OPGEHEVEN : Besluit van de Vlaamse Regering houdende de voorwaarden tot
toekenning van de subsidies en houdende de wijze van selectie, de duur en de
evaluatie van kortdurende en langdurige time-outprogramma's
goedkeuringsdatum
19 JUNI 2009
publicatiedatum
B.S.05/10/2009
datum laatste wijziging
27/01/2016
COORDINATIE
B.Vl.R.
24-9-2010 - B.S. 12-11-2010
B.Vl.R. 17-12-2010 - B.S.
24-6-2011
B.Vl.R. 25-1-2013 - B.S. 19-2-2013
B.Vl.R. 20-6-2014 - B.S. 2-10-2014
B.Vl.R. 4-7-2014 - B.S. 9-7-2014
B.Vl.R. 3-4-2015 - B.S. 7-5-2015
opgeheven door B.Vl.R. 18-12-2015 - B.S. 27-1-2016
De Vlaamse Regering,
Gelet op het decreet van 22 juni 2007 betreffende het onderwijs
XVII, artikel X.3;
Gelet op het advies van de
Inspectie van Financiën, gegeven op 3 april 2009;
Gelet op advies 46.558/1 van de Raad van State, gegeven op 4 juni
2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de
wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari
1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister van
Werk, Onderwijs en Vorming en de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid
en Gezin;
Na beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.
Dit besluit regelt de procedure voor
toekenning van subsidies voor time-outprogramma's door het departement
Onderwijs en Vorming en het Agentschap
Jongerenwelzijn.
Art. 2.
In dit besluit wordt verstaan onder :
1° kortdurende time out : een time-outbegeleiding met een
doorlooptijd van vijf tot tien aaneensluitende werkdagen;
2° langdurige time out : een time-outbegeleiding met een
doorlooptijd van drie tot zes opeenvolgende weken;
3°
project : de aanbieding en toepassing van time out door een
vereniging;
[3°/1 schoolse vertraging : de vertraging die
een leerling oploopt ten opzichte van de groep leerlingen van hetzelfde
geboortejaar;]
4° time out : een methodiek waarbij jongeren
tijdelijk uit het secundair onderwijs worden gehaald, met als voornaamste
doelstellingen hun re-integratie als schooluitval dreigt, de verhoging van de
gekwalificeerde uitstroom uit het secundair onderwijs en de realisatie van
integrale begeleiding van die jongeren.
B.Vl.R.
van 24-9-2010
Art. 3.
Binnen de kredieten die daarvoor jaarlijks
beschikbaar zijn op de begroting kunnen onder de voorwaarden, vermeld in dit
besluit, projecten worden gesubsidieerd.
[HOOFDSTUK I/1. - De wijze waarop de contingenten voor
de verschillende regio's bepaald worden
Art. 3/1.
Het voorziene contingent van begeleidingen
van kortdurende en langdurige time-out wordt tussen de administratieve
arrondissementen van de provincies gelegen in het Vlaamse Gewest en het
administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad verdeeld aan de hand van de
volgende verdeelsleutel : een niet-gewogen gemiddelde van de volgende
indicatoren :
1° percentage leerlingen die aan
één of meer indicatoren voldoen, vermeld in artikel VI.2 van het
decreet 28 juni 2002 betreffende gelijke
onderwijskansen-I;
2° percentage problematisch afwezige
leerlingen voor wie de instelling een melding heeft gedaan als vermeld in
artikel 14quater van
het besluit van de Vlaamse Regering van 16 september 1997 betreffende de
controle op de inschrijvingen van leerlingen in het secundair
onderwijs;
3° percentage leerlingen met ten minste
één jaar schoolse vertraging;
4° percentage
leerlingen in het eerste leerjaar B, vermeld in
artikel 49, eerste lid, 1°,
b) van het decreet van 31 juni 1990 betreffende het onderwijs-II,
vervangen bij het decreet van 30 april 2009, of het beroepsvoorbereidend
leerjaar, vermeld in artikel 19, eerste lid, 1°, d) van hetzelfde
decreet;
5° percentage leerlingen in de tweede graad van
het beroepssecundair onderwijs, vermeld in
artikel 48, 3° van
het decreet van 31 juni 1990 betreffende het onderwijs-II en artikel 49, eerste
lid, 2° van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 30 april
2009.
Voor de berekening van de percentages wordt gekeken naar
het aantal leerlingen dat ingeschreven is in de scholen secundair onderwijs van
het arrondissement op de teldag voor de berekening van de lestijden, vermeld in
artikel 3, § 8, 1°, eerste
lid, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige
bepalingen van de onderwijswetgeving, van het schooljaar dat voorafgaat aan het
eerste schooljaar waarop de oproep betrekking heeft.
Art. 3/2.
De Vlaamse Regering stelt elk jaar een
bedrag ter beschikking voor kortdurende en langdurige
time-outbegeleidingen.
Voor het begrotingsjaar 2010 is het
maximale bedrag dat toegekend kan worden voor een begeleiding korte time-out
1041,82 euro en voor een begeleiding langdurige time-out 3.125,46 euro. Vanaf
het begrotingsjaar 2011 worden die bedragen jaarlijks aangepast aan
vijfenzeventig procent van de evolutie van de
gezondheidsindex.
Art. 3/3.
In afwijking van artikel 3/1, hanteert de
Vlaamse Regering voor de schooljaren 2010-2011 tot en met [[2015-2016]] de volgende
verdeelsleutel voor de verdeling van de contingenten voor kortdurende time-out
over de arrondissementen :
Cx= Cy - [(Cy- Cz)/2], waarbij
:
1° Cx : het contingent voor kortdurende time-out van het
arrondissement dat geldt voor de schooljaren 2010-2011 tot en met
[[2015-2016]];
2° Cy : voor elk van de volgende
arrondissementen, het hierna vermelde contingent :
a) Antwerpen
: 170
b) Mechelen : 40
c) Turnhout :
20
d) Brussel-Hoofdstad : 0
e) Hasselt :
100
f) Maaseik : 0
g) Tongeren :
0
h) Aalst : 0
i) Dendermonde :
0
j) Eeklo : 0
k) Gent : 85
l)
Oudenaarde : 0
m) Sint-Niklaas : 20
n)
Halle-Vilvoorde : 35
o) Leuven : 75
p) Brugge :
10
q) Diksmuide : 0
r) Ieper :
20
s) Kortrijk : 50
t) Oostende :
20
u) Roeselare : 0
v) Tielt :
0
w) Veurne : 0;
3° Cz : het contingent van
het arrondissement dat berekend is volgens de verdeelsleutel, vermeld in
artikel 3/1.
Art. 3/4.
In afwijking van artikel 3/1, hanteert de
Vlaamse Regering voor de schooljaren 2010-2011 tot en met [[2015-2016]] de volgende
verdeelsleutel voor de verdeling van de contingenten voor langdurige time-out
over de arrondissementen :
Cx= Cy - [(Cy- Cz)/2], waarbij
:
1° Cx : het contingent voor langdurige time-out van het
arrondissement dat geldt voor de schooljaren 2010-2011 tot en met
[[2015-2016]];
2° Cy : voor elk van de volgende
arrondissementen, het hierna vermelde contingent :
a) Antwerpen
: 47
b) Mechelen : 0
c) Turnhout :
15
d) Brussel-Hoofdstad : 0
e) Hasselt :
30
f) Maaseik : 0
g) Tongeren :
0
h) Aalst : 0
i) Dendermonde :
0
j) Eeklo : 0
k) Gent : 30
l)
Oudenaarde : 0
m) Sint-Niklaas : 0
n)
Halle-Vilvoorde : 0
o) Leuven : 30
p) Brugge :
30
q) Diksmuide : 0
r) Ieper :
0
s) Kortrijk : 0
t) Oostende :
0
u) Roeselare : 0
v) Tielt :
0
w) Veurne : 0;
3° Cz : het contingent van
het arrondissement dat berekend is volgens de verdeelsleutel, vermeld in
artikel 3/1.]
B.Vl.R. 24-9-2010; [[ ]] B.Vl.R.
van 3-4-2015
HOOFDSTUK II. - Procedure
Art. 4.
Driejaarlijks [met uitzondering van de oproep van 2009, die voor [[een zesjarige periode]] geldt]² lanceert de Vlaamse Regering
een algemene oproep aan de organisatoren van time-outbegeleidingen, waarin de
wijze van en de voorwaarden voor de indiening van subsidieaanvragen worden
aangegeven.
De oproep bevat tevens :
1°
het maximale bedrag dat toegekend kan worden voor een begeleiding van
kortdurende time out;
2° het maximale bedrag dat toegekend
kan worden voor een begeleiding van langdurige time out;
3°
het voorziene contingent van begeleidingen van kortdurende en langdurige time
out dat [per administratief arrondissement, vermeld in artikel 3/1, eerste lid
]¹, toegekend kan worden.
De oproep wordt in het Belgisch
Staatsblad bekendgemaakt voor 1 januari.
[ ]¹ B.Vl.R. 24-9-2010; [ ]² B.Vl.R. 25-1-2013; [[ ]] B.Vl.R.
van 3-4-2015
Art. 5.
De subsidieaanvraag wordt ingediend bij :
1° het departement Onderwijs en Vorming, als het een
project voor kortdurende time out betreft;
2° het
departement Onderwijs en Vorming en het Agentschap Jongerenwelzijn, als het een
project voor langdurig time out betreft. De Vlaamse Regering organiseert
hiervoor één loket.
Art. 6.
Een subsidieaanvraag is alleen
ontvankelijk :
1° als ze voor 28 februari per aangetekende
brief met ontvangstmelding wordt ingediend in de vorm van een projectfiche,
waarvan het model samen met de oproep ter beschikking wordt
gesteld;
2° als ze minstens de volgende gegevens bevat :
a) de identiteit en het adres van een of meer inrichtende
machten of de opgerichte dienst;
b) een omschrijving van het
project;
c) een beschrijving van de (plaatselijke)
maatschappelijke behoefte, de doelstellingen en de doelgroep die met het
project worden beoogd;
d) een begroting van alle inkomsten en
uitgaven voor de realisatie van het project;
e) het aantal
begeleidingen dat het project op schooljaarbasis wil
realiseren;
f) het aantal begeleidingen waarvoor een
subsidieaanvraag ingediend wordt, waarbij verklaard wordt dat voor die
begeleidingen geen subsidies bij andere instanties worden aangevraagd;
g) een beschrijving van de processen en de methoden, alsook
een voorstel voor de evaluatie van de beoogde hulpverlening op het vlak van
efficiëntie en effectiviteit, met vermelding van de concrete
meetfactoren;
h) de regio waarin de organisator de
time-outbegeleidingen aanbiedt;
3° als het aanbod van
time-outbegeleidingen gericht is op alle scholen in de
regio.
Art. 7.
De ontvankelijke subsidieaanvragen worden
op de volgende criteria beoordeeld :
1° de aanwezigheid
van aantoonbare expertise binnen de organisatie die een kwaliteitsvolle
invulling van de time-outbegeleidingen garandeert;
2° de
inhoudelijke omschrijving van het project waaruit kan worden opgemaakt of het
in de praktijk een kwaliteitsvol project zal zijn;
3° de
beschrijving van de structuur en de kostenstructuur van de organisatie waaruit
blijkt dat een kwaliteitsvolle en kostenefficiënte invulling van de
time-outbegeleidingen mogelijk is;
4° de realiseerbaarheid
van het aantal aangevraagde time-outbegeleidingen door de organisatie binnen
een bepaalde regio.
Naast die algemene criteria kunnen ook
bijzondere criteria worden opgelegd. Die worden opgenomen in de tekst van de
oproep.
De ontvankelijk verklaarde subsidieaanvragen worden op
basis van de criteria, vermeld in het eerste en het tweede lid, per regio,
vermeld in artikel 4, tweede lid, 3°, op een gemotiveerde wijze
gerangschikt in drie niveaus : zeer goed, goed en onvoldoende.
De toewijzing van de contingenten, vermeld in artikel 4,
tweede lid, 3°, gebeurt eerst aan de projecten met een zeer goed niveau, en
vervolgens aan de projecten met een goed niveau. Als het aantal begeleidingen
dat door de met hetzelfde niveau geselecteerde projecten aangevraagd werd
groter is dan het aantal begeleidingen dat gesubsidieerd kan worden, wordt het
beschikbare aantal begeleidingen pro rata verdeeld over deze
projecten.
Als het voor een regio voorziene contingent niet
volledig toegekend kan worden, wordt het niet toegewezen saldo van
begeleidingen toegevoegd aan het contingent van de regio's waar er meer
subsidieaanvragen voor begeleidingen van projecten met een zeer goed of een
goed niveau zijn, dan voorzien in het betreffende contingent. De verdeling van
het niet toegewezen saldo van begeleidingen tussen die verschillende regio's
gebeurt pro rata, rekening houdend met de initiële contingenten van die
regio's, binnen de beschikbare kredieten.
Art. 8.
[De toewijzing, vermeld in artikel 7, vindt
plaats voor 1 juni : ]
1° door de Vlaamse minister bevoegd
voor het onderwijs als het gaat om projecten voor kortdurende time
out;
2° samen door de Vlaamse minister bevoegd voor het
onderwijs en de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen als het
gaat om projecten voor langdurige time out.
B.Vl.R.
van 24-9-2010
[Art. 8/1.
Als een project haar aanvraag tot
subsidiëring of verlenging van subsidiëring intrekt nadat zij
geselecteerd werd overeenkomstig artikel 8 of 12, wordt het aan haar toegewezen
contingent opnieuw toegevoegd aan het contingent van het betrokken
administratieve arrondissement, vermeld in artikelen 3/1 tot en met 3/4, op
voorwaarde dat de schijf, vermeld in artikel 14, 1°, ingevolge de aanvraag
tot subsidiëring of verlenging nog niet betaald werd. In dat geval wordt
het vrijgekomen contingent vervolgens overeenkomstig de criteria, de
rangschikking en desgevallend de toekenning aan een ander administratief
arrondissement, vermeld in artikel 7, bij ministerieel besluit toegewezen aan
een ander project.]
B.Vl.R.
van 24-9-2010
HOOFDSTUK III. - Evaluatie
Art. 9.
§ 1. Voor elk project moet jaarlijks een
tussentijds verslag en een eindverslag voorgelegd worden op de wijze die
bepaald is door de bevoegde administraties.
§ 2. Het tussentijdse verslag wordt
verwacht voor 1 februari en moet :
1° een stand van zaken
bevatten over het aantal uitgevoerde begeleidingen voor kortdurende en
langdurige time out;
2° toelaten de kwaliteit van de
gerealiseerde begeleidingen te evalueren.
§ 3. [Het eindverslag over het schooljaar in kwestie moet de volgende elementen bevatten :
1° een stand van zaken over het aantal uitgevoerde begeleidingen voor kortdurende en langdurige time-out;
2° een bondig verslag over de bereikte resultaten en de wijze waarop de doelstellingen worden bereikt;
3° een financieel verslag.
Vóór 15 juli van het schooljaar in kwestie worden de stukken, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, en vóór 1 oktober daaropvolgend wordt het stuk, vermeld in het eerste lid, 3°, ingeleverd.]
B.Vl.R.
van 20-6-2014
Art. 10.
Het project maakt gebruik van een
boekhoudplan overeenkomstig een rekeningstelsel, bepaald door de Vlaamse
minister bevoegd voor de bijstand aan personen.
Het project
laat toezicht toe van de administratie op de boekhouding en op de aanwending
van de subsidies, zowel op stukken als ter plaatse.
HOOFDSTUK IV. - Verlenging
Art. 11.
De subsidiëring van de projecten kan
binnen een periode van drie opeenvolgende schooljaren tot tweemaal [, op basis
van een positieve evaluatie van een verlengingsdossier,]¹ verlengd worden.
[De subsidiëring van de projecten kan binnen de periode die volgt op de oproep van 2009 tot [[vijfmaal]], op basis van een positieve evaluatie van een verlengingsdossier, verlengd worden.]² Daartoe moet voor het gesubsidieerde project overeenkomstig artikel 5 een
verlengingsdossier ingediend worden, dat minstens de volgende documenten bevat
:
1° een volledig ingevuld aanvraagformulier, waarvan het
model ter beschikking wordt gesteld;
2° een motivatie
waaruit blijkt dat het aantal aangevraagde time-outbegeleidingen gerealiseerd
kan worden, en die toelaat de kwaliteit van de begeleidingen te
evalueren.
Het dossier moet ingediend worden voor 1 mei en kan
aangevuld worden met verslagen van werkbezoeken door of in opdracht van het
Departement Onderwijs en Vorming of het Agentschap
Jongerenwelzijn.
[In afwijking op het tweede lid worden de verlengingsdossiers die betrekking hebben op het schooljaar 2014-2015, ingediend vóór 18 juli 2014.]³
[ ]¹ B.Vl.R. 24-9-2010; [ ]² B.Vl.R. 25-1-2013; [ ]³ B.Vl.R. 4-7-2014; [[ ]] B.Vl.R.
van 3-4-2015
Art. 12.
[De verlenging, vermeld in artikel 11,
vindt plaats voor 1 juli :]¹
1° door de Vlaamse minister
bevoegd voor het onderwijs als het gaat om projecten voor kortdurende time out;
2° samen door de Vlaamse minister bevoegd voor het
onderwijs en de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen als het
gaat om projecten voor langdurige time out.
[In afwijking op het eerste lid vindt de verlenging die betrekking heeft op het schooljaar 2014-2015 plaats vóór 1 augustus 2014.]²
[ ]¹ B.Vl.R. 24-9-2010; [ ]² B.Vl.R.
van 4-7-2014
HOOFDSTUK V. - Tussentijdse oproepen
Art. 13.
In afwijking van artikel 4 kunnen binnen
een periode van drie opeenvolgende schooljaren twee tussentijdse oproepen
gelanceerd worden. [Binnen de periode die volgt op de oproep van 2009 kunnen [[vijf tussentijdse oproepen]] gelanceerd worden.]
Een tussentijdse oproep als vermeld in het
eerste lid verloopt volgens de procedure en selectie, vermeld in hoofdstuk II,
met uitzondering van de termijn, vermeld in artikel 4, tweede lid, waar als
datum 10 mei geldt in plaats van 1 januari, en de termijn, vermeld in artikel
6, 1°, waar als datum 31 mei geldt in plaats van 28
februari.
De verlenging van de projecten, initieel geselecteerd
overeenkomstig het eerste en het tweede lid, verloopt volgens de procedure en
de bepalingen vermeld in hoofdstuk IV, met dien verstande dat een verlenging
enkel mogelijk is binnen de resterende looptijd van de driejaarlijkse algemene
oproep, vermeld in artikel 4. [Een verlenging als vermeld in artikel 11, die volgt op de oproep van 2009 is alleen mogelijk binnen de resterende looptijd van [[zes schooljaren]].]
B.Vl.R. 25-1-2013; [[ ]] B.Vl.R.
van 3-4-2015
HOOFDSTUK VI. - Financiering
Art. 14.
De subsidie wordt uitbetaald in drie
schijven :
1° 60 % [uiterlijk op 1 september van het
schooljaar waarop de toewijzing, vermeld in artikel 8, of de verlenging,
vermeld in artikel 12, betrekking heeft];
2° 20 % na de
goedkeuring van het tussentijdse verslag, vermeld in artikel 9, §
2;
3° het saldo van 20 % nadat het eindverslag en de
definitieve financiële stukken, vermeld in artikel 9, § 3, zijn
voorgelegd en werden goedgekeurd door de bevoegde
administraties.
B.Vl.R.
van 24-9-2010
Art. 15.
De subsidie kan uitsluitend worden
aangewend voor de personeelskosten en de werkingskosten van het
project.
Art. 16.
Als uit het eindverslag blijkt dat minder
begeleidingen georganiseerd werden dan het project toegezegd kreeg, wordt de
subsidie pro rata teruggevorderd.
HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen
Art. 17.
In de loop van het derde jaar na de
algemene oproep gebeurt een evaluatie van de projecten, waarbij nagegaan wordt
in welke mate de doelstellingen, vermeld in
[artikel 44 van de codificatie
betreffende het secundair onderwijs], gerealiseerd werden. De
resultaten van die evaluatie worden meegenomen bij de volgende algemene
oproep.
B.Vl.R.
van 17-12-2010
Art. 18.
Dit besluit treedt in werking op 1 januari
2010.
Art. 19.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het
onderwijs, en de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, zijn,
ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit
besluit.