OPGEHEVEN : Decreet tot bekrachtiging van het reglement van de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie tot bepaling van de bestuursbeginselen die van toepassing zijn bij de besluitvorming inzake accreditatie, instellingsreview en toets nieuwe opleiding ten aanzien van opleidingen, dan wel instellingen in de Vlaamse Gemeenschap

  • goedkeuringsdatum
    21 februari 2014
  • publicatiedatum
    B.S.07/10/2014
  • datum laatste wijziging
    01/01/2016

COORDINATIE

impliciet opgeheven door Art. 49, § 1, van het Reglement bij Decr. 23-11-2016 - B.S. 27-1-2017

Het VLAAMS PARLEMENT heeft aangenomen en Wij, REGERING, bekrachtigen hetgeen volgt :

Decreet tot bekrachtiging van het reglement van de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie tot bepaling van de bestuursbeginselen die van toepassing zijn bij de besluitvorming inzake accreditatie, instellingsreview en toets nieuwe opleiding ten aanzien van opleidingen, dan wel instellingen in de Vlaamse Gemeenschap.

Artikel 1.

Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.

Art. 2.

Het reglement van de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie tot bepaling van de bestuursbeginselen die van toepassing zijn bij de besluitvorming accreditatie, instellingsreview en toets nieuwe opleiding ten aanzien van opleidingen, dan wel instellingen in de Vlaamse Gemeenschap, aangenomen door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie op 13 mei 2013, gewijzigd na het advies van de Raad van State van 28 november 2013, en opgenomen in de bijlage die bij dit decreet is gevoegd, wordt bekrachtigd.

BIJLAGE

Reglement tot bepaling van de bestuursbeginselen die van toepassing zijn bij de besluitvorming inzake accreditatie, instellingsreview en toets nieuwe opleiding ten aanzien van opleidingen, dan wel instellingen in de Vlaamse Gemeenschap

Gelet op het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, inzonderheid op artikel 9quinquies, 58bis, § 4 en § 5, 59, § 2, tweede lid, 59ter, § 2 en § 4, 59quater, § 2, tweede lid, 60, § 3, 60sexies, tweede lid, 62, § 7, derde lid en 93sexies, § 1, tweede lid en § 3;

Gelet op het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, inzonderheid op artikel 13;

Gelet op het reglement van 19 februari 2005 tot bepaling van bestuursbeginselen die van toepassing zijn bij de besluitvorming inzake accreditatie en toets nieuwe opleiding ten aanzien van opleidingen van het hoger onderwijs en het hoger beroepsonderwijs in de Vlaamse Gemeenschap;

Na beraadslaging,

Besluit :

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1. De begrippen die in dit reglement worden gehanteerd, moeten worden gelezen in de zin die eraan wordt gegeven in :

1° het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Vlaamse Gemeenschap van België inzake de accreditatie van opleidingen binnen het Nederlandse en het Vlaamse hoger onderwijs, ondertekend te Den Haag op 3 september 2003;

2° het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen;

3° het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs.

Voor de toepassing van dit reglement wordt verstaan onder :

1° instelling: een ambtshalve geregistreerde instelling, een niet(-ambthalve) geregistreerde instelling, een instelling voor voltijds secundair onderwijs, dan wel een centrum voor volwassenenonderwijs in de Vlaamse Gemeenschap;

2° NVAO: het orgaan van de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie dat bij of krachtens verdrag is aangewezen om de in dit reglement opgenomen bevoegdheden uit te oefenen;

3° structuurdecreet: het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.

Art. 2. Dit reglement is van toepassing op de volgende aanvragen die uitgaan van een bestuur van een instelling :

1° accreditatieaanvragen;

2° aanvragen voor een instellingsreview;

3° aanvragen voor een toets nieuwe opleiding.

HOOFDSTUK II. - Onafhankelijkheid en onpartijdigheid

Afdeling 1. - NVAO

Art. 3. De vaststelling van een accreditatierapport en -besluit, een rapport en besluit betreffende een instellingsreview dan wel een toetsingsrapport gebeurt op onafhankelijke en onpartijdige wijze.

Art. 4. § 1. De bestuursleden van de NVAO onthouden zich van de deelname aan de beraadslagingen en beslissingen over een accreditatieaanvraag, een aanvraag voor een instellingsreview, dan wel een toetsingsaanvraag indien sprake is van :

1° een (vroeger) lidmaatschap van :

a) het personeel van de betrokken instelling, ongeacht de aard van de tewerkstelling of de herkomst van de bezoldiging;

b) een bestuursorgaan van de betrokken instelling;

c) een bestuursorgaan van een rechtspersoon waarin de instelling deelneemt;

d) een bestuursorgaan van het ziekenhuis verbonden aan de instelling;

2° het (vroeger) lidmaatschap of de (vroegere) vertegenwoordigingsfunctie in de associatie waartoe de instelling behoort;

3° het (vroeger) verstrekken van adviezen of het (vroeger) uitvoeren van opdrachten ten behoeve van de betrokken instelling;

4° de (vroegere) echtverbintenis of (vroegere) samenwoning of het hebben van familiale banden tot in de tweede graad met een persoon die zich bevindt in een geval van onverenigbaarheid zoals bedoeld in 1°.

Er is geen onverenigbaarheid meer indien het lidmaatschap, de vertegenwoordigingsfunctie, de echtverbintenis of de samenwoning eerder werd beëindigd, of het advies of de opdracht eerder werd opgeleverd, dan in de periode van 5 jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag.

Voor de toepassing van het eerste lid, 1°, d), wordt het Universitair Ziekenhuis Gent, dan wel het Universitair Ziekenhuis Antwerpen beschouwd als verbonden met de Universiteit Gent, respectievelijk de Universiteit Antwerpen.

§ 2. De bestuursleden van de NVAO kunnen zich, naast de in § 1 bedoelde gevallen, op gemotiveerde wijze vrijwillig onthouden van deelname aan de beraadslagingen en beslissingen over een aanvraagdossier.

Art. 5. § 1. EIk instellingsbestuur kan bij de accreditatieaanvraag, dan wel de aanvraag voor een instellingsreview of toets nieuwe opleiding een wrakingsverzoek indienen als het meent dat een bestuurslid zich in één van de in artikel 4, § 1, genoemde gevallen van onverenigbaarheid bevindt. Het wrakingsverzoek kan naderhand worden ingediend, indien de reden tot wraking later is ontstaan of het instellingsbestuur pas later kennis heeft kunnen krijgen van deze reden.

§ 2. Over het wrakingsverzoek wordt onverwijld een beslissing genomen door het bestuur van de NVAO, zetelend zonder het bestuurslid waarop het wrakingsverzoek betrekking heeft.

Afdeling 2. - Reviewcommissie

Art. 6. § 1. De NVAO stelt de reviewcommissie samen volgens de principes zoals vermeld in artikel 93quinquies van het structuurdecreet.

§ 2. Het lidmaatschap van de reviewcommissie is onverenigbaar met :

1° een (vroeger) lidmaatschap van :

a) het personeel van de betrokken instelling, ongeacht de aard van de tewerkstelling of de herkomst van de bezoldiging,

b) een bestuursorgaan van de betrokken instelling,

c) een bestuursorgaan van een rechtspersoon waarin de instelling deelneemt,

d) een bestuursorgaan van het ziekenhuis verbonden aan de instelling;

2° het (vroeger) lidmaatschap of de (vroegere) vertegenwoordigingsfunctie in de associatie waartoe de instelling behoort;

3° het (vroeger) verstrekken van adviezen of het (vroeger) uitvoeren van overheidsopdrachten ten behoeve van de betrokken instelling;

4° de (vroegere) echtverbintenis of (vroegere) samenwoning of het hebben van familiale banden tot in de tweede graad met een onder 1° bedoelde persoon.

Er is geen onverenigbaarheid meer indien het lidmaatschap, de vertegenwoordigingsfunctie, de echtverbintenis of de samenleving eerder werd beëindigd, of het advies of de overheidsopdracht eerder werd opgeleverd, dan in de periode van 5 jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag van een instellingsreview.

Voor de toepassing van het eerste lid, 1°, d), wordt het Universitair Ziekenhuis Gent, dan wel het Universitair Ziekenhuis Antwerpen beschouwd als verbonden met de Universiteit Gent, respectievelijk de Universiteit Antwerpen.

§ 3. De leden van de reviewcommissie ondertekenen een verklaring op eer waarin bevestigd wordt dat zij zich niet in een toestand van onverenigbaarheid bevinden zoals vermeld in § 2. De verklaring op eer wordt aan het dossier toegevoegd. Indien de onverenigbaarheid ontstaat na de ondertekening van de verklaring, meldt de betrokken persoon dit aan de NVAO en trekt hij zich onmiddellijk en volledig uit de zaak terug.

Art. 7. De NVAO deelt de samenstelling van de reviewcommissie schriftelijk mee aan het instellingsbestuur.

Art. 8. § 1. Het betrokken instellingsbestuur kan de NVAO verzoeken een lid van de reviewcommissie te wraken indien het instellingsbestuur meent dat deze persoon zich in één van de in artikel 6, § 2, genoemde gevallen van onverenigbaarheid bevindt.

Het wrakingsverzoek moet worden ingediend binnen een termijn van 5 kalenderdagen, die ingaat de dag na deze van de kennisgeving van de samenstelling van de reviewcommissie. Later ingediende wrakingsverzoeken zijn onontvankelijk, tenzij de reden voor wraking na bedoelde kennisgeving is ontstaan of indien het instellingsbestuur pas later kennis heeft kunnen krijgen van deze reden.

§ 2. De NVAO onderzoekt de zaak onverwijld en wraakt de persoon indien zij daadwerkelijk een onverenigbaarheid vaststelt.

Art. 9. § 1. Indien een lid van de reviewcommissie in de loop van het beoordelingsproces wegvalt, wordt dit lid enkel vervangen indien dit onontbeerlijk is voor het nemen van een rechtsgeldige beslissing.

De vervanging wordt onontbeerlijk geacht indien door het wegvallen van het lid van de reviewcommissie :

1° het totaal aantal leden minder dan 5 bedraagt;

2° de meerderheid van de commissieleden niet werkzaam is in het buitenland;

3° de commissie geen student-lid meer telt;

4° deskundigheden verdwijnen die onmisbaar zijn om een valabel evaluatierapport af te leveren;

5° geen enkel lid nog een voldoende kennis heeft van het Vlaamse hoger onderwijs.

§ 2. De NVAO kan reeds bij de samenstelling van de reviewcommissie voorzien in plaatsvervangers.

Zij kan evenwel ook plaatsvervangers ad hoc aanduiden.

§ 3. Een lid van de reviewcommissie kan te allen tijde vervangen worden, ongeacht de stand van de procedure.

§ 4. Bij de vervanging van een commissielid wordt de nieuwe samenstelling van de reviewcommissie ter kennis gebracht van het instellingsbestuur overeenkomstig artikel 7, behoudens wanneer de vervanger een reeds aangekondigde plaatsvervanger is met toepassing van § 2, eerste lid. In voorkomend geval geldt opnieuw de mogelijkheid tot wraking ten aanzien van het nieuwe lid overeenkomstig artikel 8.

HOOFDSTUK III. - Zorgvuldigheid en redelijkheid

Afdeling 1. - Hoger onderwijs

Onderafdeling 1. - Accreditatieaanvraag

Art. 10. Bij de totstandkoming van een accreditatierapport en -besluit worden de beslisregels gevolgd zoals vermeld in artikel 60 van het structuurdecreet.

Art. 11. Wanneer er sprake is van verschillende opleidingsvarianten zoals vermeld in artikel 59bis van het structuurdecreet, dan is voor een positieve beoordeling van de in het Accreditatiekader genoemde generieke kwaliteitswaarborgen vereist dat dit gunstige oordeel geldt ten aanzien van de verschillende opleidingsvarianten afzonderlijk. Onder `positieve beoordeling' moet worden verstaan een beoordeling die geen onvoldoende is.

Onderafdeling 2. - Aanvraag voor een instellingsreview

Art. 12. Een besluit betreffende een instellingsreview is :

1° positief indien het oordeel voor alle in het Beoordelingskader Instellingsreview genoemde onderwerpen voldoet of ten dele voldoet;

2° positief met beperkte geldigheidsduur indien minstens één en maximum drie onderwerp(en) niet voldoe(t)n;

3° negatief indien elk onderwerp wordt beoordeeld als "voldoet niet".

Onderafdeling 3. - Aanvraag voor een toets nieuwe opleiding

Art. 13. Een toetsingsrapport is :

1° positief indien het oordeel voor alle in het Toetsingskader genoemde generieke kwaliteitswaarborgen voldoende is; de opleiding voldoet in dat geval aan de vereiste basiskwaliteit;

2° negatief indien het oordeel voor één of meer in het Toetsingskader genoemde generieke kwaliteitswaarborgen onvoldoende is; de opleiding voldoet in dat geval niet aan de vereiste basiskwaliteit.

Art. 14. De bepalingen van artikel 11 zijn op overeenkomstige wijze van toepassing.

Afdeling 2. - Hoger beroepsonderwijs

Art. 15. Een HBO5-toetsingsrapport is positief indien alle samenvattende oordelen over de in het Beoordelingskader HBO5 genoemde onderwerpen voldoende is.

Indien als onvoldoende beoordeelde facetten naar het oordeel van de NVAO gecompenseerd worden door sterktes binnen andere facetten van hetzelfde onderwerp, wordt een onderwerp als voldoende beoordeeld.

Afdeling 3. - Interne kwaliteitszorg

Art. 16. De NVAO ontwikkelt en hanteert een interne procedure van kwaliteitszorg van de NVAO, die inzonderheid rekening houdt met de consistentie in de besluitvorming.

HOOFDSTUK IV. - Motiveringsplicht

Art. 17. § 1. De NVAO vermeldt bij elke uitvoerbare beslissing die voorafgaat aan het uitbrengen van een besluit en/of rapport :

1° de concrete feiten die aan de grondslag liggen van de beslissing;

2° de toepasselijke gronden waarop de beslissing steunt;

3° hoe en waarom die gronden, uitgaande van de vermelde feiten, tot de beslissing leiden.

De motivering moet een voldoende grondslag zijn voor alle onderdelen van de beslissing.

De motivering wordt uiteengezet in de beslissing zelf of in een aan de beslissing toegevoegde nota.

§ 2. De formele motivering kan geheel of gedeeltelijk volstaan met een verwijzing naar een uitgebracht advies indien :

1° het advies zelf geheel of gedeeltelijk de motivering van de beslissing bevat;

2° het advies aan de beslissing wordt toegevoegd;

3° voorafgaand aan de verwijzing blijk wordt gegeven van het feit dat over het geheel of gedeeltelijk navolgen van het advies is gedelibereerd.

Art. 18. Accreditatierapporten geven uitdrukkelijk aan op welke wijze de verschillende in het structuurdecreet en het Accreditatiekader opgenomen beslisregels op het visitatierapport en op de opleiding zijn toegepast.

Art. 19. Rapporten betreffende een instellingsreview geven uitdrukkelijk aan op welke wijze de verschillende in het structuurdecreet en het Beoordelingskader Instellingsreview opgenomen beslisregels op de instelling zijn toegepast.

Art. 20. Toetsingsrapporten geven uitdrukkelijk aan op welke wijze de verschillende in het Toetsingskader opgenomen beslisregels op de opleiding zijn toegepast.

HOOFDSTUK V. - Openbaarheid

Art. 21. Als de Vlaamse Regering heeft beslist om een voorgestelde opleiding als nieuwe opleiding te erkennen wordt het aan de erkenningsbeslissing voorafgaande toetsingsrapport onmiddellijk bekendgemaakt op de website van de NVAO.

Art. 22. De NVAO vermeldt bij elk uitvoerbare en te betekenen beslissing de mogelijkheden inzake bezwaar en beroep.

HOOFDSTUK VI. - Opvragen van aanvullende informatie, toelichtingen en/of verduidelijkingen

Art. 23. De bepalingen van dit hoofdstuk betreffen de mogelijkheid van de NVAO om aanvullende informatie, toelichtingen en/of verduidelijkingen te vragen bij :

1° het evaluatieorgaan en/of het instellingsbestuur aangaande een accreditatieaanvraag, voorzien van een visitatierapport, zoals vermeld in artikel 58bis, § 4, van het structuurdecreet;

2° het instellingsbestuur aangaande een accreditatieaanvraag, voorzien van een opleidingsdossier, zoals vermeld in artikel 59ter, § 2, van het structuurdecreet;

3° het instellingsbestuur aangaande een aanvraag betreffende een instellingsreview, zoals vermeld in artikel 93sexies, § 1, tweede lid, van het structuurdecreet.

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op vragen vanwege de NVAO die betrekking hebben op onduidelijkheden aangaande de feitelijke opleidingsgegevens zoals daar zijn de benaming, de eventuele opleidingsvarianten, en dergelijke. Daartoe kan de NVAO steeds, en eventueel ook telefonisch, het evaluatieorgaan en/of het instellingsbestuur raadplegen.

Art. 24. De NVAO gaat over tot het opvragen van aanvullende informatie, toelichtingen en/of verduidelijkingen :

1° wanneer er twijfel bestaat over (de interpretatie van) de in het visitatierapport verwoorde beoordelingen;

2° wanneer er, op basis van het voorgelegde opleidingsrapport, twijfel bestaat over de aanwezigheid van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen.

De NVAO kan eveneens aanvullende informatie, toelichtingen en/of verduidelijken opvragen wanneer zij dit in het licht van het zorgvuldigheidsbeginsel nodig of nuttig acht.

Art. 25. § 1. Een verzoek tot het verstrekken van aanvullende informatie, toelichtingen en/of verduidelijkingen door de NVAO gebeurt steeds schriftelijk.

§ 2. Een verzoek zoals bedoeld in § 1 vermeldt :

1° de motivering voor het opvragen van aanvullende informatie, toelichtingen en/of verduidelijkingen;

2° voldoende duidelijk welke aanvullende informatie, toelichtingen en/of verduidelijkingen moeten worden verstrekt;

3° of het verzoek schriftelijk en/of mondeling, in het raam van een gesprek, moet worden beantwoord;

4° in het geval van een schriftelijke beantwoording: de termijn waarbinnen het gevraagde moet worden aangeleverd; deze termijn mag niet korter zijn dan 15 kalenderdagen en houdt desgevallend rekening met vakantieperiodes.

Een gesprek, zoals bedoeld in het eerste lid, 2°, wordt georganiseerd in onderling overleg met het evaluatieorgaan en/of het instellingsbestuur. Het staat het evaluatieorgaan en/of het instellingsbestuur vrij om tijdens het gesprek een relevante schriftelijke notitie over te maken. Alleszins wordt van het gesprek door de NVAO een verslag opgemaakt dat, voorafgaand aan de definitieve vaststelling ervan, voor commentaar wordt voorgelegd aan alle gesprekspartners.

Art. 26. De NVAO betrekt de aanvullende informatie, toelichtingen en/of verduidelijkingen bij haar besluitvorming. Zij maakt dit inzichtelijk door in het accreditatierapport, dan wel het rapport betreffende de instellingsreview te vermelden welke bijkomende informatie, toelichtingen en/of verduidelijkingen zijn opgevraagd, alsook de resultaten van die opvraging.

HOOFDSTUK VII. - Toekennen van een accreditie voor een periode van ten hoogste drie jaar

Afdeling 1. - Algemeen

Art. 27. De NVAO neemt een positief accreditatiebesluit dat geldt voor een periode van ten minste één jaar en ten hoogste drie jaar wanneer zij op grond van het visitatierapport besluit dat de opleiding of één of meerdere opleidingsvarianten slechts voldoen aan één of twee generieke kwaliteitswaarborgen.

Afdeling 2. - Herstelplan

Art. 28. § 1. Een accreditatieaanvraag die gestoeld is op een visitatierapport dat aangeeft dat de opleiding of één of meerdere opleidingsvarianten slechts voldoen aan één of twee generieke kwaliteitswaarborgen is voorzien van een herstelplan dat betrekking heeft op de als onvoldoende beoordeelde generieke kwaliteitswaarborgen voor de betrokken opleiding(svariant)(en). Het herstelplan omvat een beknopte, doch heldere weergave van de voorziene acties, middelen en indicatoren, gesitueerd binnen een realistisch tijdskader dat de in artikel 27 bedoelde maximale termijn van drie jaar niet mag overschrijden.

§ 2. Het herstelplan kan door de NVAO ter beoordeling worden voorgelegd aan de commissie die het visitatierapport heeft opgesteld, dan wel aan een beperktere of andere commissie, bestaande uit ten minste drie leden, waaronder ten minste één vakdeskundige en één onderwijsdeskundige. Indien er voor de herstelplanbeoordeling nieuwe commissieleden worden ingeschakeld die niet betrokken waren bij de totstandkoming van het visitatierapport, dan zijn de bepalingen van artikel 6, § 2 en § 3, op overeenkomstige wijze van toepassing.

In voorkomend geval bezorgt de commissie de NVAO binnen een bepaalde termijn een schriftelijk advies aangaande het voorgelegde herstelplan.

§ 3. De NVAO beoordeelt, desgevallend op basis van het commissieadvies zoals bedoeld in § 2, tweede lid, het aanvraagdossier met inachtname van het voorgelegde herstelplan.

Een herstelplan dat afdoende wordt bevonden heeft tot gevolg dat de NVAO een besluit neemt in de zin van artikel 27. De NVAO houdt bij de toekenning van de duurtijd van de accreditatie rekening met het tijdskader dat in het als afdoende beoordeelde herstelplan is uitgewerkt.

Een herstelplan dat niet afdoende wordt bevonden heeft tot gevolg dat de NVAO haar bevindingen omtrent het herstelplan, desgevallend voorzien van het commissieadvies zoals bedoeld in § 2, tweede lid, overmaakt aan het instellingsbestuur met het verzoek om het herstelplan binnen een bepaalde termijn te herzien. Het bijgestelde herstelplan wordt opnieuw beoordeeld conform de bepalingen van dit artikel.

Afdeling 3. - Vrijwillige stopzetting van één of meer opleidingsvarianten

Art. 29. Indien het accreditatiebesluit, zoals bedoeld in artikel 27, gestoeld is op het feit dat in één of meerdere opleidingsvarianten onvoldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, dan kan het instellingsbestuur besluiten tot de stopzetting van deze variant(en). Het instellingsbestuur bericht in voorkomend geval de NVAO van deze stopzetting schriftelijk en voorafgaand aan de definitieve vaststelling van het accreditatierapport en -besluit. In het geval van stopzetting van de betreffende variant(en) kent de NVAO een accreditatietermijn toe van acht, dan wel zes jaar, conform de bepalingen van artikel 60, § 2, van het structuurdecreet.

Afdeling 4. - Accreditatieprocedure na tijdelijke accreditatie

Art. 30. Het instellingsbestuur dient uiterlijk vier maanden voor het verstrijken van de in artikel 27 bedoelde accreditatie een nieuwe accreditatieaanvraag in op basis van een nieuw visitatierapport dat betrekking heeft op de generieke kwaliteitswaarborgen die in het initiële visitatierapport niet met een voldoende zijn beoordeeld.

De accreditatieaanvraag wordt ingediend binnen een periode van twee maanden na de publicatie van het nieuwe visitatierapport.

Indien het accreditatiebesluit, zoals bedoeld in artikel 27, gestoeld is op het feit dat in één of meerdere opleidingsvarianten onvoldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en het instellingsbestuur heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot stopzetting van de variant(en), dan heeft het nieuwe visitatierapport enkel betrekking op de als onvoldoende beoordeelde generieke kwaliteitswaarborgen voor de betreffende variant(en).

Art. 31. De NVAO neemt op basis van de accreditatieaanvraag zoals bedoeld in artikel 30 een nieuw accreditatiebesluit :

1° voor wat betreft een aanvraag, gesteund op een nieuw visitatierapport dat betrekking heeft op een volledige opleiding :

a) indien de opleiding voldoet aan alle generieke kwaliteitswaarborgen wordt een positief accreditatiebesluit genomen dat, conform de bepalingen van artikel 60, § 2, van het structuurdecreet, geldt voor een termijn van acht, dan wel zes jaar, verminderd met de termijn van de accreditatie, bedoeld in artikel 27;

b) indien de opleiding niet voldoet aan alle generieke kwaliteitswaarborgen wordt een negatief accreditatiebesluit genomen waardoor de instelling de opleiding moet stopzetten. Vanaf het academiejaar, volgend op het academiejaar waarin de negatieve accreditatiebeslissing is genomen mogen geen nieuwe studenten meer worden ingeschreven;

2° voor wat betreft een aanvraag, gesteund op een nieuw visitatierapport dat betrekking heeft op één of meerdere opleidingsvarianten :

a) indien de opleidingsvariant(en) voldoe(t)(n) aan alle generieke kwaliteitswaarborgen wordt een positief accreditatiebesluit genomen dat, conform de bepalingen van artikel 60, § 2, van het structuurdecreet, geldt voor een termijn van acht, dan wel zes jaar, verminderd met de termijn van de accreditatie, bedoeld in artikel 27;

b) indien de opleidingsvariant(en) niet voldoe(t)(n) aan alle generieke kwaliteitswaarborgen wordt een positief accreditatiebesluit genomen voor wat betreft de opleiding, doch met uitsluiting van de als onvoldoende beoordeelde variant(en), waardoor de instelling de betreffende variant(en) moet stopzetten. Vanaf het academiejaar, volgend op het academiejaar waarin de nieuwe accreditatiebeslissing is genomen, mogen geen nieuwe studenten meer worden ingeschreven voor de uitgesloten variant(en). De accreditatie geldt, conform de bepalingen van artikel 60, § 2, van het structuurdecreet, voor een termijn van acht, dan wel zes jaar, verminderd met de termijn van de accreditatie, bedoeld in artikel 27.

HOOFDSTUK VIII. - Verdedigingsbeginsel

Art. 32. De bepalingen van dit hoofdstuk betreffen het recht van instellingsbesturen om bezwaren en/of opmerkingen te formuleren bij :

1° een ontwerp van besluit tot verlenging van de lopende accreditatie met ten hoogste 1 jaar wanneer de NVAO op grond van een accreditatieaanvraag, voorzien van een visitatierapport, niet tot een accreditatierapport en -besluit kan komen, zoals vermeld in artikel 58bis, § 5, van het structuurdecreet;

2° een ontwerp van besluit tot verlenging van de lopende accreditatie met ten hoogste 1 jaar wanneer de NVAO op grond van een accreditatieaanvraag, voorzien van een opleidingsdossier, niet tot een positief accreditatierapport en -besluit kan komen, zoals vermeld in artikel 59ter, § 4, van het structuurdecreet;

3° een ontwerp van accreditatierapport en -besluit, zoals vermeld in artikel 59quater, § 2, tweede lid, van het structuurdecreet;

4° een ontwerp van toetsingsrapport, zoals vermeld in artikel 62, § 7, derde lid, van het structuurdecreet;

5° een ontwerp van rapport en besluit betreffende een instellingsreview, zoals vermeld in artikel 93sexies, § 2, tweede lid, van het structuurdecreet;

6° een ontwerp van toetsingsrapport, zoals vermeld in artikel 23, § 1, en artikel 37 van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs.

Art. 33. § 1. Opmerkingen aangaande een ontwerp kunnen steeds worden overgemaakt aan de NVAO in welke vorm ook. Deze opmerkingen zijn van technische aard.

§ 2. Bezwaren aangaande een ontwerp worden aan de NVAO overgemaakt met inachtname van de beginselen zoals vermeld in dit hoofdstuk. Deze bezwaren betreffen de grond van het ontwerp.

Een instellingsbestuur geeft telkens duidelijk aan of een overgemaakte bedenking een opmerking of een bezwaar betreft.

Art. 34. Bezwaren worden in een bezwaarschrift aan de NVAO bezorgd. Het instellingsbestuur kan aan het bezwaarschrift de stukken toevoegen die het relevant acht. De stukken zijn gebundeld en worden op een inventaris ingeschreven.

In het bezwaarschrift wordt een voldoende en duidelijke omschrijving gegeven van volgende elementen :

1° de geschonden geachte regel en/of behoorlijkheidsnorm;

2° de wijze waarop die regel en/of behoorlijkheidsnorm naar het oordeel van het instellingsbestuur door het ontwerp geschonden word(t)(en).

Art. 35. De NVAO toetst de ontvankelijkheid van elk inkomend bezwaarschrift.

Een bezwaarschrift is onontvankelijk als ten minste één van de hieronder genoemde voorwaarden is vervuld :

1° het bezwaarschrift is niet ingediend door of namens het instellingsbestuur;

2° het bezwaarschrift is niet ingediend :

a) voor de gevallen bedoeld in artikel 32, 1°, 2°, 3° en 5° : binnen een vervaltermijn van 15 kalenderdagen, ingaand de dag na deze van ontvangst van het ontwerp;

b) voor de gevallen bedoeld in artikel 32, 4° : binnen een vervaltermijn van 10 kalenderdagen, ingaand de dag na deze van ontvangst van het ontwerp;

3° het bezwaarschrift voldoet manifest niet aan artikel 34, tweede lid.

Indien de NVAO vaststelt dat het bezwaarschrift onontvankelijk is, wordt de procedure als afgehandeld beschouwd. Het instellingsbestuur wordt daarvan onverwijld schriftelijk in kennis gesteld.

Art. 36. Bij het uitbrengen van een eindbeslissing over een ontvankelijk bezwaarschrift neemt de NVAO een bijzondere motiveringsplicht in acht. In de motivering wordt aangegeven op welke wijze gevolg werd gegeven aan de verschillende door het instellingsbestuur aangevoerde bezwaren.

Art. 37. Het instellingsbestuur heeft het recht om zich bij de in dit hoofdstuk bedoelde bezwarenprocedure te laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman. Elke vertrouwenspersoon kan optreden als raadsman.

De NVAO kan van een raadsman een schriftelijke machtiging verlangen, behoudens in het geval deze raadsman ingeschreven is als advocaat of als advocaat-stagiair.

Art. 38. De NVAO werkt de in dit hoofdstuk bedoelde bezwarenprocedure nader uit door middel van een procedurereglement. Daarbij wordt minstens voorzien in de oprichting van een adviescollege dat de NVAO adviseert aangaande elk ontvankelijk bezwaarschrift.

HOOFDSTUK XI. - Intrekbaarheid van beslissing

Art. 39. § 1. De NVAO kan een onregelmatig genomen negatief besluit en het bijhorende rapport betreffende een accreditatieaanvraag, dan wel een aanvraag voor een instellingsreview intrekken gedurende de termijn waarbinnen de vernietiging ervan kan worden gevraagd aan de Vlaamse Regering.

Na een intrekking herformuleert de NVAO het ingetrokken rapport en besluit rekening houdend met het recht van het instellingsbestuur om aangaande het nieuwe ontwerp bezwaren en opmerkingen te maken, zoals bedoeld in hoofdstuk VII.

§ 2. De NVAO kan toetsingsrapporten niet intrekken. Zo de NVAO een gebrek in een toetsingsrapport vaststelt, meldt zij dit onverwijld aan de Vlaamse Regering.

§ 3. De NVAO kan onregelmatig genomen beslissingen voorafgaand aan het uitbrengen van een accreditatierapport en -besluit, een rapport en besluit betreffende een instellingsreview dan wel een toetsingsrapport, intrekken totdat het betrokken rapport en/of besluit definitief is uitgebracht. Als die intrekking niet tijdig gebeurt en het rapport en/of besluit wordt door de beslissing aangetast, dan zijn de bepalingen van § 1, dan wel § 2 van toepassing.

HOOFDSTUK X. - Slotbepalingen

Art. 40. Het reglement van 19 februari 2005 tot bepaling van bestuursbeginselen die van toepassing zijn bij de besluitvorming inzake accreditatie en toets nieuwe opleiding ten aanzien van opleidingen van het hoger onderwijs en het hoger beroepsonderwijs in de Vlaamse Gemeenschap wordt opgeheven.

Art. 41. Dit reglement en elke wijziging daarvan worden voor opname in het Belgisch Staatsblad aangeboden.

Zij worden tevens bekendgemaakt op de website van de NVAO.

Art. 42. Dit reglement treedt in werking op 13 mei 2013. Het houdt op uitwerking te hebben indien het op 13 mei 2014 nog niet is bekrachtigd bij decreet.