Krijtlijnen inzake de verhouding vast aanspreekpunt lokale politie – school in het kader van omzendbrief PLP 41 en de verhouding tussen school/CLB-Dienst voor de Veiligheid van de Staat

  • referentie
    NO/2013/03
  • publicatiedatum
    20/12/2013
  • datum laatste wijziging
    09/11/2021
  • wettelijke basis
    Ministeriële omzendbrief PLP 41 tot versterking en/of bijsturing van het lokaal veiligheidsbeleid en de specifieke aanpak van de jeugdcriminaliteit, met in het bijzonder een aanspreekpunt voor de scholen van 7 juli 2006
  • wettelijke basis
    Wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst
  • contactpersoon
    Nele Schils, 02/553.95.49

1. Afdeling I. Verhouding vast aanspreekpunt lokale politie – school in het kader van omzendbrief PLP 41.

Inleiding

Op 7 juli 2006 vaardigde minister van Binnenlandse Zaken Patrick Dewael de omzendbrief PLP 41 uit, tot versterking en/of bijsturing van het lokaal veiligheidsbeleid en de specifieke aanpak van de jeugdcriminaliteit, met in het bijzonder een aanspreekpunt voor de scholen.

Het hoofddoel van deze omzendbrief is de samenwerking tussen scholen en politie verbeteren in de aanpak van jeugdcriminaliteit en aanverwante situaties, zoals spijbelen of radicalisering.

Lokale afspraken over de aanpak van jeugdcriminaliteit en aanverwante situaties wordt verkozen boven een centrale reactie vanuit de Vlaamse overheid, omwille van verschillende redenen:

- op lokaal niveau kennen school en politie de situatie en de achtergrond van de leerlingen beter en kunnen zij dus beter inspelen op de concrete situatie met een aanpak op maat;

- op lokaal niveau kan er sneller gereageerd worden en wordt er dus korter op de bal gespeeld.

Scholen en politie moeten samen werken aan een veilige schoolomgeving. De politie voorziet hiertoe één vast aanspreekpunt voor de scholen en sluit met de scholen op haar grondgebied een samenwerkingsprotocol. De omzendbrief PLP 41 schetst hiervoor het kader waarbinnen de vaste aanspreekpunten hun scharnierfunctie tussen de scholen binnen hun zone en de lokale politie kunnen vervullen. De idee is dat scholen en politie vertrouwen opbouwen, de weg naar elkaar vinden en weten bij wie ze terecht kunnen met vragen.

In de Vlaamse en Brusselse politiezones werd een aanspreekpunt aangeduid. Dit zijn vaak wijkagenten of leden van de sociale en/of jeugdpolitiedienst. Om steeds over de juiste contactgegevens te beschikken als school of lokale politiezone, werd een online databank met de gegevens van de vaste aanspreekpunten opgesteld. In deze databank kunnen zowel scholen als politiezones contactgegevens ophalen of wijzigen. Meer informatie, toegang tot de databank en enkele inspirerende praktijkvoorbeelden vindt u via https://data-onderwijs.vlaanderen.be/aanspreekpunt-lokale-politie.

In wat volgt, staan een aantal richtlijnen, waarbinnen alle betrokken partijen, naargelang de lokale behoeften en de specificiteit van individuele dossiers, de nodige accenten kunnen leggen.

1.1. Binnen welk kader moet men omzendbrief PLP 41 en het oprichten van vaste aanspreekpunten ten behoeve van de scholen bij de lokale politie situeren?

De omzendbrief PLP 41 sluit aan bij principes uit de gemeenschappelijke politiezorg. Concreet houdt dit in dat:

- Ernstige feiten worden voorkomen door een veilige schoolomgeving na te streven;

- De lokale politie, de scholen en de hulpverlening een partnerschap vormen met gedeeld eigenaarschap en wederzijdse betrokkenheid bij gedeelde problemen. Zowel de vaste aanspreekpunten bij de politie als bij de scholen vormen volwaardige, gelijkwaardige, kritische en verantwoordelijke partners. Dit impliceert ook dat de betrokken aanspreekpunten de nodige ruimte en verantwoordelijkheid krijgen om zich binnen hun functie te ontplooien. Een goede communicatie, gesteund op wederzijds vertrouwen, is essentieel.

De politie staat binnen dit preventief kader en rekening houdend met de principes van jeugdrecht ten dienste van de scholen en niet omgekeerd. Indien een school de politiediensten en/of het parket inlicht, sluit dit m.a.w. een hulpverlenend traject voor de betrokken jongere(n) niet uit. Het inlichten van de politiediensten kan eventueel leiden tot vroegdetectie van problemen, helpen opvangen van problematische situaties en kan ergere misdrijven voorkomen. De school mag nooit vergeten dat de politie de helpende hand is en dat het opsporen van misdrijven exclusief tot de politie haar bevoegdheden behoort. Het is bijgevolg niet aangewezen dat schooldirecties zelf op onderzoek zouden gaan naar strafbare feiten.

1.2. Hoe kan men deze aanspreekpunten, binnen de lokale politie en de school, concretiseren?

Het aanspreekpunt bij de lokale politie heeft de rol van brugfiguur tussen de school en de lokale politie. Binnen het korps van de lokale politie wordt het aanspreekpunt steeds betrokken of geconsulteerd bij de aanpak van cases i.v.m. jeugdproblematiek en -criminaliteit.

Een vast aanspreekpunt binnen de school vergemakkelijkt de communicatie en bevordert het (informele) contact tussen beide aanspreekpunten. Het aanspreekpunt binnen de school is best iemand van het directieteam. Continuïteit in de aanduiding van de aanspreekpunten is essentieel.

1.3. Aflijnen van de bevoegdheden, verhoudingen en verloop van de communicatie.

De scholen zijn verantwoordelijk voor wat er binnen de schoolmuren gebeurt. Indien de school advies wil inwinnen of hulp nodig acht, kan ze zich, onder andere, beroepen op het partnerschap tussen school en politie. Samen kan er tot een aanpak en oplossing gekomen worden, ieder binnen zijn eigen verantwoordelijkheden en opdrachten.

Welke informatie mag worden doorgegeven?

Onderwijsactoren kunnen niet zomaar alle informatie doorgeven aan de politie. De wettelijke bepalingen rond beroepsgeheim, ambtsgeheim, meldingsplicht, meldingsrecht en schuldig verzuim zijn van toepassing.

Zo zijn CLB-medewerkers gebonden door het beroepsgeheim wat hen verplicht vertrouwelijke gegevens, die hen zijn toevertrouwd tijdens de uitoefening van hun beroep, geheim te houden. Zij kunnen dus in principe geen informatie doorgeven aan derden. Dit is ook niet opportuun, aangezien het CLB een hulpverleningsrelatie heeft met de leerling en het doorgeven van informatie deze begeleiding in het gedrang kan brengen. In functie van een goed hulpverleningsproces kan de CLB-medewerker wel informatie delen met andere bij de leerling betrokken hulpverleners die ook beroepsgeheim hebben. We spreken dan van gedeeld beroepsgeheim. Er is geen gedeeld beroepsgeheim tussen CLB-medewerkers en de politie. Toch kan, in bepaalde gevallen en in het belang van de leerling, het beroepsgeheim doorbroken worden. Zo kan de bescherming van de integriteit van de leerling belangrijker zijn dan het beroepsgeheim. Hier vormen het meldingsrecht en de bepalingen rond schuldig verzuim een uitzondering op het beroepsgeheim. Ook kan er sprake zijn van een noodtoestand.

Als de politie wordt ingeschakeld voor de opvolging van bepaalde leerlingen, buiten de hierboven beschreven uitzonderingen, is het dus steeds de school die contact dient op te nemen met de politie. Bijvoorbeeld, bij manifeste onwil van de ouders om hun kind op regelmatige basis te laten deelnemen aan onderwijs.

Schoolpersoneel, daarmee bedoelen we iedereen die in een school tewerk gesteld is, heeft geen beroepsgeheim, maar is wel gehouden aan discretieplicht of ambtsgeheim (voor ambtenaren). Het ambtsgeheim is de verplichting om bij het uitoefenen van een ambt geen vertrouwelijke gegevens vrij te geven aan andere dan diegene die daartoe gerechtigd zijn. Buiten de muren van de eigen dienst of instelling moet er discreet en zorgvuldig omgegaan worden met dergelijke gegevens. Schoolpersoneel moet vertrouwelijke gegevens wel kenbaar maken aan de schooldirectie, indien die daarom verzoekt. De directie is zelf ook gebonden door ambtsgeheim en moet dus discreet omgaan met deze gegevens. De directie kan deze gegevens dus niet zomaar aan derden doorgeven.

Het ambtsgeheim belet echter niet dat relevante informatie indien nodig kan worden doorgegeven, bijvoorbeeld aan politie. De school heeft hierbij wel steeds de verantwoordelijkheid om af te wegen wat doorgegeven wordt en wat niet. Puur feitelijke informatie, informatie over objectief vaststelbare gegevens, mag altijd worden doorgegeven door de school aan de politie. Hetzelfde geldt voor strafbare feiten die op school plaatsvinden. Ook getuigenissen van leerlingen over strafbare feiten die ze andere leerlingen zagen plegen, vallen hieronder.

De uitzonderingen op het beroepsgeheim kunnen ook ingeroepen worden door de houders van een ambtsgeheim. Ook hier geldt aangifteplicht, meldingsrecht, meldingsrecht (bijvoorbeeld aan het parket) of kan sprake zijn van een noodtoestand. Bovendien geldt ook de verplichting hulp te verlenen aan een persoon in groot gevaar (hulpplicht en schuldig verzuim). Leerlingen die een acuut gevaar lopen door eigen toedoen of door toedoen van anderen, moeten dus geholpen worden. We denken dan bijvoorbeeld aan een leerling die vertelt dat hij/zij thuis mishandeld wordt of een jongere waarbij men ernstige gedragsveranderingen vaststelt bij extreem gedachtengoed en de inschatting maakt dat deze zou kunnen leiden tot extremistische acties.

Wat doet de politie met deze informatie?

De aanpak van de politie is afhankelijk van hun wettelijke opdrachten en vastgelegde procedures. Hun reactie dient steeds in verhouding te staan met het beoogde doel, rekening houdend met de risico’s dat dit met zich mee kan brengen. Dwangmiddelen kunnen enkel worden gebruikt onder de voorwaarden die door de wet zijn bepaald. Politiediensten dienen ook de misdaden en wanbedrijven waarvan zij kennis krijgen vast te stellen en te melden aan de Procureur des Konings.

Uiteraard is het zo dat de politie de school als partner dient te beschouwen. Het is belangrijk dat de school en het aanspreekpunt bij de politie op voorhand duidelijke afspraken maken over wat gemeld wordt en wat niet. Zo zijn vechtpartijen en het innemen van drugproducten op school strikt genomen ook strafbare feiten, maar een melding bij politie is hier niet altijd aangewezen. Heel vaak kunnen dergelijke incidenten beter binnen de school worden opgelost, bijvoorbeeld door middel van een herstelgericht groepsoverleg begeleid op school of het inschakelen van de nodige hulpverlening.

Het onderscheid tussen een minderjarige en een meerderjarige leerling is niet relevant voor het inschakelen van het vast aanspreekpunt bij de lokale politie door de school. Het onderscheid is wel belangrijk voor het verder politioneel en justitiële verloop van de procedure. Een meerderjarige die misdrijven pleegt, valt onder het strafrecht. Een minderjarige valt onder het jeugdrecht.

1.4. Samenwerken bij de aanpak van spijbelen.

De school is de hoofdverantwoordelijke voor de aanpak van spijbelen. Vanaf de eerste halve dag problematische afwezigheid kan en vanaf de 5de halve dag moet de school haar laten bijstaan door het centrum voor leerlingenbegeleiding. De begeleiding van leerlingen die spijbelen is een verplichte opdracht voor de CLB’s. De school kan enkel contact opnemen met haar aanspreekpunt bij de lokale politie indien de school en het CLB vaststellen dat er bij de ouders manifeste onwil is om hun kind op regelmatige basis naar school te sturen. Het wetgevend kader hierbij is de wet op de leerplicht. Deze wet stelt inbreuken op de verplichtingen opgelegd bij of krachtens de artikelen 1, 2 en 3 strafbaar in hoofde van de personen die de ouderlijke macht uitoefenen of in rechte of in feite de leerplichtige onder hun bewaring hebben. Ernstig schoolverzuim kan wijzen op een situatie waarbij de minderjarige in een problematische opvoedingssituatie verkeert en een toepassing van het jeugdrecht zich opdringt. De politie heeft dan een signaalfunctie naar het jeugdparket.

Merk op dat informatie over het al dan niet aanwezig zijn van een leerling op school feitelijke informatie is, die altijd mag worden doorgegeven.

De samenwerking tussen de verschillende actoren bij spijbelen, staat uitgeschreven in de Vlaamse krachtlijnen rond de aanpak van spijbelen: http://www.onderwijs.vlaanderen.be/nl/Spijbelen-aanpakken-Vlaamse-krachtlijnen.

1.5. Samenwerken bij de aanpak van gebruik en misbruik van drugs en alcohol op school.

Bij het omgaan met alcohol en andere drugs op school is een helder en afgestemd handelingskader nodig. Een drugbeleid op school (DOS), (zie: http://www.vad.be/artikels/detail/drugbeleid-op-school) helpt scholen bij:

- het bepalen van hun houding tegenover middelengebruik;

- uit te klaren hoe er wordt gereageerd wanneer er zich incidenten rond middelengebruik voordoen;

- hoe leerlingen met middelengebruik kunnen worden geholpen;

- enz.

DOS laat o.a. toe om regels en grenzen bij drugs en druggebruik duidelijk te maken en te anticiperen op mogelijke problemen met drugs of druggebruik. Het handelingskader van de school moet rekening houden met het wettelijk kader. In "Juridische handvatten voor het gebruik en misbruik van alcohol en andere drugs op school" (zie: http://www.vad.be/materialen/detail/juridische-handvatten-voor-het-gebruik-en-misbruik-van-alcohol-en-andere-drugs-op-school) wordt er uitvoerig ingegaan op alles wat bij politionele drugcontroles komt kijken met o.a. aandacht voor toegang tot het schooldomein (voor verhoor, fouillering, drugtesten, het inzetten van drughonden, ..) drugcontroles door onderwijspersoneel (aftasten en doorzoeking, sneltesten voor haar, speeksel, urine en bloed), screening door CLB-artsen en drugscontroles door de werkgever.

1.6. Welke informatie kunnen de scholen verwachten nadat zij een beroep deden op het vast aanspreekpunt bij de lokale politie?

Binnen een goede samenwerking moet het, in het belang van de leerling, mogelijk zijn om minimale informatie door te geven en elkaar op de hoogte te houden van het verdere verloop. Het aanspreekpunt van de lokale politie engageert zich tot het verstrekken van niet-inhoudelijke informatie. Over de inhoud van het gevoerde onderzoek mag de politie namelijk niets meedelen. Een informatieverstrekking die aantoont dat men met de zaak bezig is, is zeker mogelijk. Bijvoorbeeld, bij spijbelen waar onwil van de ouders werd vastgesteld, laat de politie aan de school weten dat een gesprek met ouders en leerling plaatsvond.

Het is ook nuttig dat er steeds na een tussenkomst van de politie op vraag van een school een soort van evaluatie of debriefing wordt georganiseerd van deze tussenkomst. Dit kan gebeuren op bestaande overlegfora waarop de scholen en politie aanwezig zijn of op een apart overleg hiervoor opgericht. Sowieso is het aangewezen om de samenwerking tussen scholen en lokale politie regelmatig te evalueren, ook als er geen tussenkomsten zijn geweest.

1.7. Tot stand komen van protocolakkoorden tussen de school en de politie.

Om te komen tot een gedragen overeenkomst door alle betrokken partijen is een grondige en diepgaande dialoog nodig. De overeenkomst moet stroken met de filosofie van de gemeenschapsgerichte politiezorg en het zorgbeleid van de school. Voldoende tijd nemen voor het uitwerken van de afspraken en procedures en deze vervolgens gieten in een protocolakkoord, wordt aangeraden.

Voor de scholen moet de overeenkomst/protocolakkoord aansluiten bij de visie op zorg, de leerlingenbegeleiding, het drugsbeleid, de spijbelpreventie,… De samenwerking met de politie kadert binnen de algemene visie en het beleid van de school.

Het protocol moet ook voldoende de lokale situatie weerspiegelen: de problematieken waarmee scholen geconfronteerd worden, kunnen verschillen van regio tot regio en van school tot school. Het protocol moet voldoende ingebed zijn in die lokale context.

De school maakt daarom best eerst zelf een analyse van de feiten en problemen waarmee zij geconfronteerd wordt op school en in de omgeving van de school. Hierbij worden best leerlingen, personeel, CLB en ouders betrokken, zodat de school met een gedragen visie het overleg met politie kan aanvatten.

Het protocol kan afspraken bevatten over:

- het vast aanspreekpunt bij de lokale politie;

- het vast aanspreekpunt bij de school;

- met wie, op welke wijze en wanneer de school contact opneemt ten gevolge van feiten waarbij zij de politie wil inschakelen;

- met wie, op welke wijze en wanneer de politie contact kan opnemen met betrekking tot concrete vragen;

- regelmatig en structureel overleg tussen beide aanspreekpunten;

- ...

2. Afdeling II. De verhouding tussen school/CLB-Dienst voor de Veiligheid van de Staat.

De federale dienst voor de veiligheid van de staat kan, binnen de opdrachten die haar bij de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst zijn toegekend, in het kader van een lopend onderzoek een beroep doen op de discrete medewerking van een instellingenbestuur, school of CLB.

Indien een instellingenbestuur, school of CLB gevat wordt door een dergelijke vraag van de dienst voor de Veiligheid van de Staat, en hierbij vragen heeft over de aard of draagwijdte van de gevraagde info, kan steeds contact opgenomen worden met de juridische dienst van het Agentschap voor Onderwijsdiensten op het nummer 02/553 65 56.