onderwijs, wordt uitgebreid
naar de projecten die het voorwerp van dit besluit uitmaken. De stuurgroep
wordt bevestigd voor de duur van laatst vermelde projecten. Hij wordt belast
met de opvolging van die projecten en van de wijze van begeleiding en
ondersteuning ervan.
Art. 14.
Voor de periode van 1 november 2007 tot en met
31 augustus 2010 kunnen de pedagogische begeleidingsdiensten van het
Gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en het
gesubsidieerd vrij onderwijs, met toepassing van
artikel 77quater, §
3, van het decreet Rechtspositie Personeelsleden
Gemeenschapsonderwijs, en artikel
51quater, § 3, van het decreet Rechtspositie Personeelsleden
Gesubsidieerd Onderwijs, via een verlof wegens opdracht tijdelijk
personeelsleden uit het onderwijs aanstellen. Het aantal van die
personeelsleden stemt overeen met drie voltijdse betrekkingen. Zij worden
belast met de ondersteuning en de begeleiding van de projecten.
Van die drie betrekkingen gaat er telkens één
naar het Gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en het
gesubsidieerd vrij onderwijs.
Voor de uitoefening van hun
opdracht wordt jaarlijks per betrekking een forfaitaire vergoeding toegekend
van 3.000 euro.
Art. 15.
Voor de periode van 1 november 2007 tot en met
31 augustus 2010 kan één personeelslid uit het onderwijs, met
toepassing van artikel 77quater, § 3, van het decreet Rechtspositie
Personeelsleden Gemeenschapsonderwijs of artikel 51quater, § 3, van het
decreet Rechtspositie Personeelsleden Gesubsidieerd Onderwijs, naargelang van
het geval, via een verlof wegens opdracht tijdelijk aangesteld worden bij het
Departement Onderwijs en Vorming van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en
Vorming. Dat personeelslid wordt belast met de ondersteuning en de begeleiding
van de projecten.
Art. 16.
Steeds vanuit de optiek om gekwalificeerde
uitstroom te bevorderen, moet evaluatie van de projecten resulteren in
beleidsbeslissingen over eventuele decretale, reglementaire of andere
maatregelen of acties op het vlak van :
1° optimalisering
van studie- en beroepskeuze;
2° opwaardering van het
technisch en beroepssecundair onderwijs in het algemeen en aansluiting tussen
onderwijs en arbeid in het bijzonder.
Art. 17.
Het expertenpanel, belast met de evaluatie van
de projecten, is als volgt samengesteld :
1° drie
afgevaardigden van de Onderwijsinspectie;
2° drie
afgevaardigden van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en
Vorming;
3°één afgevaardigde van
respectievelijk het Gemeenschapsonderwijs, de representatieve verenigingen van
schoolbesturen en inrichtende machten van het gesubsidieerd officieel onderwijs
en de representatieve verenigingen van schoolbesturen en inrichtende machten
van het gesubsidieerd vrij onderwijs;
4°één
afgevaardigde van elke representatieve vakorganisatie;
5°één externe expert in studie- en beroepskeuze en
één externe expert in de problematiek van de aansluiting van het
onderwijs op de arbeidsmarkt;
6°één
afgevaardigde van de centra voor leerlingenbegeleiding.
De
Vlaamse minister, bevoegd voor het Onderwijs, wijst de panelleden
aan.
Art. 18.
De schoolbesturen of inrichtende machten en de
onderwijsinstellingen verlenen hun volledige medewerking aan de evaluatie van
het project waaraan ze deelnemen.
[Art. 18bis.
§ 1. Onder de volgende voorwaarden kunnen de
tijdelijke projecten door de Vlaamse Regering eenmalig worden verlengd
gedurende de schooljaren 2010-2011 tot en met 2012-2013. In voorkomend geval
moet de datum waarop dit besluit ophoudt van kracht te zijn, vermeld in artikel
19, als 31 augustus 2013 worden gelezen.
De stuurgroep,
vermeld in artikel 13, formuleert een voorstel tot verlenging van een tijdelijk
project op basis van een aanvraag van de projectverantwoordelijken.
Bij het formuleren van dat voorstel hanteert de stuurgroep in
elk geval de volgende gezamenlijke criteria :
1° de mate
waarin het tijdelijke project tijdens de eerste drie projectjaren de
vooropgestelde doelstellingen heeft nagestreefd en
verwezenlijkt;
2° de mate van relevante beleidsinformatie
die het tijdelijke project reeds heeft opgeleverd en de verwachtingen over
relevante beleidsinformatie die het tijdelijke project bij projectverlenging
kan genereren;
3° de noodzaak om de gestage
talentontwikkeling van leerlingen over een meer gespreide periode te monitoren
en er meer gegevensmateriaal over te verzamelen.
§ 2. [[In geval van
verlenging kunnen de projectverantwoordelijken steeds beslissen om bij het
einde van het schooljaar 2010-2011 of 2011-2012 het tijdelijke project
vroegtijdig te beëindigen.]]
§ 3. In geval van niet-verlenging zullen de
onderwijsinstellingen die aan een tijdelijk project hebben deelgenomen, in
voorkomend geval de curricula van leerlingen verder organiseren op basis van
aan dat project verleende afwijkingen van de vigerende wettelijke, decretale en
reglementaire bepalingen, in die zin dat aan die leerlingen rechtszekerheid
wordt geboden dat desbetreffende curricula binnen een normaal tijdsbestek tot
een eindstudiebewijs kunnen leiden.]
B.Vl.R. 27-6-2008; [[ ]] Decr.
van 18-12-2009
Art. 19.
Dit besluit treedt in werking op 7 september
2007 en houdt op van kracht te zijn op 31 augustus
2010.
Art. 20.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het
Onderwijs, is belast met de uitvoering van dit
besluit.