OPGEHEVEN : Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de
toekenning van de middelen voor het mentorschap in het
onderwijs
goedkeuringsdatum
30 OKTOBER 2009
publicatiedatum
B.S.30/12/2009
datum laatste wijziging
01/09/2010
COORDINATIE
opgeheven
door Art. 21 van ditzelfde besluit
De Vlaamse Regering,
Gelet op het decreet van 16 april 1996 betreffende het
mentorschap, titel II, vervangen bij het decreet van 15 december 2006 en
gewijzigd bij de decreten van 22 juni 2007 en 8 mei 2009;
Gelet
op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 3
september 2009;
Gelet op protocol nr. 686 van 30
januari 2009 houdende de conclusies van de onderhandelingen die werden gevoerd
in de gemeenschappelijke vergadering van sectorcomité X en van
onderafdeling "Vlaamse Gemeenschap" van afdeling 2 van het comité voor
de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op protocol nr. 452 van 30 januari 2009 houdende de
conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de vergadering van het
overkoepelend onderhandelingscomité vrij gesubsidieerd
onderwijs;
Gelet op het advies nr. 47.190/1 van de
Raad van State, gegeven op 1 oktober 2009, met toepassing van artikel 84,
§ 1, eerste lid, 1° van de wetten op de Raad van State,
gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel
van de Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en
Brussel;
Na beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.
Voor de toepassing van dit besluit wordt
verstaan onder :
1° decreet : het decreet van 16 april 1996
betreffende het mentorschap;
2° leraarsuren : de som van de
leraarsuren, berekend op basis van de lesurencursist gerealiseerd in de
studiegebieden van het secundair volwassenenonderwijs, vermeld in artikel 7 van
het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, waarbij
onder lesurencursist het resultaat wordt verstaan van de vermenigvuldiging van
het aantal lestijden van een module met het aantal financierbare of
subsidieerbare cursisten;
3° lestijden : de som van de
lestijden volgens de schalen, de aanvullende lestijden voor gelijke
onderwijskansen, de lestijden voor het voeren van een gelijke kansenbeleid in
het kader van kleuterparticipatie, de extra lestijden onderwijsvoorrang in het
buitengewoon basisonderwijs en de lestijden godsdienst en niet-confessionele
zedenleer;
4° lesuren : de som van de wekelijkse lesuren en
de lesuren onderwijsvoorrangsbeleid;
5° brutoloonkost : de
som van het geïndexeerde brutojaarsalaris, het vakantiegeld en de
eindejaarstoelage van een personeelslid dat tijdelijk is aangesteld in een
volledige betrekking, vier jaar geldelijke anciënniteit heeft. De loonkost
omvat de werkgeversbijdrage van 16,68 % en een aandeelpercentage van 1,087 %
kinderbijslag;
6° referteperiode : de periode van de eerste
lesdag van september tot en met 31 mei van het voorgaande
schooljaar;
7° stagiair : een student of cursist die in het
voorgaande school- of academiejaar een lerarenopleiding heeft gevolgd en ten
minstens één uur stage heeft gelopen in een school voor
basisonderwijs, een instelling van het secundair onderwijs, een Centrum voor
Volwassenenonderwijs of een instelling van het deeltijds
kunstonderwijs;
8° uren-leraar : de som van de wekelijkse
uren-leraar met inbegrip van de uren-leraar godsdienst en niet-confessionele
zedenleer en de eventuele uren-leraar ten gevolge van vrijwillige fusie, de
uren-leraar voor gelijke onderwijskansen, de uren-leraar deeltijds
beroepssecundair onderwijs en de uren leren en
werken.
HOOFDSTUK II. - Verdeling en aanwending van de
middelen voor het mentorschap
Art. 2.
De middelen voor het mentorschap worden
toegekend aan scholen, centra of instellingen van :
1° het
basisonderwijs;
2° het secundair
onderwijs;
3° het secundair
volwassenenonderwijs;
4° het deeltijds
kunstonderwijs.
Art. 3.
§ 1. De middelen voor het mentorschap
moeten aangewend worden voor :
1° de ondersteuning van
studenten en cursisten die vanuit hun lerarenopleiding stage lopen in het
basisonderwijs, het gewoon secundair onderwijs, het buitengewoon secundair
onderwijs, het secundair volwassenenonderwijs of het deeltijds
kunstonderwijs;
2° de ondersteuning van de
leraren-in-opleiding die aangesteld zijn in het basisonderwijs, het gewoon
secundair onderwijs, het buitengewoon secundair onderwijs, het secundair
volwassenenonderwijs of het deeltijds kunstonderwijs;
3° de
aanvangsbegeleiding gedurende het eerste jaar van beroepsuitoefening als leraar
in het basisonderwijs, het gewoon secundair onderwijs en het buitengewoon, het
secundair volwassenenonderwijs of het deeltijds
kunstonderwijs.
§ 2. Het resultaat na samenlegging van de
middelen, toegekend aan scholen, centra of instellingen die behoren tot een
samenwerkingsverband, wordt, gezamenlijk voor de uren toegekend voor de
ondersteuning van de studenten en of cursisten tijdens de stage, de
ondersteuning van de leraren-in-opleiding, de aanvangsbegeleiding gedurende het
eerste jaar van de beroepsuitoefening als leraar en de overgedragen uren van
het schooljaar 2008-2009, afgerond naar de hogere eenheid als het eerste cijfer
na de komma 5 of meer is, zoniet vervallen de cijfers na de
komma.
Art. 4.
De budgetten voorzien voor het
mentorschap, vermeld in artikel 3 van het decreet, worden als volgt verdeeld
over de vormen van onderwijs, vermeld in artikel 3.
1° Het
budget, bestemd voor de ondersteuning van studenten of cursisten tijdens de
stage, vermeld in artikel 3, § 1, 1°, b), van het decreet of het
budget dat tot stand komt na toepassing van artikel 3, § 2, van het
decreet, wordt verdeeld over de vormen van onderwijs, vermeld in artikel 3, pro
rata van het totale aantal uren dat stage werd gelopen in de desbetreffende
vorm van onderwijs in de referteperiode.
Voor de toepassing van
deze bepaling wordt verstaan onder een uur stage elk uur dat een student of
cursist, in functie van de lerarenopleiding die hij of zij volgt, aanwezig is
in een school voor basisonderwijs, een instelling van het secundair onderwijs,
een Centrum voor Volwassenenonderwijs (voor zover de stage in het secundair
volwassenenonderwijs wordt gelopen) of een instelling van het deeltijds
kunstonderwijs, met inbegrip van extra-muros activiteiten. Het aantal uren
stage kan op weekbasis niet hoger zijn dan een voltijdse betrekking van leraar,
meer bepaald gemiddeld 24 uur per week voor het basisonderwijs, gemiddeld 23
uur per week voor het secundair onderwijs en het volwassenenonderwijs en
gemiddeld 21 uur per week voor het deeltijds
kunstonderwijs.
Voor de registratie van het aantal uren dat
stage werd gelopen in de referteperiode stelt de afdeling Hoger Onderwijs,
Agentschap Hoger Onderwijs en Volwassenenonderwijs, een registratiesysteem ter
beschikking van de aanbieders van de lerarenopleidingen.
2°
Het budget, bestemd voor de ondersteuning van de leraren-in-opleiding, vermeld
in artikel 3, § 1, 2°, van het decreet of het budget dat tot stand
komt na toepassing van artikel 3, § 2, van het decreet, wordt verdeeld
over de vormen van onderwijs, vermeld in artikel 3, pro rata van het totale
aantal leraren-in-opleiding in de desbetreffende vorm van onderwijs in de
referteperiode.
3° Het budget, bestemd voor de
aanvangsbegeleiding gedurende het eerste jaar van de beroepsuitoefening als
leraar, vermeld in artikel 3, § 1, 3°, b), van het decreet of het
budget dat tot stand komt na toepassing van artikel 3, § 2, van het
decreet, wordt verdeeld over de vormen van onderwijs, vermeld in artikel 3, pro
rata van het totale aantal lestijden, uren-leraar, lesuren of leraarsuren in de
desbetreffende vorm van onderwijs, toegekend in het voorgaande
schooljaar.
HOOFDSTUK III. - Berekening van de middelen voor het
mentorschap - schooljaar 2009-2010
Afdeling 1. - Het basisonderwijs
Art. 5.
Het aantal lestijden voor de
ondersteuning van studenten of cursisten tijdens de stage in het basisonderwijs
(D) wordt berekend op basis van de formule : D = (A / B) X C, waarbij
:
1° A : het beschikbare begrotingskrediet, vermeld in
artikel 4,1°;
2° B : de gemiddelde brutoloonkosten op
jaarbasis volgens salarisschaal 148;
3° C : de gemiddelde
weekopdracht = 24.
Het aantal lestijden voor de ondersteuning
van studenten of cursisten tijdens de stage per school van het basisonderwijs
wordt berekend op basis van de formule : (D / E) X F, waarbij
:
1° D : het aantal lestijden voor de ondersteuning van
studenten of cursisten tijdens de stage in het
basisonderwijs;
2° E : het totale aantal uren stage dat in
de scholen van het basisonderwijs werd gelopen door stagiairs in de
referteperiode;
3° F : het totale aantal uren stage dat in
de school van het basisonderwijs werd gelopen door stagiairs in de
referteperiode.
Art. 6.
Het aantal lestijden voor de
ondersteuning van de leraren-in-opleiding in het basisonderwijs (G) wordt
berekend op basis van de formule : G = (H / B) X C, waarbij
:
1° H : het beschikbare begrotingskrediet, vermeld in
artikel 4, 2°;
2° B : de gemiddelde brutoloonkosten op
jaarbasis volgens salarisschaal 148;
3° C : de gemiddelde
weekopdracht = 24.
Het aantal lestijden voor de ondersteuning
van de leraren-in-opleiding per school van het basisonderwijs wordt berekend op
basis van de formule : (G / I) X J, waarbij :
1° G : het
aantal lestijden voor de ondersteuning van de leraren-in-opleiding in het
basisonderwijs;
2° I : het totale aantal
leraren-in-opleiding in het basisonderwijs in de
referteperiode;
3° J : het totale aantal
leraren-in-opleiding in de school van het basisonderwijs in de
referteperiode.
Art. 7.
Het aantal lestijden voor de
aanvangsbegeleiding gedurende het eerste jaar van de beroepsuitoefening als
leraar (K) in het basisonderwijs wordt op basis van de formule : K = (L / B) X
C, waarbij :
1° L : het beschikbare begrotingskrediet,
vermeld in artikel 4, 3°;
2° B : de gemiddelde
brutoloonkosten op jaarbasis volgens salarisschaal 148;
3°
C : de gemiddelde weekopdracht = 24.
Het aantal lestijden voor
de aanvangsbegeleiding per school van het basisonderwijs wordt berekend op
basis van de formule : (K / M) X N, waarbij :
1° K : het
aantal lestijden voor de aanvangsbegeleiding in het
basisonderwijs;
2° M : het totale aantal lestijden
toegekend voor het basisonderwijs in het voorgaande
schooljaar;
3° N : het totale aantal lestijden toegekend
aan de school van het basisonderwijs in het voorgaande
schooljaar.
Afdeling 2. - Het gewoon secundair
onderwijs
Art. 8.
Het aantal uren-leraar voor de
ondersteuning van studenten of cursisten tijdens de stage in het gewoon
secundair onderwijs (D) wordt berekend op basis van de formule : D = (A / B) X
C, waarbij :
1° A : het beschikbare begrotingskrediet,
vermeld in artikel 4,1°;
2° B : de gemiddelde
brutoloonkosten op jaarbasis volgens gemengde salarisschaal (65 % salarisschaal
301 + 35 % salarisschaal 501);
3° C : de gemiddelde
weekopdracht = 22,53.
Het aantal uren-leraar voor de
ondersteuning van studenten of cursisten tijdens de stage per instelling van
het gewoon secundair onderwijs wordt berekend op basis van de formule : (D / E)
X F, waarbij :
1° D : het aantal uren-leraar voor de
ondersteuning van studenten of cursisten tijdens de stage in het gewoon
secundair onderwijs;
2° E : het totale aantal uren stage
dat in de instellingen van het gewoon secundair onderwijs werd gelopen door
stagiairs in de referteperiode;
3° F : het totale aantal
uren stage dat in de instelling van het gewoon onderwijs werd gelopen door
stagiairs in de referteperiode.
Art. 9.
Het aantal uren-leraar voor de
ondersteuning van de leraren-in-opleiding in het gewoon secundair onderwijs (G)
wordt berekend op basis van de formule : G = (H / B) X C, waarbij
:
1° H : het beschikbare begrotingskrediet, vermeld in
artikel 4, 2°;
2° B : de gemiddelde brutoloonkosten op
jaarbasis volgens gemengde salarisschaal (65 % salarisschaal 301 + 35 %
salarisschaal 501);
3° C : de gemiddelde weekopdracht =
22,53.
Het aantal uren-leraar voor de ondersteuning van de
leraren-in-opleiding per instelling van het gewoon secundair onderwijs wordt
berekend volgens de formule : (G / I) X J, waarbij :
1° G :
het totale aantal uren-leraar of lesuren voor de ondersteuning van de
leraren-in-opleiding in het gewoon secundair onderwijs;
2°
I : het totale aantal leraren-in-opleiding in het gewoon secundair onderwijs in
de referteperiode;
3° J : het totale aantal
leraren-in-opleiding in de instelling van het gewoon secundair onderwijs in de
referteperiode.
Art. 10.
Het aantal uren-leraar voor de
aanvangsbegeleiding gedurende het eerste jaar van de beroepsuitoefening als
leraar (K) in het gewoon secundair onderwijs wordt op basis van de formule : K
= (L / B) X C, waarbij :
1° L : het beschikbare
begrotingskrediet, vermeld in artikel 4, 3°;
2° B : de
gemiddelde brutoloonkosten op jaarbasis volgens gemengde salarisschaal (65 %
salarisschaal 301 + 35 % salarisschaal 501);
3° C : de
gemiddelde weekopdracht = 22,53.
Het aantal uren-leraar voor de
aanvangsbegeleiding per instelling van het gewoon secundair onderwijs wordt
berekend op basis van de formule : (K / M) X N, waarbij
:
1° K : het totale aantal uren-leraar voor de
aanvangsbegeleiding in het gewoon secundair onderwijs;
2° M
: het totale aantal uren-leraar toegekend voor het gewoon secundair onderwijs
in het voorgaande schooljaar;
3° N : het totale aantal
uren-leraar toegekend aan de instelling van het gewoon secundair onderwijs in
het voorgaande schooljaar.
Afdeling 3. - Het buitengewoon secundair
onderwijs
Art. 11.
Het aantal lesuren voor de
ondersteuning van studenten of cursisten tijdens de stage in het buitengewoon
secundair onderwijs (D) wordt berekend op basis van de formule : D = (A / B) X
C, waarbij :
1° A : het beschikbare begrotingskrediet,
vermeld in artikel 4,1°;
2° B : de gemiddelde
brutoloonkosten op jaarbasis volgens salarisschaal 301;
3°
C : de gemiddelde weekopdracht = 22,83.
Het aantal lesuren voor
de ondersteuning van studenten of cursisten tijdens de stage per instelling van
het buitengewoon secundair onderwijs wordt berekend op basis van de formule :
(D / E) X F, waarbij :
1° D : het aantal lesuren voor de
ondersteuning van studenten of cursisten tijdens de stage in het buitengewoon
secundair onderwijs;
2° E : het totale aantal uren stage
dat in de instellingen van het buitengewoon secundair onderwijs werd gelopen
door stagiairs in de referteperiode;
3° F : het totale
aantal uren stage dat in de instelling van het buitengewoon secundair onderwijs
werd gelopen door stagiairs in de referteperiode.
Art. 12.
Het aantal lesuren voor de
ondersteuning van de leraren-in-opleiding in het buitengewoon secundair
onderwijs (G) wordt berekend op basis van de formule : G = (H / B) X C, waarbij
:
1° H : het beschikbare begrotingskrediet, vermeld in
artikel 4, 2°;
2° B : de gemiddelde brutoloonkosten op
jaarbasis volgens salarisschaal 301;
3° C : de gemiddelde
weekopdracht = 22,83.
Het aantal lesuren voor de ondersteuning
van de leraren-in-opleiding per instelling van het buitengewoon secundair
onderwijs wordt berekend volgens de formule : (G / I) X J, waarbij
:
1° G : het aantal lesuren voor de ondersteuning van de
leraren-in-opleiding in het buitengewoon secundair
onderwijs;
2° I : het totale aantal leraren-in-opleiding in
het buitengewoon secundair onderwijs in de
referteperiode;
3° J : het totale aantal
leraren-in-opleiding in de instelling van het gewoon secundair onderwijs in de
referteperiode.
Art. 13.
Het aantal lesuren voor de
aanvangsbegeleiding gedurende het eerste jaar van de beroepsuitoefening als
leraar (K) in het buitengewoon secundair onderwijs wordt op basis van de
formule : K = (L / B) X C, waarbij :
1° L : het beschikbare
begrotingskrediet, vermeld in artikel 4, 3°;
2° B : de
gemiddelde brutoloonkosten op jaarbasis volgens salarisschaal
301;
3° C : de gemiddelde weekopdracht =
22,83.
Het aantal lesuren voor de aanvangsbegeleiding per
instelling van het buitengewoon secundair onderwijs wordt berekend op basis van
de formule : (K / M) X N, waarbij :
1° K : het aantal
lesuren voor de aanvangsbegeleiding in het buitengewoon secundair
onderwijs;
2° M : het totale aantal lesuren toegekend voor
het buitengewoon secundair onderwijs in het voorgaande
schooljaar;
3° N : het totale aantal lesuren toegekend aan
de instelling van het buitengewoon secundair onderwijs in het voorgaande
schooljaar.
Afdeling 4. - Centra voor
Volwassenenonderwijs
Art. 14.
Het aantal leraarsuren voor de
ondersteuning van studenten of cursisten tijdens de stage in het secundair
volwassenenonderwijs (D) wordt berekend op basis van de formule : D = (A / B) X
C, waarbij :
1° A : het beschikbare begrotingskrediet,
vermeld in artikel 4,1°;
2° B : de gemiddelde
brutoloonkosten op jaarbasis volgens gemengde salarisschaal (38 % salarisschaal
301 + 62 % salarisschaal 501);
3° C : de gemiddelde
weekopdracht = 22,50.
Het aantal leraarsuren voor de
ondersteuning van studenten of cursisten tijdens de stage per Centrum voor
Volwassenenonderwijs wat betreft het secundair volwassenenonderwijs wordt
berekend op basis van de formule : (D / E) X F, waarbij
:
1° D : het aantal leraarsuren voor de ondersteuning van
studenten of cursisten tijdens de stage in het secundair
volwassenenonderwijs;
2° E : het totale aantal uren stage
dat in het secundair volwassenenonderwijs van de Centra voor
Volwassenenonderwijs werd gelopen door stagiairs in de
referteperiode;
3° F : het totale aantal uren stage dat in
het secundair volwassenenonderwijs van het Centrum voor Volwassenenonderwijs
werd gelopen door stagiairs in de referteperiode.
Art. 15.
Het aantal leraarsuren voor de
ondersteuning van de leraren-in-opleiding in het secundair volwassenenonderwijs
(G) wordt berekend op basis van de formule : G = (H / B) X C, waarbij
:
1° H : het beschikbare begrotingskrediet, vermeld in
artikel 4, 2°;
2° B : de gemiddelde brutoloonkosten op
jaarbasis volgens gemengde salarisschaal (38 % salarisschaal 301 + 62 %
salarisschaal 501);
3° C : de gemiddelde weekopdracht =
22,50.
Het aantal leraarsuren voor de ondersteuning van de
leraren-in-opleiding per Centrum voor Volwassenenonderwijs wat betreft het
secundair volwassenenonderwijs wordt berekend op basis van de formule : (G / I)
X J, waarbij :
1° G : het totale aantal leraarsuren voor de
ondersteuning van de leraren-in-opleiding in het secundair
volwassenenonderwijs;
2° I : het totale aantal
leraren-in-opleiding in het secundair volwassenenonderwijs van de Centra voor
Volwassenenonderwijs in de referteperiode;
3° J : het
totale aantal leraren-in-opleiding in het secundair volwasseneonderwijs van het
Centrum voor Volwassenenonderwijs in de
referteperiode.
Art. 16.
Het aantal leraarsuren voor de
aanvangsbegeleiding gedurende het eerste jaar van de beroepsuitoefening als
leraar (K) in het secundair volwassenenonderwijs wordt op basis van de formule
: K = (L / B) X C, waarbij :
1° L : het beschikbare
begrotingskrediet, vermeld in artikel 4, 3°;
2° B : de
gemiddelde brutoloonkosten op jaarbasis volgens gemengde salarisschaal (38 %
salarisschaal 301 + 62 % salarisschaal 501);
3° C : de
gemiddelde weekopdracht = 22,50.
Het aantal leraarsuren voor de
aanvangsbegeleiding per Centrum voor Volwassenenonderwijs wat betreft het
secundair volwassenenonderwijs wordt berekend op basis van de formule : (K / M)
X N, waarbij :
1° K : het aantal leraarsuren voor de
aanvangsbegeleiding in het secundair
volwassenenonderwijs;
2° M : het totale aantal leraarsuren
secundair volwassenenonderwijs toegekend aan de Centra voor
Volwassenenonderwijs in het voorgaande schooljaar;
3° N :
het totale aantal leraarsuren secundair volwassenenonderwijs toegekend aan het
Centrum voor Volwassenenonderwijs in het voorgaande
schooljaar.
Afdeling 5. - Het deeltijds
kunstonderwijs
Art. 17.
Het aantal uren-leraar voor de
ondersteuning van studenten of cursisten tijdens de stage in het deeltijds
kunstonderwijs (D) wordt berekend op basis van de formule : D = (A / B) X C,
waarbij :
1° A : het beschikbare begrotingskrediet, vermeld
in artikel 4,1°;
2° B : de gemiddelde brutoloonkosten
op jaarbasis volgens gemengde salarisschaal (77 % salarisschaal 301 en 23 %
salarisschaal 501);
3° C : de gemiddelde weekopdracht =
21,16.
Het aantal uren-leraar voor de ondersteuning van
studenten of cursisten tijdens de stage per instelling van het deeltijds
kunstonderwijs wordt berekend op basis van de formule : (D / E) X F, waarbij
:
1° D : het aantal uren-leraar voor de ondersteuning van
studenten of cursisten tijdens de stage in het deeltijds
kunstonderwijs;
2° E : het totale aantal uren stage dat in
de instellingen van het deeltijds kunstonderwijs werd gelopen in de
referteperiode;
3° F : het totale aantal uren stage dat in
de instelling van het deeltijds kunstonderwijs werd gelopen door stagiairs in
de referteperiode.
Art. 18.
Het aantal uren-leraar voor de
ondersteuning van de leraren-in-opleiding in het deeltijds kunstonderwijs (G)
wordt berekend op basis van de formule : G = (H / B) X C, waarbij
:
1° H : het beschikbare begrotingskrediet, vermeld in
artikel 4, 2°;
2° B : de gemiddelde brutoloonkosten op
jaarbasis volgens gemengde salarisschaal (77 % salarisschaal 301 en 23 %
salarisschaal 501);
3° C : de gemiddelde weekopdracht =
21,16.
Het aantal uren-leraar voor de ondersteuning van de
leraren-in-opleiding per instelling van het deeltijds kunstonderwijs wordt
berekend op basis van de formule : (G / I) X J, waarbij
:
1° G : het totale aantal uren-leraar voor de
ondersteuning van de leraren-in-opleiding in het deeltijds
kunstonderwijs;
2° I : het totale aantal
leraren-in-opleiding in het deeltijds kunstonderwijs in de
referteperiode;
3° J : het totale aantal
leraren-in-opleiding in de instelling van het deeltijds kunstonderwijs in de
referteperiode.
Art. 19.
Het aantal uren-leraar voor de
aanvangsbegeleiding gedurende het eerste jaar van de beroepsuitoefening als
leraar (K) in het deeltijds kunstonderwijs wordt op basis van de formule : K =
(L / B) X C, waarbij :
1° L : het beschikbare
begrotingskrediet, vermeld in artikel 4, 3°;
2° B : de
gemiddelde brutoloonkosten op jaarbasis volgens gemengde salarisschaal (77 %
salarisschaal 301 en 23 % salarisschaal 501);
3° C : de
gemiddelde weekopdracht = 21,16.
Het aantal uren-leraar voor de
aanvangsbegeleiding per instelling van het deeltijds kunstsonderwijs wordt
berekend op basis van de formule : (K / M) X N, waarbij
:
1° K : het aantal uren-leraar voor de aanvangsbegeleiding
in het deeltijds kunstonderwijs;
2° M : het totale aantal
uren-leraar toegekend voor het deeltijds kunstonderwijs in het voorgaande
schooljaar;
3° N : het totale aantal uren-leraar toegekend
aan de instelling van kunstonderwijs in het voorgaande
schooljaar.
HOOFDSTUK IV. - Berekening van de middelen voor het
mentorschap - schooljaar 2008-2009
Art. 20.
§ 1. In afwijking van de artikelen 5 tot
en met 19, ontvangen de scholen, centra en instellingen, vermeld in artikel 2,
voor het schooljaar 2008-2009 minstens evenveel middelen voor het mentorschap
als toegekend voor het schooljaar 2007-2008.
§ 2. Vanaf 1 januari 2009 tot en met 31
augustus 2009 worden de middelen voor mentorschap voor bepaalde scholen, centra
en instellingen, vermeld in artikel 2, evenwel verhoogd overeenkomstig de
volgende principes :
1° op basis van de beschikbare
budgetten voor het schooljaar 2008-2009 worden voor de scholen, centra en
instellingen middelen voor het mentorschap berekend met toepassing van de
artikelen 5 tot en met 19; het resultaat van deze berekening levert voor een
school, centrum of instelling meer, dezelfde of minder middelen op dan de
middelen vermeld in § 1;
2° uitsluitend de scholen,
centra en instellingen waarvoor het resultaat van de berekening vermeld in
1° meer of dezelfde middelen oplevert, worden in beschouwing
genomen;
3° het verschil tussen de beschikbare budgetten
voor het schooljaar 2008-2009 en de budgettaire kost van het handhaven
gedurende het schooljaar 2008-2009 van de middelen toegekend voor het
schooljaar 2007-2008, wordt verdeeld over de in 2° vermelde scholen, centra
en instellingen volgens het aandeel van de middelen voor mentorschap van elke
desbetreffende school, centrum of instelling in de totaliteit van de middelen
die op basis van het in 1° gestelde naar desbetreffende scholen, centra en
instellingen gaan.
§ 3. De samenlegging en afronding van de
middelen voor mentorschap, toegekend voor het schooljaar 208-2009, gebeuren als
volgt :
1° De middelen voor mentorschap, zoals bepaald in
§ 1, behouden de afronding na samenlegging op het niveau van het
samenwerkingsverband zoals berekend voor het schooljaar
2007-2008;
2° De middelen voor mentorschap, zoals bepaald
in § 2, worden samengelegd op het niveau van het samenwerkingsverband. Het
resultaat na samenlegging wordt afgerond naar de hogere eenheid als het eerste
cijfer na de komma 5 of meer is, zoniet vervallen de cijfers na de
komma;
3° De som van 1° en 2° levert het totaal
aantal beschikbare middelen voor mentorschap voor het schooljaar 2008-2009
op.
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 21.
Dit besluit heeft uitwerking met ingang
van 1 september 2008 en houdt op uitwerking te hebben op 1 september
2010.
Art. 22.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het
onderwijs, is belast met de uitvoering van dit
besluit.