Opgelet! Om adequaat met de gevolgen van de coronacrisis voor onderwijs te kunnen omgaan, werden enkele dringende tijdelijke maatregelen genomen. Bepaalde regelgeving die u in deze omzendbrief vindt, kan daardoor tijdelijk door een dringende maatregel aangepast zijn. Deze omzendbrief moet u daarom samenlezen met omzendbrief BaO/2020/01.
In het kader van de Corona-maatregelen werd mogelijk gemaakt dat CLB’s tot 31 augustus 2020 een tijdelijk verslag kunnen opmaken voor het schooljaar 2020-2021. Leerlingen voor wie een tijdelijk verslag werd opgemaakt, komen in het schooljaar 2020-2021 in aanmerking voor ondersteuning in het kader van het ondersteuningsmodel. Deze maatregel werd met het decreet van 30 oktober 2020 tot het nemen van dringende tijdelijke maatregelen in het onderwijs naar aanleiding van de coronacrisis (IV) verlengd voor het schooljaar 2021-2022.
In het decreet over diverse maatregelen voor het onderwijs werd de transitieperiode van het ondersteuningsmodel nog met één schooljaar (2022-2023) verlengd.
In het decreet van 25 juni 2021 tot het nemen van dringende tijdelijke maatregelen in het onderwijs naar aanleiding van de coronacrisis (VIII) werd het mogelijk gemaakt dat de CLB’s van de scholen voor secundair onderwijs meer tijd krijgen om nieuwe gemotiveerde verslagen op te maken. De gemotiveerde verslagen die opgemaakt zijn in het basisonderwijs blijven rechtsgeldig om ondersteuning aan te vragen voor leerlingen die op 1 september 2021 overstappen naar het secundair onderwijs.
Het regeerakkoord van de Vlaamse Regering stelt een begeleidingsdecreet in het vooruitzicht ter vervanging van het M-decreet. De transitieperiode van het ondersteuningsmodel wordt verlengd in het schooljaar 2020-2021, het schooljaar 2021-2022 en het schooljaar 2022-2023. In tussentijd wordt gewerkt aan een nieuw decreet over leersteun, waar een definitief leersteunmodel deel van zal uitmaken. Voor meer informatie zie: Naar een decreet leersteun voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften (vlaanderen.be).
1.
Inleiding
Vanaf het school- en academiejaar 2017-2018 trad een nieuw ondersteuningsmodel in werking om scholen en centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs (verder steeds samen vernoemd als scholen) en instellingen hoger onderwijs te ondersteunen in het omgaan met leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften en studenten met een functiebeperking.
Een nieuw model van ondersteuning invoeren veroorzaakt onvermijdelijk verschuivingen. Om deze verschuivingen zowel voor de betrokken personeelsleden als voor de betrokken leerlingen en hun ouders met zorg door te voeren werd op 1 september 2017 gestart met een transitieperiode van drie schooljaren. Die is bedoeld om de hoger genoemde effecten geleidelijk te laten gebeuren. De transitieperiode wordt verlengd in het schooljaar 2020-2021, schooljaar 2021-2022 en schooljaar 2022-2023.
Met het decreet betreffende het onderwijs XXVII werd de noodzakelijke decretale basis ingeschreven in:
- het decreet basisonderwijs: artikel 172quinquies werd toegevoegd;
- de codex secundair onderwijs: artikel 314/8 werd toegevoegd;
- de codex hoger onderwijs: er werden wijzigingen aangebracht aan de artikelen II.73, II.117 tot II.120, II.276 en artikel III.67.
Het nieuwe ondersteuningsmodel vervangt het GON, ION en de waarborgregeling. De middelen die voor deze ondersteuningsvormen bestonden, zijn behouden gebleven. Het gaat over:
- de begeleidingseenheden GON, ION en afwijkingslestijden/-lesuren en -uren GON-autismespectrumstoornis (ASS): 32.587 begeleidingseenheden, waarvan 21.029 voor het basisonderwijs en 11.558 voor het secundair onderwijs;
- de waarborglestijden, -lesuren en –uren die jaarlijks fluctueren naargelang de evolutie van de leerlingenaantallen in het buitengewoon onderwijs;
- een extra budget van 15,2 miljoen euro. Hiervan werd 11,2 miljoen euro voorzien voor het ondersteuningsmodel in het basis- en secundair onderwijs, o.a. voor de ondersteuning in het gewoon onderwijs van kleuters met een verstandelijke beperking (type 2) en leerlingen met een gedrags- of emotionele stoornis (type 3). Dit komt overeen met 2.120 lestijden en 1.302 uren voor het basisonderwijs en 1.410 lesuren en 886 uren voor het secundair onderwijs. 4 miljoen euro werd voorzien voor de uitbouw van een eigen ondersteuningsmodel voor het hoger onderwijs ter vervanging van GON in het hoger onderwijs. De GON-begeleidingseenheden die gepresteerd werden in het hoger onderwijs kwamen hierdoor beschikbaar voor aanwending in het basisonderwijs en secundair onderwijs.
Het decreet van 6 juli 2018 heeft wijzigingen aangebracht aan de oorspronkelijke regelgeving van het ondersteuningsmodel. Zo werd er een gegarandeerde jaarlijkse omkadering voor de ondersteuningsnetwerken ingeschreven. Die gegarandeerde omkadering werd met het programmadecreet van 26 juni 2020bij de aanpassing van de begroting 2020 verhoogd. Dit betekent dat de omkadering van de ondersteuningsnetwerken vanaf het schooljaar 2020-2021 nooit lager kan zijn dan 18.974 lestijden en 17.845 uren voor basisonderwijs en 10.761 lesuren en 3.614 uren voor secundair onderwijs.
Het decreet van 5 april 2019 betreffende het onderwijs XXIX heeft een nieuw omkaderingsmechanisme vastgelegd voor de ondersteuning van scholen voor gewoon onderwijs met leerlingen met een gemotiveerd verslag, verslag of inschrijvingsverslag type 2, 4, 6 of 7. Dat nieuwe mechanisme vervangt de jaarlijkse voorafname voor deze types op het globale budget van het ondersteuningsmodel zoals dat in de oorspronkelijke regelgeving van het ondersteuningsmodel was voorzien. Er werd voor het schooljaar 2018-2019 een extra budget van 16,7 miljoen euro vrijgemaakt. Vanaf het schooljaar 2019-2020 varieert het budget mee met het aantal leerlingen en het aantal lestijden/lesuren, uren en begeleidingseenheden die ze genereren.
2.
Ondersteuning in basisonderwijs en secundair onderwijs
2.1.
Voor wie is de ondersteuning bedoeld?
De middelen van het ondersteuningsmodel zijn bedoeld om scholen voor gewoon onderwijs te ondersteunen voor leerlingen met een gemotiveerd verslag of een verslag en voor leerlingen met een inschrijvingsverslag die vallen onder de overgangsmaatregel van het M-decreet. Die overgangsmaatregel komt erop neer dat voor leerlingen die toegelaten werden tot GON/ION op basis van een oud inschrijvingsverslag, dat inschrijvingsverslag niet moet omgezet worden in een gemotiveerd verslag of een verslag als het type (en in geval van verslag voor secundair onderwijs ook de opleidingsvorm) of het onderwijsniveau van de leerling niet wijzigen.
Ook leerlingen binnen Se-n-Se opleidingen en leerlingen binnen HBO5 verpleegkunde kunnen via een gemotiveerd verslag of verslag ondersteuning krijgen.
Vanaf 1 september 2022 hebben leerlingen met een gemotiveerd verslag of verslag die een duaal structuuronderdeel of een aanloopstructuuronderdeel volgen in de centra voor de vorming zelfstandigen en KMO (Syntra vzw) recht op ondersteuning.
Het bovenstaande betekent dat een school voor gewoon onderwijs geen ondersteuning kan vragen vanuit het ondersteuningsmodel:
- voor noden die zich situeren in de fase van basiszorg1 of verhoogde zorg2 . Van scholen wordt verwacht dat ze een zorgcontinuüm uitbouwen en verantwoordelijkheid opnemen voor een kwaliteitsvolle invulling van de basiszorg en verhoogde zorg. Daartoe wendt de school haar reguliere middelen aan en de middelen die ze in het kader van het zorg- en gelijke kansenbeleid ontvangt. De school kan zich ook laten ondersteunen door de pedagogische begeleiding (schoolondersteuning) en het CLB (bv. in het kader van consultatieve leerlingenbegeleiding);
- wanneer er voor een leerling nog geen handelingsgericht diagnostisch traject werd doorlopen dat is uitgemond in de opmaak van een gemotiveerd verslag of verslag (fase van uitbreiding van zorg3 en fase van individueel aangepast curriculum).
De school voor gewoon onderwijs speelt een belangrijke rol tijdens het handelingsgericht diagnostisch traject.
Wanneer de basiszorg en verhoogde zorg voor een leerling ontoereikend is en de school voor gewoon onderwijs een beroep wil doen op ondersteuning vanuit het ondersteuningsmodel, zal er door het CLB, samen met de school, de ouders en de leerling een handelingsgericht diagnostisch traject doorlopen worden.
Het is essentieel dat de school voor gewoon onderwijs tijdens dat traject en op basis van het leerlingendossier of leerlingvolgsysteem, een synthese geeft van de maatregelen die ze tijdens de fase van basiszorg en verhoogde zorg heeft genomen. Dit moet bijdragen tot het in beeld brengen van de onderwijsbehoeften van de leerlingen en de ondersteuningsnoden van de leerkracht(en).
Het handelingsgericht diagnostisch traject kan aanleiding geven tot:
- Het advies dat verder maatregelen op niveau van basiszorg of verhoogde zorg genomen kunnen worden en dat er (nog) geen gemotiveerd verslag of verslag wordt opgemaakt. De school kan zich laten ondersteunen door de pedagogische begeleiding bij de verdere uitbouw van de basiszorg en verhoogde zorg;
- De opmaak van een gemotiveerd verslag;
- De opmaak van een verslag of de opmaak van een voorlopig verslag voor type 3 (hierover volgt in punt 2.3.2. nog meer toelichting).
Voor de types 2, 3, 4, 6, 7 en 9 is er voor de opmaak van een verslag ook een diagnose nodig. Soms moet die diagnose komen van een externe multidisciplinaire dienst omdat het CLB de vereiste diagnose niet zelf kan stellen. Voor de opmaak van een gemotiveerd verslag is een diagnose geen noodzakelijke voorwaarde meer (zie 2.2.1.).
Het decreet van 6 juli 2018 bracht een aantal belangrijke wijzigingen aan de oorspronkelijke regeling van het ondersteuningsmodel aan die gevolgen hadden voor de doelgroep van het ondersteuningsmodel:
- Wijzigingen aan de voorwaarden voor de opmaak van een gemotiveerd verslag;
- Wijzigingen aan de criteria voor type 2;
- Het voorlopig verslag type 3.
2.2.
Het gemotiveerd verslag
2.2.1.
Algemeen
Om als school voor gewoon basisonderwijs in aanmerking te komen voor ondersteuning vanuit het ondersteuningsmodel is het doorlopen van een handelingsgericht diagnostisch traject (HGD-traject) met de opmaak van een gemotiveerd verslag door een CLB vereist.
Bij een vraag van een school voor gewoon onderwijs start het CLB een HGD-traject op (fase van uitbreiding van zorg). Het HGD-traject dient kwaliteitsvol te verlopen, maar de overheid legt hier geen vormvereisten op (schrijfwijzer, ICF-kader, …). CLB-medewerkers registreren de informatie bekomen uit hun interventies in het multidisciplinair dossier van de leerling.Het betreft de volgende inhoudelijke elementen die de basis vormen voor verder overleg met ouders, leerling, school en ondersteunende instantie om het ondersteuningstraject samen verder uit te tekenen:
- de onderwijsbehoeften van de leerling en de ondersteuningsbehoeften van ouders en schoolteam. De school voor gewoon onderwijs formuleert die ondersteuningsbehoeften in overleg met de leerling, de ouders, het schoolteam en het centrum voor leerlingenbegeleiding;
- de maatregelen, met inbegrip van compenserende of dispenserende maatregelen, die voor de leerling al genomen werden of nodig zijn;
- de motivering dat de ondersteuning in het kader van het ondersteuningsmodel nodig en voldoende is om de leerling binnen het gemeenschappelijk curriculum te laten participeren;
- de aanduiding van het type door de omschrijving van de specifieke deskundigheid die vereist is;
- een algemene omschrijving van de ondersteuning die de school voor gewoon onderwijs nodig heeft en de wijze waarop de school voor buitengewoon onderwijs daaraan tegemoet kan komen;
- de beschrijving van eventuele andere ondersteuning door onderwijsexterne diensten.
Het gemotiveerd verslag blijft als begrip behouden in de regelgeving, maar neemt vanaf 1 september 2020 de vorm aan van een korthandelingsgericht advies voor ondersteuning vanuit het ondersteuningsmodel. CLB-medewerkers registreren dit handelingsgericht advies in het multidisciplinair dossier van de leerling. Ze moeten geen apart document meer opmaken. In plaats van een gemotiveerd verslag af te leveren conform het sjabloon en de schrijfwijzer die door de sector ontwikkeld zijn, volstaat een handelingsgericht advies voor ondersteuning vanuit het ondersteuningsmodel. Uit het multidisciplinair dossier kan wel steeds een weergave van het handelingsgericht advies voor ondersteuning getrokken worden om aan relevante betrokkenen te bezorgen.
Het handelingsgericht advies bevat een datum van opmaak en een ingangsdatum. Er moeten geen documenten ondertekend worden. Wanneer ouders niet akkoord zouden gaan met het handelingsgericht advies kan een inzet van ondersteuning gericht op de school, de leraar of het lerarenteam niet verhinderd worden. De inzet van ondersteuning en het akkoord van ouders moet deel uitmaken van het overlegproces om tot het handelingsgericht advies voor ondersteuning vanuit het ondersteuningsmodel te komen.
Het CLB blijft de verantwoordelijkheid dragen om, na overleg, te beslissen tot een handelingsgericht advies voor ondersteuning vanuit het ondersteuningsmodel. Dit moet er mee toe kunnen bijdragen dat de toestroom van leerlingen met een gemotiveerd verslag beheersbaar blijft.
De gemotiveerde verslagen die opgemaakt werden voor 1 september 2020, zijn tot stand gekomen op basis van de regelgeving die toen van kracht was, en zijn ook na 1 september 2020 geldig.
De maatregelen tot administratieve vereenvoudiging van de opmaak van gemotiveerde verslagen zullen gemonitord worden door een technische commissie. De resultaten kunnen meegenomen worden in de verdere beleidsontwikkeling van het begeleidingsdecreet.
De overgangsmaatregel dat leerlingen die toegelaten werden tot het geïntegreerd onderwijs op basis van een inschrijvingsverslag voor het buitengewoon onderwijs pas een gemotiveerd verslag – vanaf 1 september 2020 onder de vorm van een handelingsgericht advies voor ondersteuning vanuit het ondersteuningsmodel - krijgen bij wijziging van het onderwijsniveau of het type, blijft behouden. De overgang van het kleuteronderwijs naar het lager onderwijs wordt in dit verband niet beschouwd als een wijziging van onderwijsniveau.
Als niet meer voldaan is aan de criteria voor het verkrijgen van een gemotiveerd verslag, heft het CLB het gemotiveerd verslag op. Dit gebeurt met een registratie in het multidisciplinair dossier van de leerling. Als een CLB voor een leerling met een gemotiveerd verslag, een gemotiveerd verslag of verslag opmaakt met het oog op een overgang van het basisonderwijs naar het secundair onderwijs, dan vervalt het gemotiveerd verslag dat de leerling had in het basisonderwijs.
2.2.2.
Het verlaten van de diagnose als noodzakelijke voorwaarde voor ondersteuning
De voorwaarde van een diagnose om toegang te krijgen tot ondersteuning op basis van een gemotiveerd verslag, is verlaten voor alle types. CLB’s blijven wel een type aanduiden. Dit staat niet meer voor het feit dat de leerling een diagnose heeft, maar wel dat er voor de ondersteuning van een leerling behoefte is aan specifieke deskundigheid uit één of meer types van buitengewoon onderwijs zoals omschreven in het M-decreet. Die specifieke deskundigheid die nodig is, moet in het gemotiveerd verslag – dat de vorm aanneemt van een handelingsgericht advies - omschreven worden. Een wijziging van type slaat niet meer op een wijziging van diagnose, maar een wijziging van deskundigheid die nodig is uit dat andere type.
Indien deskundigheid vanuit meerdere types nodig is wordt dit omschreven in het gemotiveerd verslag en wordt het meest doorslaggevende type aangeduid.
Opgelet:
- De maatregel is alleen van toepassing in geval van een gemotiveerd verslag. Bij de opmaak van een verslag blijft een diagnose wel een voorwaarde. In geval van type 3, 4, 6, 7 en 9 wordt die afgeleverd door een externe (multidisciplinaire) dienst. Voor type 2 kan het CLB zelf de diagnose van verstandelijke beperking stellen. Het decreet van 6 juli 2018 heeft wijzigingen aangebracht aan de criteria van type 2. We komen daar verder in deze omzendbrief nog op terug (punt 2.3.1.).
- Het feit dat voor het gemotiveerd verslag de voorwaarde van een diagnose niet meer nodig is om toegang te krijgen tot ondersteuning, doet geen afbreuk aan de waarde die diagnostiek van externe instanties kan hebben in het kader van het handelingsgericht diagnostisch traject en de beeldvorming over de leerling. Diagnostiek blijft van belang om de onderwijsbehoeften uit te klaren. Daarom kan het zijn dat het CLB in een aantal gevallen nog niet zal overgaan tot de opmaak van een gemotiveerd verslag, omdat er nog meer informatie nodig is om de onderwijsbehoeften van leerlingen goed te kunnen omschrijven en mee te bepalen welke deskundigheid aanvullend bij de ondersteuning door de school nodig is.
2.2.3.
Opheffing van de voorwaarde van 9 maanden verblijf in buitengewoon onderwijs
De voorwaarde dat een leerling ten minste negen maanden voltijds buitengewoon onderwijs in het type basisaanbod moet gevolgd hebben, onmiddellijk voorafgaand aan de opmaak van het gemotiveerd verslag om in aanmerking te komen voor ondersteuning vanuit het ondersteuningsnetwerk, is opgeheven. Scholen zouden deze maatregel kunnen aangrijpen om alle leerlingen met leerproblemen aan te melden bij hun CLB voor de opmaak van een gemotiveerd verslag. Dat is uiteraard niet de bedoeling. De school is in de eerste plaats verantwoordelijk om haar basiszorg en verhoogde zorg voor deze leerlingen kwaliteitsvol in te vullen. Als ondersteuning een verschil kan maken om de school voor gewoon onderwijs in staat te stellen een leerling binnen het gemeenschappelijk curriculum te houden in plaats van over te gaan tot een individueel aangepast curriculum, kan de gewone school ondersteuning vragen aan het ondersteuningsnetwerk. Voor de betrokken leerling moet in elk geval een handelingsgericht diagnostisch traject doorlopen zijn dat resulteerde in een gemotiveerd verslag. Voor leerlingen met een verslag type basisaanbod in een school voor gewoon onderwijs was ondersteuning in het schooljaar 2017-2018 al mogelijk.
De ondersteuning voor deze leerlingen moet geboden worden binnen de budgettaire ruimte voor het ondersteuningsmodel. Er worden geen extra middelen toegevoegd naar aanleiding van het verlaten van de voorwaarde van 9 maanden verblijf in het buitengewoon onderwijs.
Naar aanleiding van de opheffing van deze voorwaarde blijkt er onduidelijkheid te zijn gerezen over het al of niet kunnen opmaken van een gemotiveerd verslag type basisaanbod op kleuterniveau. Omdat type basisaanbod niet kan georganiseerd worden op niveau van het buitengewoon kleuteronderwijs kunnen leerlingen ook niet als kleuter type basisaanbod geïdentificeerd worden, noch met een verslag, noch met een gemotiveerd verslag.
In het verleden kon een leerling pas na een verblijf van minstens 9 maanden in het buitengewoon lager onderwijs een gemotiveerd verslag type basisaanbod krijgen of met een inschrijvingsverslag type 8 terugkeren naar het gewoon onderwijs om een recht op ondersteuning te genereren voor de gewone school, dus niet op niveau van het kleuteronderwijs. De logica dat ondersteuning of onderwijsaanbod vanuit type basisaanbod niet van toepassing is voor het niveau kleuteronderwijs blijft behouden, waardoor het niet mogelijk is voor kleuters in het gewoon kleuteronderwijs om via de opmaak van een gemotiveerd verslag of verslag type basisaanbod een recht op ondersteuning te openen voor de school gewoon onderwijs.
2.2.4.
Opheffen van een gemotiveerd verslag
Wanneer niet meer voldaan is aan de voorwaarden van een gemotiveerd verslag, moet het CLB het gemotiveerd verslag opheffen. Dit gebeurt met een registratie in het multidisciplinair dossier van de leerling en is het geval wanneer het inzetten van ondersteuning, in combinatie met compenserende of dispenserende maatregelen, niet meer nodig is om de leerling het gemeenschappelijk curriculum te laten volgen, of wanneer specifieke deskundigheid vanuit één of meer van de types buitengewoon onderwijs niet meer vereist is.
Wanneer het inzetten van ondersteuning in combinatie met compenserende of dispenserende maatregelen niet meer voldoende wordt geacht om de leerling het gemeenschappelijk curriculum te laten volgen en er wordt beslist tot de opmaak van een verslag, vervalt het gemotiveerd verslag automatisch.
Als een CLB voor een leerling met een gemotiveerd verslag, een gemotiveerd verslag of verslag opmaakt met het oog op een overgang van het basisonderwijs naar het secundair onderwijs, dan vervalt het gemotiveerd verslag dat de leerling had in het basisonderwijs.
2.3.
Gewijzigde criteria type 2 en voorlopig verslag type 3
2.3.1.
Gewijzigde definitie van type 2
In de definitie van type 2, zoals ingeschreven in het M-decreet, was een precieze IQ-grens "kleiner of gelijk aan 60" opgenomen. Die IQ-grens verhindert in sommige gevallen dat leerlingen met een verstandelijke beperking maar met een IQ hoger dan 60, gepaste ondersteuning krijgen.
De IQ-grens van 60 wordt vervangen door "twee of meer standaarddeviaties beneden het gemiddelde ten opzichte van een normgroep van leeftijdsgenoten". De voorwaarde dat leerlingen significante beperkingen hebben in het intellectueel functioneren, wat blijkt uit een psychodiagnostisch onderzoek, blijft wel behouden.
Daarnaast wordt de term sociaal aanpassingsgedrag vervangen door het meer gebruikelijke begrip "adaptief gedrag" en de voorwaarde omtrent adaptief gedrag wordt gewijzigd van "minstens drie" naar "twee of meer standaarddeviaties beneden het gemiddelde ten opzichte van een normgroep van leeftijdgenoten".
2.3.2.
Voorlopig verslag type 3
In uitzonderlijke situaties van ernstige gedrags- of emotionele problemen kan er bij een vermoeden van een emotionele of gedragsstoornis en na het doorlopen van een handelingsgericht diagnostisch traject, een voorlopig verslag worden opgemaakt om naar het buitengewoon onderwijs type 3 te kunnen overgaan. Voorlopig, omdat de diagnose van de gedrags- of emotionele stoornis nog niet is gesteld. Een voorlopig verslag dient enkel om ouders in de mogelijkheid te stellen om een inschrijving te bekomen in een school voor buitengewoon onderwijs type 3. Een voorlopig verslag doet geen afbreuk aan het inschrijvingsrecht van de leerling in het gewoon onderwijs, noch opent het een recht op ondersteuning in het gewoon onderwijs in het kader van het ondersteuningsmodel. Voor meer informatie over het voorlopig verslag zie omzendbrief BaO/2007/2 "Toelatingsvoorwaarden en verslag voor leerlingen in het buitengewoon basisonderwijs" en omzendbrief SO/2011/03 "Structuur en organisatie van het buitengewoon secundair onderwijs".
2.4.
De uitrol van het ondersteuningsmodel langs twee sporen
Het decreet van 5 april 2019 betreffende het onderwijs XXIX heeft wijzigingen aangebracht in de wijze waarop het ondersteuningsmodel langs twee sporen wordt uitgerold:
- De ondersteuning van scholen voor gewoon onderwijs met leerlingen met een spraak- of taalontwikkelingsstoornis (STOS) gebeurt nu via het eerste spoor en niet meer via de ondersteuningsnetwerken.
- Voor de ondersteuning van gewone scholen met leerlingen met een gemotiveerd verslag, verslag of inschrijvingsverslag type 2, 4, 6 of 7 – dus met inbegrip van STOS - is een nieuw omkaderingsmechanisme uitgewerkt. Dat nieuwe omkaderingsmechanisme is losgekoppeld van het omkaderingsmechanisme van de ondersteuningsnetwerken(zie verder).
Dit betekent dat vanaf het schooljaar 2019-2020 het ondersteuningsmodel georganiseerd is volgens de volgende twee sporen:
(1) Ondersteuning van scholen voor gewoon onderwijs met leerlingen met een gemotiveerd verslag, verslag of inschrijvingsverslag type 2 (verstandelijke beperking), 4 (motorische beperking), 6 (visuele beperking) of 7 (auditieve beperking of spraak- of taalontwikkelingsstoornis).
(2) Ondersteuning van scholen voor gewoon onderwijs met leerlingen met een gemotiveerd verslag, verslag of inschrijvingsverslag type basisaanbod (type 1 en 8 in afbouw), 3 (emotionele of gedragsstoornis) of 9 (autismespectrumstoornis).
2.4.1.
Ondersteuning van scholen voor gewoon onderwijs met leerlingen met een gemotiveerd verslag, verslag of inschrijvingsverslag type 2, 4, 6 of 7
Om ondersteuning voor deze types te bekomen kan de school voor gewoon onderwijs naargelang de noden van iedere leerling een bilaterale samenwerking aangaan met een of meer scholen voor buitengewoon onderwijs die over de vereiste handicapspecifieke expertise beschikken. Die school of scholen kiest ze samen met de ouders.
Ook al hebben vrijwel alle scholen voor buitengewoon onderwijs met expertise voor type 2, 4, 6 of 7 zich aangesloten bij een ondersteuningsnetwerk, toch moet een school voor gewoon onderwijs zich voor de bilaterale samenwerking niet noodzakelijk richten tot een school voor buitengewoon onderwijs van het eigen ondersteuningsnetwerk. De school voor gewoon onderwijs mag zich ook richten tot een school voor buitengewoon onderwijs die niet tot het eigen ondersteuningsnetwerk behoort. Scholen voor buitengewoon onderwijs met expertise voor de genoemde types die in een ondersteuningsnetwerk zitten, mogen zich niet beperken tot ondersteuningsvragen van scholen voor gewoon onderwijs van het eigen ondersteuningsnetwerk. Ze moeten ook ondersteuningsvragen opnemen van scholen voor gewoon onderwijs die niet tot het eigen ondersteuningsnetwerk behoren. De regelgeving voorziet tevens dat scholen voor buitengewoon onderwijs met expertise voor type 2, 4, 6 of 7 netoverschrijdend moeten samenwerken om aan expertisedeling te doen inzake de ondersteuning van scholen voor gewoon onderwijs.
Scholen voor buitengewoon onderwijs die uitsluitend één of meer van de types 2, 4, 6 of 7 aanbieden (en geen aanbod type basisaanbod, 3 of 9 hebben), kunnen aansluiten bij een ondersteuningsnetwerk, maar zijn daartoe niet verplicht. Voor meer informatie over de samenstelling van ondersteuningsnetwerken (zie NO/2017/01).
2.4.2.
Ondersteuning van scholen voor gewoon onderwijs met leerlingen met een gemotiveerd verslag, verslag of inschrijvingsverslag type basisaanbod (type 1 en 8 in afbouw), 3 of 9
Om ondersteuning te bekomen richt de school voor gewoon onderwijs zich tot het eigen ondersteuningsnetwerk. Dat zal bekijken welke scho(o)l(en) voor buitengewoon onderwijs de ondersteuning zal (zullen) bieden. Elk ondersteuningsnetwerk moet ervoor zorgen de nodige expertise te kunnen bieden voor ondersteuningsvragen van gewone scholen rond de genoemde types. Als expertise voor een ondersteuningsvraag ontbreekt kunnen ondersteuningsnetwerken met elkaar samenwerken door inzet van personeel of overdracht van omkadering.
In punt 2.5 en 2.6 gaan we uitgebreider in op beide sporen.
2.5.
Samenwerking tussen scholen voor gewoon en buitengewoon onderwijs (type 2, 4, 6 of 7)
2.5.1.
Hoe wordt de samenwerking georganiseerd?
Scholen voor gewoon onderwijs met leerlingen met een gemotiveerd verslag, verslag of inschrijvingsverslag voor type 2 (verstandelijke beperking), type 4 (motorische beperking), type 6 (visuele beperking) of type 7 (auditieve beperking of spraak- of taalontwikkelingsstoornis) kunnen een beroep blijven doen op handicap-specifieke ondersteuning. Daarvoor zorgen scholen voor buitengewoon onderwijs die over de vereiste handicapspecifieke expertise beschikken voor de types 2, 4, 6 of 7.
Leerlingen met een inschrijvingsverslag type 2, 4, 6 of 7 zijn leerlingen die voor de start van het ondersteuningsmodel GON of ION-leerling geweest zijn en die nog vallen onder de overgangsmaatregel van het M-decreet dat hun inschrijvingsverslag pas omgezet wordt naar een gemotiveerd verslag of verslag als het type, opleidingsvorm of onderwijsniveau wijzigt.
Een school voor gewoon onderwijs moet voor elke leerling met een gemotiveerd verslag, verslag of inschrijvingsverslag type 2, 4, 6 of 7 die in een bepaald schooljaar nood heeft aan ondersteuning, via DISCIMUS aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AGODI) meedelen welke school voor buitengewoon onderwijs de ondersteuning met betrekking tot die leerling in dat schooljaar zal opnemen. AGODI ontwikkelde daarvoor in DISCIMUS een bijkomende toepassing. De scholen voor gewoon onderwijs kunnen die gebruiken zodra hun softwareleverancier die aanpassing ook doorvoerde in hun schooladministratiepakket.
De keuze van de school voor buitengewoon onderwijs die de ondersteuning zal bieden, gebeurt in overleg met de ouders en met het CLB. De school tracht met hen tot een consensus te komen. Als er blijvende onenigheid is over de keuze, is de stem van de ouders doorslaggevend.
Bij die keuze van school of scholen buitengewoon onderwijs blijft het van belang om, waar mogelijk en rekening houdend met de expertise die nodig is, voor eenzelfde doelgroep of over doelgroepen heen zo veel mogelijk een samenwerking aan te gaan met dezelfde scho(o)l(en) voor buitengewoon onderwijs. Op deze wijze kunnen middelen efficiënt worden ingezet en kan het aantal ondersteuners dat vanuit verschillende scholen buitengewoon onderwijs in een school voor gewoon onderwijs ondersteuning biedt voor vergelijkbare ondersteuningsvragen, beperkt worden.
AGODI zal, op basis van de leerlingen die op de teldagen via DISCIMUS gemeld zijn, in haar databanken de kenmerken van die leerlingen opzoeken. Het gaat over de aard van de attestering (beschikt de leerling over een gemotiveerd verslag, verslag of inschrijvingsverslag) en het type. Die gegevens zijn van belang om te bepalen hoeveel omkadering en werkingsmiddelen de leerlingen genereren. Op basis van de aangeduide scholen voor buitengewoon onderwijs zal AGODI de lestijden, lesuren, uren en begeleidingseenheden laten toekomen bij de juiste scholen voor buitengewoon onderwijs.
BELANGRIJK: De scholen voor gewoon onderwijs zijn er ook zelf verantwoordelijk voor om de gemaakte keuzes met spoed mee te delen aan de scholen voor buitengewoon onderwijs waarmee ze zullen samenwerken. De keuze wordt gemaakt voor de duur van het schooljaar waarop de ondersteuning betrekking heeft. De informatie over de leerlingen is immers van belang voor de scholen voor buitengewoon onderwijs om te kunnen inschatten hoeveel personeel ze kunnen aanstellen vanaf 1 september van het betreffende schooljaar. Daarom is het belangrijk dat scholen voor gewoon onderwijs de informatie over de leerlingen die aan de voorwaarden voldoen en voor wie duidelijk is dat er ondersteuning nodig is of blijft, zo snel mogelijk en uiterlijk voor het einde van het voorafgaande schooljaar doorgeven aan de scholen voor buitengewoon onderwijs. Zo kunnen de ondersteunende scholen voor die leerlingen alvast vanaf 1 september ondersteuning bieden.
Scholen voor gewoon onderwijs kunnen netoverschrijdend samenwerken met een of meer scholen voor buitengewoon basisonderwijs of buitengewoon secundair onderwijs. Scholen voor buitengewoon onderwijs moeten netoverschrijdend een Vlaanderen dekkend ondersteuningsaanbod ontwikkelen voor type 2, 4, 6 en 7 dat voor scholen voor gewoon onderwijs, ongeacht het net waartoe ze behoren, ter beschikking moet staan.
De school voor gewoon onderwijs heeft, naast het melden van de leerlingen aan de school of scholen buitengewoon onderwijs die ondersteuning gaan bieden, ook een belangrijke regierol bij het formuleren van ondersteuningsvragen met betrekking tot die leerlingen.
Wanneer wordt beslist tot de opmaak van een gemotiveerd verslag of verslag zodat de school een beroep kan doen op ondersteuning, is het essentieel dat de school voor gewoon onderwijs de ondersteuningsvragen die ze heeft met betrekking tot de leerling met specifieke onderwijsbehoeften, formuleert en verduidelijkt.
Het formuleren en verduidelijken van ondersteuningsvragen is niet alleen noodzakelijk voor nieuwe leerlingen met een gemotiveerd verslag of verslag. Ook voor reeds gekende leerlingen met een gemotiveerd verslag, verslag of inschrijvingsverslag voor wie ondersteuning loopt en die het volgende schooljaar ook nog op school zullen zijn, is het van belang om de ondersteuningsvragen met betrekking tot deze leerlingen, te blijven scherpstellen. Ze vormen immers de basis om, op initiatief van de school voor gewoon onderwijs, tijdig met de ouders, met (betrokkenheid van) de leerling en desgevallend de ondersteuner(s) en het CLB, in gesprek te gaan over de ondersteuning. Dat gebeurt bij voorkeur al in de loop van het derde trimester zodat de start van het nieuwe schooljaar op een goede wijze kan gebeuren. In dit overleg kan ook bekeken worden of de aard, intensiteit of duur van bestaande ondersteuning moet wijzigen, of er ondersteuning is die stopgezet kan worden, of waarbij de focus van leerlingenniveau naar leerkracht- of teamniveau moet verschuiven of omgekeerd… Ook wanneer ondersteuning alleen of vooral leerkracht- of teamgericht wordt ingezet, is het van belang dit aan de betrokken ouders en leerlingen te duiden.
De school voor gewoon onderwijs zal haar ondersteuningsvragen met betrekking tot type 2, 4, 6 en 7 dan aanmelden bij de school of scholen voor buitengewoon onderwijs met wie ze samenwerkt. Het is van belang dat scholen voor buitengewoon onderwijs verduidelijken op welke wijze ondersteuningsvragen aangemeld kunnen worden.
2.5.2.
Hoe worden de middelen voor ondersteuning gegenereerd?
De middelen voor ondersteuning voor type 2, 4, 6 en 7 worden niet meer bekomen via een voorafname op het globale budget van het ondersteuningsmodel maar worden gegenereerd door:
- leerlingen met een gemotiveerd verslag type 2, 4, 6 of 7. Zoals hoger al toegelicht verwijst "type" op het gemotiveerd verslag niet meer naar het beschikken over een diagnose, maar wel dat er voor de leerling behoefte is aan specifieke deskundigheid uit dat betreffende type van buitengewoon onderwijs zoals omschreven in het M-decreet;
- leerlingen met een verslag type 2, 4, 6 of 7, die voldoen aan de criteria van die types zoals gedefinieerd in artikel 10 van het decreet basisonderwijs of artikel 259 van de codex secundair onderwijs;
- leerlingen met een inschrijvingsverslag type 2, 4, 6 of 7, waarover ze beschikken omdat ze vallen onder de overgangsmaatregel in het M-decreet (toepassing van artikel 16, §2 van het decreet basisonderwijs of artikel 352, §2 van de codex secundair onderwijs). Dit zijn de leerlingen die voor het in werking treden van het ondersteuningsmodel GON/ION-leerling waren op basis van een inschrijvingsverslag buitengewoon onderwijs, voor wie er geen herattestering moet gebeuren wanneer zijn of haar situatie niet wijzigt. Wanneer voor een dergelijke leerling het onderwijsniveau of het type (en in geval van verslag voor secundair onderwijs ook de opleidingsvorm) wijzigt, moet er wel een gemotiveerd verslag of verslag worden opgemaakt.
Zoals hoger reeds toegelicht melden de scholen voor gewoon onderwijs deze leerlingen en de school of scholen voor buitengewoon onderwijs die de ondersteuning zullen bieden via DISCIMUS aan AGODI. Op basis van de kenmerken van de leerlingen en de hierna vermelde omkaderingscoëfficiënten berekent AGODI de omkadering die aan de ondersteunende scholen voor buitengewoon onderwijs wordt toegekend.
De leerlingen worden op twee teldagen geteld:
1° de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar;
2° de eerste schooldag van februari van het lopende schooljaar. Deze tweede teldag is bedoeld om ondersteuningsvragen voor leerlingen die zich na de eerste schooldag van oktober nog bijkomend stellen, te kunnen beantwoorden.
Voor leerlingen met een verslag type 2, 4, 6 of 7 en leerlingen met een inschrijvingsverslag type 2 wordt voorzien in eenzelfde omkadering (lestijden/lesuren en uren) als voor leerlingen met een verslag voor hetzelfde type in het buitengewoon onderwijs. De lestijden/lesuren voor ondersteuning zijn bepaald op basis van de lestijden/lesuren die een leerling met eenzelfde verslag genereert in buitengewoon onderwijs, verminderd met de lestijden/lesuren die de school voor gewoon onderwijs al toegekend krijgt voor de leerling.
Voor leerlingen met een verslag in het secundair onderwijs werd voor het bepalen van de lesuren voor ondersteuning gewerkt met een gewogen gemiddelde per type over de opleidingsvormen heen en werd voor het bepalen van de kost in het gewoon onderwijs gewerkt met een gewogen gemiddelde over de onderwijsvormen heen.
De lestijden, uren en begeleidingseenheden worden voor het basisonderwijs als volgt bepaald:
1° voor leerlingen met een verslag type 2, 4, 6 en 7 in het gewoon basisonderwijs en leerlingen met een inschrijvingsverslag type 2 in het gewoon basisonderwijs:
a) type 2: 3,225 lestijden en 3,9 uren;
b) type 4: 3,225 lestijden en 5,0 uren;
c) type 6: 4,170 lestijden en 2,1 uren;
d) type 7: 4,170 lestijden en 2,9 uren.
2° voor leerlingen met een gemotiveerd verslag type 2, 4, 6 of 7 in het gewoon basisonderwijs of een inschrijvingsverslag type 4, 6 of 7 in het gewoon basisonderwijs:
a) type 2: 2 begeleidingseenheden;
b) type 4: 2 begeleidingseenheden;
c) type 6: 3,56 begeleidingseenheden;
d) type 7: 2,10 begeleidingseenheden.
De lesuren, uren en begeleidingseenheden worden voor het secundair onderwijs als volgt bepaald:
1° voor leerlingen met een verslag type 2, 4, 6 en 7 in het gewoon secundair onderwijs en leerlingen met een inschrijvingsverslag type 2 in het gewoon secundair onderwijs:
a) type 2: 4 lesuren en 1,5 uren;
b) type 4: 3,420 lesuren en 3,5 uren;
c) type 6: 4,436 lesuren en 1,5 uren;
d) type 7: 3,850 lesuren en 1,6 uren.
2° voor leerlingen met een gemotiveerd verslag type 2, 4, 6 of 7 in het gewoon secundair onderwijs of een inschrijvingsverslag type 4, 6 of 7 in het gewoon secundair onderwijs:
a) type 2: 2 begeleidingseenheden;
b) type 4: 2 begeleidingseenheden;
c) type 6: 3,51 begeleidingseenheden;
d) type 7: 2,38 begeleidingseenheden.
De begeleidingseenheden, lestijden/lesuren, uren zoals hierboven vermeld, zijn de parameters om omkadering te berekenen. Ze betekenen niet de hoeveelheid ondersteuning die effectief zal gegeven worden. Met de berekende omkadering worden ondersteuners aangesteld. Wat de uren betreft is het aantal uren dat nodig is om een paramedicus aan te stellen niet gelijk aan het aantal uren dat de paramedicus effectief kan ondersteunen op de klasvloer. Elke ondersteuner, onderwijskundig of paramedisch, heeft een hoofdopdracht van 22 lestijden/lesuren van 50 minuten om ondersteuning te bieden.
De lestijden/lesuren, de uren en de begeleidingseenheden worden per school voor buitengewoon onderwijs telkens per type en afzonderlijk voor leerlingen met een verslag type 2, 4, 6 en 7 en leerlingen met een inschrijvingsverslag type 2 enerzijds en voor leerlingen met een gemotiveerd verslag type 2, 4, 6 of 7 of een inschrijvingsverslag type 4, 6 of 7 anderzijds, opgeteld en in geval van een decimaal getal naar de hogere eenheid afgerond.
De lestijden/lesuren, uren en begeleidingseenheden die toegekend worden op basis van de telling op de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar vormen het gegarandeerde basispakket voor het volledige schooljaar.
Als met de herberekening op basis van de telling op de eerste schooldag van februari van het lopende schooljaar een hoger aantal lestijden/lesuren, uren of begeleidingseenheden in een bepaald type gegenereerd wordt voor een school voor buitengewoon onderwijs in vergelijking met het aantal dat op de eerste schooldag van oktober werd toegekend, ontvangt deze school dit verschil aan lestijden/lesuren, uren of begeleidingseenheden voor dat type met ingang van de eerste schooldag van februari van het lopende schooljaar. In geval van een daling behoudt de school voor buitengewoon onderwijs de lestijden/lesuren, uren en begeleidingseenheden voor dat type zoals ze toegekend werden op basis van de telling op de eerste schooldag van oktober.
De scholen voor buitengewoon onderwijs ontvangen de lestijden/lesuren, uren en begeleidingseenheden voor de leerlingen van de scholen voor gewoon onderwijs waar ze ondersteuning bieden. Als een school voor gewoon basisonderwijs voor ondersteuning samenwerkt met een school voor buitengewoon secundair onderwijs worden de gegenereerde lestijden door AGODI toegekend als lesuren. Als een school voor gewoon secundair onderwijs voor ondersteuning samenwerkt met een school voor buitengewoon basisonderwijs worden de gegenereerde lesuren door AGODI toegekend als lestijden.
2.5.3.
Hoe kunnen de middelen worden aangewend?
In onderling overleg tussen de scholen, de ouders, waar mogelijk de leerling, en het CLB wordt bepaald hoe de lestijden/lesuren, uren en begeleidingseenheden die de leerlingen van de school voor gewoon onderwijs op basis van de telling op de eerste schooldag van oktober en februari van het lopende schooljaar genereren, worden ingezet naargelang de vastgestelde ondersteuningsnoden in de school voor gewoon onderwijs.
De school voor gewoon onderwijs, ouders en CLB bepalen samen de ondersteuningsnoden en ondersteuningsvragen voor de betreffende leerlingen. Ondersteuning kan leerkracht, team- en leerlinggericht worden ingezet. Belangrijk is dat de ondersteuning voelbaar is tot op de klasvloer. Scholen voor gewoon onderwijs kunnen op basis van de middelen voor ondersteuning die hun leerlingen type 2, 4, 6, en 7 genereren, in samenspraak met de ouders (waar mogelijk de leerling) en het CLB, bepalen hoe ze wensen dat de ondersteuning wordt ingevuld. Hierbij hebben ze aan de hand van de toegekende lestijden/lesuren, uren en begeleidingseenheden de mogelijkheid om zowel ondersteuning op onderwijskundig als op paramedisch vlak te vragen. Ondersteunende scholen voor buitengewoon onderwijs baseren zich op de gestelde ondersteuningsvragen om de ondersteuning in overleg vorm te geven.
De scholen voor gewoon onderwijs hebben recht op ondersteuning van scholen voor buitengewoon onderwijs die over de vereiste handicap specifieke expertise beschikken. Scholen voor buitengewoon onderwijs nemen het initiatief tot overleg over de verdeling van de door de scholen voor gewoon onderwijs gegenereerde ondersteuningspakketten. De wijze waarop en de omvang waarvoor de ondersteuners worden ingezet in de scholen voor gewoon onderwijs gebeurt enerzijds op basis van dat gegenereerde pakket, anderzijds op basis van de door de school voor gewoon onderwijs geformuleerde concrete ondersteuningsvragen en gewenste expertise. Binnen de school voor gewoon onderwijs kunnen, in overleg, middelen voor ondersteuning flexibel worden aangewend in functie van een optimale ondersteuning voor de betrokken leerlingen type 2, 4, 6 en 7.
Ondersteuning kan indien nodig over scholen voor gewoon onderwijs heen flexibel worden aangewend, maar dit kan enkel in overleg tussen de scholen voor gewoon en buitengewoon onderwijs en met ouders en CLB. Wanneer een leerling de gewone school verlaat tijdens het schooljaar kan de omkadering gegenereerd door die leerling in elk geval aangewend worden voor ondersteuning in een andere school voor gewoon onderwijs. Indien in het kader van aanwending, middelen worden overgedragen tussen scholen voor buitengewoon onderwijs, gebeurt die overdracht steeds in functie van de ondersteuning van de leerling. Er kunnen geen lestijden, lesuren, uren of begeleidingseenheden bedoeld voor ondersteuning van gewone scholen met leerlingen type 2, 4, 6 of 7 gebruikt worden voor ondersteuning vanuit de ondersteuningsnetwerken voor leerlingen type basisaanbod, 3 of 9.
De scholen voor buitengewoon onderwijs starten met ondersteuning vanaf de eerste schooldag van september van het lopende schooljaar voor de leerlingen met een gemotiveerd verslag, verslag of inschrijvingsverslag type 2, 4, 6 of 7 die al gekend zijn en waarvoor er nood is aan ondersteuning, ook al worden ze pas officieel op de eerste schooldag van oktober geteld. Hetzelfde geldt bij de eerste schooldag van februari als er zich dan nieuwe leerlingen hebben gemeld. De school voor buitengewoon onderwijs start de begeleiding dan vanaf de eerste schooldag van februari.
Begeleidingseenheden kunnen naargelang de aard van de ondersteuning die nodig is, omgezet worden in lestijden/lesuren of uren.
De lestijden/lesuren en uren, inclusief de omgezette begeleidingseenheden, worden voor het buitengewoon basisonderwijs beschouwd als extra lestijden en extra uren en voor het buitengewoon secundair onderwijs als extra lesuren en extra uren.
Om beter te kunnen inspelen op de ondersteuningsnoden in de school voor gewoon onderwijs of bestaande expertise en tewerkstelling te behouden, kan het nodig zijn om meer lestijden/lesuren of meer uren in te zetten. Daarom wordt het mogelijk gemaakt om lestijden/lesuren naar uren om te zetten of omgekeerd. Omdat de lestijden/lesuren en uren gegenereerd worden door leerlingen ingeschreven in een school voor gewoon onderwijs kan een omzetting slechts met het akkoord van de betrokken ouders en van de lokale onderhandelingscomités van de betrokken scholen voor gewoon en buitengewoon onderwijs.
Scholen voor buitengewoon onderwijs melden een dergelijke omzetting van lestijden/lesuren naar uren of omgekeerd aan AGODI via de bestaande kanalen voor de mededeling van de aanwending van omkadering (voor het basisonderwijs via de webapplicatie "beheer omkadering" en voor het secundair onderwijs via de "zending middelen").
Op vraag moet de school voor buitengewoon onderwijs kunnen aantonen dat de omzetting gebeurde met akkoord van de ouders en van de lokale onderhandelingscomités van de betrokken scholen.
De omzetting gebeurt met toepassing van de tabellen die hierna worden vermeld.
Omzettingstabel buitengewoon basisonderwijs
De extra lestijden kunnen in het buitengewoon basisonderwijs worden omgezet in extra uren medisch, paramedisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel en omgekeerd, volgens de onderstaande tabel:
lestijden | uren |
1 | 1 |
2 | 3 |
3 | 4 |
4 | 6 |
5 | 7 |
6 | 9 |
7 | 10 |
8 | 12 |
9 | 13 |
10 | 15 |
11 | 16 |
12 | 18 |
13 | 19 |
14 | 21 |
15 | 22 |
16 | 24 |
17 | 25 |
18 | 27 |
19 | 28 |
20 | 29 |
21 | 31 |
22 | 32 |
23 | 34 |
24 | 35 |
25 | 37 |
26 | 38 |
27 | 40 |
Wanneer de tabel gebruikt wordt voor een omzetting van uren naar lestijden komt een ontbrekende eenheid bij de uren overeen met de onderliggende trap. Bijvoorbeeld 23 uren komen overeen met 15 lestijden, 30 uren komen overeen met 20 lestijden.
Omzettingstabellen buitengewoon secundair onderwijs
De extra lesuren kunnen omgezet worden in extra uren medisch, paramedisch, sociaal, psychologisch of orthopedagogisch, psychologisch personeel en omgekeerd op basis van de volgende omzettingstabellen:
1° arts, orthopedagoog en psycholoog
Lesuren | uren |
1 | 1 |
2 | 3 |
3 | 4 |
4 | 6 |
5 | 7 |
6 | 9 |
7 | 10 |
8 | 12 |
9 | 13 |
10 | 15 |
11 | 16 |
12 | 18 |
13 | 19 |
14 | 21 |
15 | 22 |
16 | 24 |
17 | 25 |
18 | 27 |
19 | 28 |
20 | 29 |
21 | 31 |
22 | 32 |
23 | 34 |
24 | 35 |
25 | 37 |
26 | 38 |
27 | 40 |
2° ergotherapeut, kinderverzorger, kinesitherapeut, maatschappelijk werker en verpleger
Lesuren | uren |
1 | 1 |
2 | 3 |
3 | 4 |
4 | 6 |
5 | 7 |
6 | 9 |
7 | 10 |
8 | 12 |
9 | 13 |
10 | 15 |
11 | 16 |
12 | 18 |
13 | 19 |
14 | 21 |
15 | 22 |
16 | 24 |
17 | 25 |
18 | 27 |
19 | 28 |
20 | 29 |
21 | 31 |
22 | 32 |
3° logopedist
Lesuren | uren |
1 | 1 |
2 | 3 |
3 | 4 |
4 | 6 |
5 | 7 |
6 | 9 |
7 | 10 |
8 | 12 |
9 | 13 |
10 | 15 |
11 | 16 |
12 | 18 |
13 | 19 |
14 | 21 |
15 | 22 |
16 | 24 |
17 | 25 |
18 | 27 |
19 | 28 |
20 | 30 |
Voor het gebruik van de tabellen voor een omzetting van uren naar lestijden: zie opmerking onder de tabel voor basisonderwijs (een ontbrekende eenheid bij de uren komt overeen met de onderliggende trap).
De lestijden/lesuren, uren en de naar lestijden/lesuren of uren omgezette begeleidingseenheden zijn bedoeld om ondersteuningsvragen vanuit scholen voor gewoon onderwijs voor leerlingen met een gemotiveerd verslag, verslag of inschrijvingsverslag type 2, 4, 6 of 7 te beantwoorden.
2.6.
Ondersteuningsnetwerken van scholen voor gewoon en buitengewoon onderwijs voor ondersteuning voor type basisaanbod, 3 en 9
2.6.1.
Hoe worden de ondersteuningsnetwerken georganiseerd?
Voor de ondersteuning van leerlingen met een gemotiveerd verslag, verslag of inschrijvingsverslag voor type basisaanbod (type 1, 8 in afbouw), type 3 en type 9 zijn ondersteuningsnetwerken gevormd. Scholen voor gewoon onderwijs vormen ondersteuningsnetwerken met scholen voor buitengewoon onderwijs die deze types aanbieden. Voor meer informatie over de samenstelling van ondersteuningsnetwerken zie NO/2017/01. In deze ondersteuningsnetwerken zet men in op het delen van expertise op het gebied van type basisaanbod (1, 8 in afbouw), 3 en 9.
Scholen voor gewoon en buitengewoon onderwijs brengen op gelijkwaardige basis en in co-creatie de expertise samen om leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften en de leraren(teams) die met deze leerlingen werken, te ondersteunen. De scholen buitengewoon onderwijs in een ondersteuningsnetwerk zijn gelijkwaardig. Zij spreken af op welke manier ze zich organiseren (onder meer interne regie, penvoering…).
De CLB’s en de PBD’s zijn ook partners in de ondersteuningsnetwerken. De ondersteuningsnetwerken zijn:
- bij voorkeur niveau-overschrijdend (op niveau van het kleuteronderwijs, lager onderwijs en secundair onderwijs) samengesteld;
- zo efficiënt mogelijk georganiseerd zodat de reistijd van ondersteuners zoveel mogelijk beperkt kan worden en opdrachten zo min mogelijk versnipperd zijn.
Voor de vorming van de ondersteuningsnetwerken wordt maximaal ingezet op samenwerking met scholen van andere netten. Deze samenwerking kan minimaal volgende vormen aannemen:
- scholen kunnen, indien ze dit wensen, opteren voor ondersteuning door een ondersteuningsnetwerk van een ander net;
- het versterken van de internetten samenwerking.
Elke gewone school kan kiezen binnen welk netwerk ze met scholen voor buitengewoon onderwijs en andere scholen voor gewoon onderwijs wil samenwerken. Het borgen van bestaande goede praktijken is belangrijk. Dit wil zeggen dat eerdere samenwerkingen (bv. ten tijde van GON) kunnen gecontinueerd worden.
Voor het gesubsidieerd officieel onderwijs (OGO) en het GO! Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap (GO!) hebben de inrichtende machten tegen 1 januari 2018 sluitende afspraken gemaakt over logische regionale gebieden waarbinnen er slechts een ondersteuningsnetwerk actief is en waarbij binnen de regio alle officiële scholen zich aansluiten en die over ondersteuning en begeleiding in het kader van ondersteuning van kinderen met specifieke onderwijsbehoeften, afspraken kunnen maken met eender welk ander ondersteuningsnetwerk. In het kader van die afspraken kunnen scholen voor buitengewoon onderwijs middelen overdragen aan scholen voor buitengewoon onderwijs van een ondersteuningsnetwerk dat behoort tot een ander onderwijsnet. Ook scholen van andere netten kunnen tot dit ondersteuningsnetwerk van het officieel onderwijs toetreden.
Door het vormen van ondersteuningsnetwerken van het officieel onderwijs zijn de 30 ondersteuningsnetwerken van het schooljaar 2017-2018 herschikt tot 24 ondersteuningsnetwerken in het schooljaar 2018-2019.
Netgebonden ondersteuningsnetwerken kunnen ook over de netten heen samenwerken, zodat de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk worden ingezet.
Iedere school voor gewoon onderwijs moet deel uitmaken van één netwerk van type basisaanbod (1, 8 in afbouw), 3 en 9. Deel uitmaken van meerdere netwerken is niet toegestaan. De scholen voor gewoon onderwijs werken voor type basisaanbod (1, 8 in afbouw), 3 en 9 samen met de school of scholen voor buitengewoon onderwijs uit hun ondersteuningsnetwerk. Op het niveau van het ondersteuningsnetwerk kunnen scholen wel afspraken maken met een ander ondersteuningsnetwerk. In dat kader kunnen scholen voor buitengewoon onderwijs middelen overdragen aan scholen voor buitengewoon onderwijs van een ondersteuningsnetwerk dat behoort tot een ander onderwijsnet (zie punt 5).
Een school die geen deel uitmaakt van een ondersteuningsnetwerk, kan geen ondersteuning krijgen. Een buitengewone school type basisaanbod (1, 8 in afbouw), 3 en 9 die geen deel uitmaakt van een ondersteuningsnetwerk, kan geen ondersteuning geven.
Scholen voor gewoon en buitengewoon onderwijs melden aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten bij welk ondersteuningsnetwerk van type basisaanbod (1, 8 in afbouw), 3 en 9 ze aansluiten (zie NO/2017/01).
Wijzigingen aan de samenstelling van een ondersteuningsnetwerk moeten jaarlijks meegedeeld worden uiterlijk op 1 maart van het voorafgaande schooljaar.
2.6.2.
Hoe worden de middelen voor de ondersteuningsnetwerken gegenereerd?
In het schooljaar 2017-2018 zijn de ondersteuningsnetwerken van start gegaan. Voor omkadering en personeel is er een transitie over een periode van 3 schooljaren (2017-2018, 2018-2019 en 2019-2020) om van de vroegere situatie van omkadering van GON, ION en waarborg te evolueren naar de nieuwe situatie van de ondersteuningsnetwerken.
In wat volgt moet voor ogen gehouden worden dat de transitieperiode wordt verlengd in het schooljaar 2020-2021, 2021-2022 en 2022-2023 en dat werk wordt gemaakt van een decreet over leersteun waar een definitief leersteunmodel deel van zal uitmaken. Dat model kan afwijken van wat beschreven is in punt 2.6.2.1.
2.6.2.1.
De situatie na de transitieperiode (vanaf schooljaar 2020-2021)
De verdeling van de beschikbare middelen voor de ondersteuningsnetwerken gebeurt voor 70% op basis van het aantal leerlingen van de gewone scholen in een ondersteuningsnetwerk en voor 30% op basis van het gemiddeld aantal leerlingen met een gemotiveerd verslag, verslag of inschrijvingsverslag gedurende de laatste 6 schooljaren in de gewone scholen binnen een netwerk. Voor scholen die nog geen zes schooljaren bestaan, tellen voor de berekening van de 30% alleen de jaren van bestaan.
Het gaat voor de 70% over de regelmatige en financierbare of subsidieerbare leerlingen die op de eerste schooldag van februari van het voorafgaande schooljaar voldoen aan de toelatings- en overgangsvoorwaarden die gelden in het gewoon onderwijs (zie BaO/2001/10 van 10/08/2001 en SO 64 van 25/06/1999 en (voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs) SO/2008/08 van 11/05/2017).
Het gaat voor de 30% over de leerlingen type basisaanbod (1, 8 in afbouw), 2, 3, 4, 6, 7 en 9 die op de eerste schooldag van februari van de zes voorafgaande schooljaren ofwel over een gemotiveerd verslag, verslag of inschrijvingsverslag beschikken en ingeschreven zijn als regelmatige financierbare of subsidieerbare leerlingen in het gewoon basisonderwijs, voltijds secundair onderwijs en deeltijds beroepssecundair onderwijs en voldoen aan de toelatings- en overgangsvoorwaarden die gelden in het gewoon onderwijs (zie BaO/2001/10 van 10/08/2001 en SO 64 van 25/06/1999 en (voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs) SO/2008/08 van 11/05/2017).
Voor de 30% berekening gelden als teldag, in afwijking van de eerste schooldag van februari van de zes voorafgaande schooljaren:
- Voor het schooljaar 2020-2021: de eerste schooldag van oktober van de schooljaren 2014-2015 tot en met 2016-2017 en de eerste schooldag van februari van de schooljaren 2017-2018 tot en met 2019-2020.
- De schooljaren nadien schuift deze periode verder op.
Voor de leerlingen die geteld werden op de eerste schooldag van oktober betreft het de rechthebbende GON/ION-leerlingen.
Het 70/30 verdelingsmechanisme wordt voor het basis- en secundair onderwijs afzonderlijk toegepast op het totale budget dat per onderwijsniveau voor ondersteuning vanuit de ondersteuningsnetwerken beschikbaar is. Dit betekent dat de commissies (zie punt 2.6.2.2.2.) de lestijden en uren gegenereerd door basisscholen moeten toewijzen aan scholen buitengewoon basisonderwijs in de ondersteuningsnetwerken en lesuren en uren gegenereerd door secundaire scholen aan scholen voor buitengewoon secundair onderwijs in de ondersteuningsnetwerken. De personeelsleden aangesteld in deze toegewezen lestijden/lesuren en uren kunnen wel niveau-overschrijdend worden ingezet om ondersteuningsvragen van scholen voor gewoon basisonderwijs en gewoon secundair onderwijs te beantwoorden.
Omwille van de impact van dit 70/30 verdelingsmechanisme in vergelijking met de toekenning in GON/ION en waarborg wordt een transitieperiode voorzien gedurende drie schooljaren.
2.6.2.2.
Tijdens de transitieperiode (2017-2018, 2018-2019, 2019-2020 en 2020-2021)
Op het 70/30 verdelingsmechanisme worden gedurende de transitieperiode 2 correcties toegepast:
1° een garantiefonds om het verlies aan omkadering op niveau van onderwijsnet te compenseren. Door het optrekken van de gegarandeerde ondergrens voor de omkadering van de ondersteuningsnetwerken (zorgtijdgarantie) zijn er geen verliezen meer op niveau van onderwijsnetten voor het schooljaar 2020-2021;
2° een geleidelijke toevoeging van GON-begeleidingseenheden exclusief type 2, 4, 6 en 7 van het schooljaar 2016-2017 aan het pakket lestijden/lesuren en uren te verdelen door de commissies. Deze correctie is niet meer van toepassing voor schooljaar 2020-2021.
2.6.2.2.1.
Het garantiefonds
Dit garantiefonds, bedoeld om het verlies aan omkadering op niveau van onderwijsnet te compenseren, wordt bekomen door het 70/30 verdelingsmechanisme toe te passen op het totale budget dat beschikbaar is voor ondersteuning vanuit de ondersteuningsnetwerken per net, en dit per schooljaar te vergelijken met de som van de lestijden, lesuren en uren van waarborg en begeleidingseenheden GON in het schooljaar 2016-2017 per net (exclusief type 2, 4, 6 en 7). De compensatie gebeurt dan naar rato van het globale verlies van een of meerdere netten door het aandeel van de scholen van het (de) stijgende net(ten) procentueel te verminderen en het aandeel van de scholen van het (de) dalende onderwijsnet(ten) procentueel te vermeerderen.
De middelen die het dalende onderwijsnet op die wijze ontvangt, vallen onder de regie van dat onderwijsnet om de verliezen in het buitengewoon onderwijs te compenseren zodat er geen verlies is aan tewerkstelling en ondersteuning die vandaag bestaat. Deze middelen worden tijdens de transitieperiode ingezet voor de verdere ondersteuning van scholen en centra in het gewoon onderwijs van de onderwijsnetten.
2.6.2.2.2.
Voorstel omkadering door commissies
Op basis van het 70/30 verdelingsmechanisme met correctie (zie punt 2.6.2.2.1) kunnen voor elke gewone school lestijden/lesuren en uren berekend worden die ze genereren voor het ondersteuningsnetwerk waar ze deel van uitmaken. Het zijn echter de commissies die zullen instaan voor een voorstel aan de Vlaamse regering voor de toewijzing van omkadering aan de ondersteuningsnetwerken en in het verlengde daarvan voor een verdeling tussen de scholen voor buitengewoon onderwijs binnen het netwerk. Deze uiteindelijke verdeling stemt dus niet noodzakelijk overeen met het totaal aantal gegenereerde lestijden/lesuren en uren van de gewone scholen in het ondersteuningsnetwerk. De gegenereerde lestijden/lesuren en uren per gewone school zijn de bouwstenen voor de berekening, maar betekenen niet dat hetzelfde aantal ook aan ondersteuning zal worden geboden in elke desbetreffende gewone school. Dit zal afhankelijk zijn van de ondersteuningsnoden binnen elke school.
Voor het gesubsidieerd vrij onderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en het GO!-onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, wordt telkens een commissie opgericht. Deze zijn in een gelijke vertegenwoordiging samengesteld uit leden van het GO!-onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap respectievelijk de representatieve verenigingen van inrichtende machten en de representatieve groeperingen van personeelsverenigingen aangesloten bij een in de Sociaal Economische Raad van Vlaanderen vertegenwoordigde syndicale organisatie. In de schoot van de commissie voor het gesubsidieerd vrij onderwijs, kan voor een of meer groepen binnen het gesubsidieerd vrij onderwijs anders dan het gesubsidieerd vrij katholiek onderwijs, een subcommissie opgericht worden.
Voor ondersteuningsnetwerken die netoverstijgend zijn samengesteld fungeert, naargelang de betrokken partijen, ofwel de gemeenschappelijke vergadering (die wordt opgericht in de schoot van deze gemeenschappelijke vergadering van het Sectorcomité X – Onderwijs (Vlaamse Gemeenschap), het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten – afdeling 2 – onderafdeling "Vlaamse Gemeenschap" en het Overkoepelend onderhandelingscomité gesubsidieerd vrij onderwijs) als commissie, ofwel het netoverstijgend officieel comité als commissie, ofwel het comité van het gesubsidieerd vrij onderwijs en het gesubsidieerd officieel onderwijs als commissie, ofwel het comité van het gesubsidieerd vrij onderwijs en het GO!-onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap als commissie.
Bij hun voorstellen voor de toewijzing van omkadering aan de ondersteuningsnetwerken, en vervolgens aan de scholen voor buitengewoon onderwijs in deze ondersteuningsnetwerken, houden de commissies rekening met de volgende criteria:
- er mag geen verlies aan tewerkstelling en bestaande ondersteuning zijn zodat de verschuivingen zo maximaal mogelijk op een natuurlijke manier tot stand komen;
- de beoogde ondersteuning van de ondersteuningsnetwerken zoals die na de transitieperiode zal zijn, d.w.z. de omkadering van ondersteuningsnetwerken op basis van het 70/30 verdelingsmechanisme, zonder correctie.
2.6.2.2.3.
De geleidelijke toevoeging van GON-begeleidingseenheden exclusief type 2, 4, 6 en 7 aan het pakket toe te wijzen lestijden/lesuren en uren door de commissies
In afwijking op het 70/30 mechanisme zullen de begeleidingseenheden GON exclusief type 2, 4, 6 en 7 zoals toegekend in het schooljaar 2016-2017, wat neerkomt op een totaal pakket van 18.013,5 begeleidingseenheden waarvan 11.163 voor het basisonderwijs en 6.850,5 voor het secundair onderwijs, nog rechtstreeks worden toegekend aan de scholen voor buitengewoon onderwijs, naar rato van
- 100% in schooljaar 2017-2018
- 66% in schooljaar 2018-2019
- 33% in schooljaar 2019-2020
waardoor de lestijden/lesuren en uren te verdelen door de commissies jaar na jaar toenemen.
Dit betekent dat in het schooljaar 2019-2020 nog 33% van de begeleidingseenheden GON exclusief type 2, 4, 6 en 7 van het schooljaar 2016-2017 rechtstreeks teruggaan naar de scholen voor buitengewoon onderwijs. De commissies verdelen de resterende lestijden/lesuren en uren waar een ondersteuningsnetwerk recht op heeft in schooljaar 2019-20, gegenereerd op basis van het 70/30 verdelingsmechanisme met correctie zoals vermeld in 2.6.2.2.2.
De omzetting van begeleidingseenheden naar lestijden/lesuren en uren die bijkomend door de commissies verdeeld zullen worden, gebeurt als volgt: voor het basisonderwijs worden de begeleidingseenheden voor 57,9% omgezet naar lestijden en voor 42,1 % naar uren. Voor het secundair onderwijs 90,4% naar lesuren en 9,6% naar uren.
2.6.3.
Hoe kunnen de middelen worden aangewend?
Een ondersteuningsnetwerk heeft tot doel om, door middel van expertisedeling in co-creatie, scholen voor gewoon onderwijs met kinderen en jongeren met een ondersteuningsnood maximaal en effectief ondersteuning te bieden in de klas en de betrokken leerkracht(en) te ondersteunen en competent te maken met en voor deze ondersteuningsnood. Het betreft:
- leerlingen met een gemotiveerd verslag of een verslag type basisaanbod, 3 of 9, die voldoen aan de criteria van die types zoals gedefinieerd in artikel 10 van het decreet basisonderwijs of artikel 259 van de codex secundair onderwijs. Zoals hoger al toegelicht verwijst "type" op het gemotiveerd verslag niet meer naar het beschikken over een diagnose, maar wel dat er voor de leerling behoefte is aan specifieke deskundigheid uit één of meer types van buitengewoon onderwijs zoals omschreven in het M-decreet;
- leerlingen met een inschrijvingsverslag type 1, 8 of 3 omdat ze vallen onder de overgangsmaatregel in het M-decreet (toepassing van artikel 16, §2 van het decreet basisonderwijs of artikel 352, §2 van de codex secundair onderwijs).
Scholen voor gewoon onderwijs bepalen, samen met CLB en ouders, de ondersteuningsnoden.
We herinneren hier nogmaals aan de belangrijke regierol die scholen voor gewoon onderwijs hebben bij het formuleren van ondersteuningsvragen. Ondersteuningsvragen met betrekking tot type basisaanbod, 3 en 9 zal de school voor gewoon onderwijs aanmelden bij het ondersteuningsnetwerk. Elk netwerk moet met haar scholen voor buitengewoon onderwijs in staat zijn de expertise voor de genoemde types te bieden. Dit betekent dat de ondersteuning in regel door het eigen ondersteuningsnetwerk wordt opgenomen.
Het ondersteuningsnetwerk zal bekijken welke scho(o)l(en) voor buitengewoon onderwijs de vragen kunnen opnemen. Binnen de ondersteuningsnetwerken wordt dan afgesproken waar welke ondersteuning, door wie, in welk volume, wordt ingezet. Ondersteuning kan flexibel en op maat worden ingezet, naargelang de noden. Het is van belang dat ondersteuningsnetwerken verduidelijken op welke wijze ondersteuningsvragen aangemeld kunnen worden.
Het is van belang voor een vlotte opstart dat de ondersteuningsvragen al geconcretiseerd zijn bij de aanmelding, zodat ondersteuners daarmee aan de slag kunnen.
Wanneer er toch nog nood zou zijn aan ondersteuning vanuit een ander ondersteuningsnetwerk, omwille van ontbrekende expertise of omwille van een onevenwicht in de toegekende omkadering (bv. doordat in het schooljaar 2019-2020 nog 33% van de historische GON-begeleidingseenheden zullen teruggegeven worden aan de scholen voor buitengewoon onderwijs), kunnen onderling de nodige afspraken gemaakt worden rond overdracht van middelen en/of inzet van personeel.
Elke ondersteuningsvraag van een gewone school omtrent begeleiding van een leerling van de hoger genoemde doelgroepen die voldoet aan de vereisten zoals hierboven opgesomd, moet worden opgenomen door het ondersteuningsnetwerk. Dit geldt ook voor ondersteuningsvragen die worden gesteld in de loop van het schooljaar.
Elk ondersteuningsnetwerk voorziet in een laagdrempelig aanspreekpunt voor ouders. Ouders kunnen op die manier doorheen het hele schooljaar bij het ondersteuningsnetwerk terecht met algemene vragen rond ondersteuning en specifieke vragen rond ondersteuning binnen de school van hun kind.
De omkadering van de ondersteuningsnetwerken om op de ondersteuningsvragen van scholen gewoon onderwijs in te gaan, wordt toegekend aan de scholen voor buitengewoon onderwijs als extra lestijden, lesuren en uren. De lestijden, respectievelijk de lesuren, en uren, worden voor scholen buitengewoon basisonderwijs beschouwd als extra lestijden en extra uren en voor scholen buitengewoon secundair onderwijs als extra lesuren en extra uren.
De ondersteuning in de scholen voor gewoon onderwijs gebeurt door personeel van de scholen voor buitengewoon onderwijs, met expertise in de desbetreffende types. De begeleiding kan leraar- en teamgericht of leerlinggericht zijn. Belangrijk is dat de ondersteuning voelbaar is tot op de klasvloer.
Met het decreet van 6 juli 2018 werd voor de ondersteuningsnetwerken een gegarandeerde jaarlijkse omkadering ingeschreven, gebaseerd op de telling van 1/2/2018. Met het programmadecreet van 26 juni 2020 bij de aanpassing van de begroting 2020 werd deze gegarandeerde omkadering verhoogd (zorgtijdgarantie, art. 22 voor basisonderwijs en art. 25 voor secundair onderwijs). Dit betekent dat de omkadering van de ondersteuningsnetwerken jaarlijks nooit lager kan zijn dan 18.974 lestijden en 17.845 uren voor basisonderwijs en 10.761 lesuren en 3.614 uren voor secundair onderwijs. Als het aantal leerlingen in het buitengewoon onderwijs zou toenemen, levert de waarborgregeling minder middelen op en dat heeft een negatieve impact op de omkadering van de ondersteuningsnetwerken. Door de gegarandeerde omkadering zal de omkadering voor de ondersteuningsnetwerken echter nooit lager kunnen zijn dan de omkadering van het schooljaar 2020-2021. Wanneer het aantal leerlingen in buitengewoon onderwijs daalt en de middelen van de waarborgregeling stijgen, zal de omkadering voor de ondersteuningsnetwerken uiteraard ook nog steeds stijgen.
Aan de ondersteuningsnetwerken werden vanaf 1/9/2018 ook middelen voor coördinatie toegekend. Het gaat over 506 extra lestijden of extra lesuren die over 23 van de 24 ondersteuningsnetwerken van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van het openbaar onderwijs (gesubsidieerd officieel onderwijs en het GO!-Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap) werden verdeeld. Het ondersteuningsnetwerk van OKO werd in deze verdeling niet meegenomen omdat in het verleden de middelen voor competentiebegeleiding, waarop de coördinatie wordt aangerekend, op een andere manier werden toegekend dan voor de overige onderwijsverstrekkers. De verdeling van de extra lestijden/lesuren voor coördinatie is gebeurd naar rato van het aantal leerlingen van de scholen voor gewoon onderwijs in de ondersteuningsnetwerken op 1 februari 2018 (zie ook hoofdstuk 4 over personeel).
De middelen voor coördinatie worden toegekend aan één school voor buitengewoon onderwijs van het ondersteuningsnetwerk, aangeduid door het ondersteuningsnetwerk. Gaat het om een school voor buitengewoon basisonderwijs, dan gebeurt dit in de vorm van extra lestijden. Gaat het om een school voor buitengewoon secundair onderwijs, dan gebeurt dit in de vorm van extra lesuren.
De middelen voor coördinatie werden geput uit het contingent van de competentiebegeleiders.
Naast de middelen voor coördinatie die op deze wijze structureel worden toegekend, kunnen ondersteuningsnetwerken van de omkadering die ze ontvangen voor ondersteuning type basisaanbod, 3 en 9, bijkomend middelen aanwenden voor coördinatietaken, met een maximumpercentage van 3%.
3.
Ondersteuning in het hoger onderwijs
3.1.
Hoe wordt het georganiseerd?
Voor ondersteuning in het hoger onderwijs werd een budget van 4 miljoen euro vrijgemaakt waarmee een eigen ondersteuningsmodel, los van de werkwijze van GON in het verleden of de uitwerking van het ondersteuningsmodel in het basisonderwijs en secundair onderwijs, vormgegeven kan worden. Het equivalent van de omkadering die vroeger, in het kader van GON, via personeelsleden buitengewoon onderwijs naar het hoger onderwijs ging (jaarlijks ca. 2.000 begeleidingseenheden) werd omgezet in middelen (4 miljoen euro). Dat budget wordt voortaan rechtstreeks ingezet in het hoger onderwijs (zowel in hogescholen als in universiteiten).
3.2.
Hoe worden middelen gegenereerd?
Het budget van 4 miljoen euro wordt verdeeld tussen de universiteiten en de hogescholen, respectievelijk voor 30% en 70%, gebaseerd op de huidige spreiding van studenten met een functiebeperking zoals die in aanmerking komen voor de extra weging in het kader van de bepaling van de werkingsmiddelen van de instellingen hoger onderwijs.
De middelen voor het hoger onderwijs zijn bedoeld als aanvullend op het zorgbeleid ten aanzien van studenten met functiebeperkingen dat zowel hogescholen als universiteiten momenteel al voeren, hierin begeleid door het Steunpunt Inclusief Hoger Onderwijs (SIHO).
3.3.
Hoe kunnen middelen worden aangewend?
Indien een student bij de overstap van secundair naar hoger onderwijs of in de loop van zijn studieperiode in het hoger onderwijs van ondersteuning gebruik wenst te maken, neemt hij/zij contact op met het aanspreekpunt zorg van de instelling die te vinden is op de website van het Steunpunt Inclusief Hoger Onderwijs (SIHO).
4.
Personeel
Dit hoofdstuk is van toepassing op zowel de personeelsleden die aangesteld zijn voor het bieden van ondersteuning binnen een ondersteuningsnetwerk, als de personeelsleden die instaan voor de ondersteuning in het kader van de types 2, 4, 6 en 7.
4.1.
Oprichten van betrekkingen
4.1.1.
School voor buitengewoon basisonderwijs
Met de extra lestijden en extra uren kan de school, bij het begin van het schooljaar naar keuze en in functie van de noden, betrekkingen oprichten in een wervingsambt van het onderwijzend personeel of in een ambt van het paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel.
Het gaat over de volgende ambten:
- voor het onderwijzend personeel: kleuteronderwijzer ASV, onderwijzer ASV, leermeester ASV: LO, leermeester godsdienst, leermeester NC-zedenleer en leermeester ASV: compensatietechniek Braille in type 6
- voor het paramedisch personeel: logopedist, kinesitherapeut, ergotherapeut, kinderverzorger, verpleger
- voor het medisch personeel: arts
- voor het sociaal personeel: maatschappelijk werker
- voor het psychologisch personeel: psycholoog
- voor het orthopedagogisch personeel: orthopedagoog
Die keuze geldt voor de duur van het volledige schooljaar. Dat betekent dat eens een school (schoolbestuur) de keuze voor een welbepaald ambt heeft gemaakt, die keuze in de loop van het schooljaar niet kan worden gewijzigd.
Specifiek voor de ondersteuningsnetwerken: het oprichten van betrekkingen voor coördinatie
De ondersteuningsnetwerken krijgen ook middelen voor coördinatie (zie ook 2.6.3.). Deze middelen zijn er niet voor de coördinatie van ondersteuning in het kader van de types 2, 4, 6 of 7. Dit deel van het hoofdstuk is dan ook niet van toepassing op deze laatste groep.
In het buitengewoon basisonderwijs worden de middelen voor coördinatie toegekend in de vorm van extra lestijden (en geen extra uren). Dit wil niet zeggen dat alleen onderwijzend personeel coördinerende taken kan opnemen. De extra lestijden voor coördinatie en de extra lestijden en uren voor ondersteuning kunnen immers onderling omgewisseld worden om zo, in functie van de noden van het ondersteuningsnetwerk, betrekkingen op te richten zoals hierboven uitgeschreven. Als een ondersteuningsnetwerk er bijvoorbeeld voor opteert om een lid van het medisch, paramedisch, sociaal, psychologisch of orthopedagogisch personeel als coördinator aan te stellen, kan het de ontvangen lestijden voor coördinatie aanwenden voor ondersteuning en deze omwisselen met eenzelfde aantal uren dat het in mindering brengt van de uren die het toegekend kreeg voor de ondersteuning van scholen voor gewoon onderwijs.
Om een coördinatieopdracht toe te kennen aan een personeelslid zijn er twee scenario’s mogelijk:
- Een school werft een "nieuw" personeelslid aan als coördinator in een ambt van onderwijzend personeel of houdt de ondersteuner (aangesteld in een ambt van onderwijzend personeel) in dienst die het jaar ervoor coördinerende taken opnam:
De school gebruikt in dit scenario de lestijden die toegekend werden voor coördinatie om dit personeelslid aan te stellen of in dienst te houden. Indien nodig vult zij aan met andere lestijden van de beschikbare ondersteuningsmiddelen, met in acht name van het vastgelegde maximumpercentage van 3% (zie 2.6.3.). Zij maakt deze beslissing steeds in samenspraak met de andere scholen van het ondersteuningsnetwerk.
- Een school werft een "nieuw" personeelslid aan als coördinator in een ambt van medisch, paramedisch, sociaal, psychologisch of orthopedagogisch personeel of houdt de ondersteuner (aangesteld in één van deze ambten) in dienst die het jaar ervoor coördinerende taken opnam:
Hiervoor neemt de school het nodige aantal uren uit de beschikbare ondersteuningsmiddelen. De lestijden die toegekend werden voor coördinatie kunnen vervolgens gebruikt worden om een ondersteuner aan te werven in een ambt van onderwijzend personeel. Is het nodig om méér uren te gebruiken voor coördinatie dan er lestijden voorzien zijn voor coördinatie, dan kan de school (in samenspraak met de andere scholen van het ondersteuningsnetwerk) dit doen zolang zij zich houdt aan het vastgelegde maximumpercentage van 3% (zie 2.6.3.).
4.1.2.
School voor buitengewoon secundair onderwijs
Met de extra lesuren en extra uren kan de school bij het begin van het schooljaar, naar keuze en in functie van de noden, betrekkingen oprichten in een wervingsambt van het onderwijzend personeel of in een ambt van het paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel.
Het gaat over de volgende ambten:
- voor het onderwijzend personeel: leraar ASV, leraar BGV, godsdienstleraar, leraar NC-zedenleer, leraar ASV LO, leraar ASV-compensatietechniek Braille en – voor OV4 – leraar secundair onderwijs (AV, TV en PV)
- voor het paramedisch personeel: logopedist, kinesitherapeut, ergotherapeut, kinderverzorger, verpleger
- voor het medisch personeel: arts
- voor het sociaal personeel: maatschappelijk werker
- voor het psychologisch personeel: psycholoog
- voor het orthopedagogisch personeel: orthopedagoog
Deze keuze geldt voor de duur van het volledige schooljaar.
Dit betekent dat eens een school (schoolbestuur) de keuze voor een welbepaald ambt heeft gemaakt, deze keuze in de loop van het schooljaar niet kan worden gewijzigd.
Specifiek voor de ondersteuningsnetwerken: het oprichten van betrekkingen voor coördinatie
De ondersteuningsnetwerken krijgen ook middelen voor coördinatie (zie ook 2.6.3.). Deze middelen zijn er niet voor de coördinatie van ondersteuning in het kader van de types 2, 4, 6 of 7. Dit deel van het hoofdstuk is dan ook niet van toepassing op deze laatste groep.
In het buitengewoon secundair onderwijs worden de middelen voor coördinatie toegekend in de vorm van extra lesuren (en geen extra uren). Dit wil niet zeggen dat alleen onderwijzend personeel coördinerende taken kan opnemen. De extra lesuren voor coördinatie en de extra lesuren en uren voor ondersteuning kunnen immers onderling omgewisseld worden om zo, in functie van de noden van het ondersteuningsnetwerk, betrekkingen op te richten zoals hierboven uitgeschreven. Als een ondersteuningsnetwerk er bijvoorbeeld voor opteert om een lid van het medisch, paramedisch, sociaal, psychologisch of orthopedagogisch personeel als coördinator aan te stellen, kan het de ontvangen lesuren voor coördinatie aanwenden voor ondersteuning en deze omwisselen met eenzelfde aantal uren dat het in mindering brengt van de uren die het toegekend kreeg voor de ondersteuning van scholen voor gewoon onderwijs.
Om een coördinatieopdracht toe te kennen aan een personeelslid zijn er twee scenario’s mogelijk:
- Een school werft een "nieuw" personeelslid aan als coördinator in een ambt van onderwijzend personeel of houdt de ondersteuner (aangesteld in een ambt van onderwijzend personeel) in dienst die het jaar ervoor coördinerende taken opnam:
De school gebruikt in dit scenario de lesuren die toegekend werden voor coördinatie om dit personeelslid aan te stellen of in dienst te houden. Indien nodig vult zij aan met andere lesuren van de beschikbare ondersteuningsmiddelen, met in acht name van het vastgelegde maximumpercentage van 3% (zie 2.6.3.). Zij maakt deze beslissing steeds in samenspraak met de andere scholen van het ondersteuningsnetwerk.
- Een school werft een "nieuw" personeelslid aan als coördinator in een ambt van medisch, paramedisch, sociaal, psychologisch of orthopedagogisch personeel of houdt de ondersteuner (aangesteld in één van deze ambten) in dienst die het jaar ervoor coördinerende taken opnam:
Hiervoor neemt de school het nodige aantal uren uit de beschikbare ondersteuningsmiddelen. De lesuren die toegekend werden voor coördinatie kunnen vervolgens gebruikt worden om een ondersteuner aan te werven in een ambt van onderwijzend personeel. Is het nodig om méér uren te gebruiken voor coördinatie dan er lesuren voorzien zijn voor coördinatie, dan kan de school (in samenspraak met de andere scholen van het ondersteuningsnetwerk) dit doen zolang zij zich houdt aan het vastgelegde maximumpercentage van 3% (zie 2.6.3.).
4.2.
Invullen van de betrekkingen
De lestijden of lesuren en uren die een school ontvangt in het kader van een ondersteuningsnetwerk (inclusief de middelen voor coördinatie waarvan sprake in 2.6.3.) of voor de ondersteuning van de types 2, 4, 6 en 7 zijn extra lestijden, extra lesuren en extra uren en hebben bijgevolg een tijdelijk karakter.
Dat betekent dat:
De school de extra lestijden, extra lesuren en extra uren bij het begin van het schooljaar niet kan aanwenden in het kader van de verdeling van betrekkingen en voorafgaande maatregelen in het kader van de regels betreffende terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, reaffectatie en wedertewerkstelling.
De school heeft t.a.v. de betrekkingen die ze met deze middelen opricht ook geen verplichtingen betreffende reaffectatie of wedertewerkstelling.
Dat geldt ook voor de verplichtingen betreffende TADD.
Concreet betekent het dat:
- de school deze betrekkingen bij de start van het schooljaar niet kan gebruiken bij de verdeling van betrekkingen onder haar vastbenoemde titularissen of bij de maatregelen voorafgaand aan de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking. Ze kan deze betrekkingen met andere woorden niet rechtstreeks toekennen aan de vastbenoemde personeelsleden van de eigen school of van het schoolbestuur.
- de school die behoort tot een scholengemeenschap t.a.v. die betrekkingen geen verplichting heeft tot reaffectatie of wedertewerkstelling van TBSOB-personeelsleden van de eigen school, uit een andere school van het schoolbestuur of van de scholengemeenschap.
- de school die niet behoort tot een scholengemeenschap, t.a.v. die betrekkingen geen verplichting heeft tot reaffectatie of wedertewerkstelling van TBSOB-personeelsleden van de eigen school, van een andere school/schoolbestuur of t.a.v. de reaffectatiecommissie van de scholengroep (gemeenschapsonderwijs) of de Vlaamse reaffectatiecommissie.
- de school geen verplichtingen heeft t.a.v. tijdelijke personeelsleden met het recht op een aanstelling van doorlopende duur (TADD) van de eigen school, van andere scholen van het schoolbestuur of van scholen uit de scholengemeenschap (als de school daartoe behoort).
De aanstelling van een personeelslid in de opgerichte betrekking gebeurt steeds via een tijdelijke aanstelling voor de duur van maximum één schooljaar.
Het personeelslid kan het daaropvolgende schooljaar wel opnieuw aangesteld worden, maar dat is geen verplichting.
De school kiest dus vrij wie ze aanstelt in de betrekking. Op die wijze kan de school maximaal personeelsleden met de gewenste expertise voor de ondersteuningstaken aanstellen. Uiteraard kan de school vastbenoemde personeelsleden of personeelsleden met het recht op TADD aanstellen als ondersteuner, als die daartoe over de nodige expertise beschikken. De regelgeving voorziet daartoe volgende mogelijkheden.
De school kan in een betrekking op de volgende wijze een vastbenoemd of een (al of niet nieuw) tijdelijk personeelslid als ondersteuner aanstellen:
Een vastbenoemd personeelslid:
- via een vrijwillige reaffectatie, wedertewerkstelling of een tewerkstelling
- de school kan op vrijwillige basis een reaffectatie, wedertewerkstelling of tewerkstelling als ondersteuner aanbieden aan een vastbenoemd personeelslid dat ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van betrekking (TBSOB).
- die reaffectatie, wedertewerkstelling of tewerkstelling is beperkt tot de duur van het schooljaar, maar kan op vrijwillige basis (in onderling overleg tussen schoolbestuur en personeelslid) het daaropvolgende schooljaar worden verlengd. Er geldt dus geen bestendigheid bij dergelijke reaffectatie, wedertewerkstelling of tewerkstelling.
- meer informatie over de begrippen reaffectatie, wedertewerkstelling of tewerkstelling vindt u in de omzendbrief: De reaffectatie- en wedertewerkstellingsregeling voor de inrichtende machten en de personeelsleden tewerkgesteld in het niet-tertiair onderwijs - PERS/2003/08 (28/07/2003).
- via een verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen tot aan het einde van het schooljaar (31 augustus) (verlof TAO)
- een vastbenoemd personeelslid kan aan zijn schoolbestuur een verlof vragen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen en kan vervolgens als tijdelijk personeelslid aangesteld worden als ondersteuner.
- meer informatie over het verlof TAO vindt u in de omzendbrief: Administratieve en geldelijke toestand van vast benoemde personeelsleden die tijdelijk belast worden met een andere opdracht – TAO - PERS/2014/01 (22/01/2014)
- via een afwezigheid voor verminderde prestaties (AVP)
- een vastbenoemd personeelslid kan voor (een deel van) zijn opdracht een afwezigheid voor verminderde prestaties nemen en dan kandideren voor een aanstelling als ondersteuner. Die aanstelling is tijdelijk.
- meer informatie over die vorm van afwezigheid vindt u in de omzendbrief: Afwezigheid voor verminderde prestaties - Pers/2017/01 (08/03/2017).
Een tijdelijk personeelslid:
- via de werving van een (nieuw) tijdelijk personeelslid dat voor beperkte duur wordt aangesteld (TABD).
- via de aanstelling van een personeelslid met het recht op TADD. Dat is een keuze die de school kan maken, maar die aanstelling is alleszins beperkt tot het lopende schooljaar. De TADD-aanstelling kan het daaropvolgende schooljaar op vrijwillige basis (in onderling overleg tussen schoolbestuur en personeelslid) worden verlengd, maar dat is geen verplichting (het personeelslid kan de TADD dus niet opeisen).
- via een afwezigheid voor verminderde prestaties (AVP)
- een tijdelijk personeelslid kan voor (een deel van) zijn opdracht een afwezigheid voor verminderde prestaties nemen en dan kandideren voor een aanstelling als ondersteuner.
- meer informatie over die vorm van afwezigheid vindt u in de omzendbrief: Afwezigheid voor verminderde prestaties - Pers/2017/01 (08/03/2017).
Uiteraard blijven t.a.v. de gewone omkadering – die naast de extra lestijden, extra lesuren of extra uren van het ondersteuningsnetwerk – aan de school wordt toegekend, de gewone regels met betrekking tot reaffectatie en wedertewerkstelling volledig gelden. Meer informatie daarover vindt u in de omzendbrief: De reaffectatie- en wedertewerkstellingsregeling voor de inrichtende machten en de personeelsleden tewerkgesteld in het niet-tertiair onderwijs - PERS/2003/08 (28/07/2003).
Voorbeeld 1
In school A (buitengewoon basisonderwijs) wordt een vastbenoemde onderwijzer ASV TBSOB gesteld op 1 september. Binnen hetzelfde schoolbestuur neemt in school B (gewoon basisonderwijs) een onderwijzer een volledige AVP van 1 september tot en met 31 augustus. De onderwijzer ASV die in het bezit is van het vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van onderwijzer moet weder tewerkgesteld worden als onderwijzer in het gewoon basisonderwijs.
Voorbeeld 2
In school A (buitengewoon secundair onderwijs) wordt een vastbenoemde leraar ASV TBSOB gesteld op 1 september. Binnen dezelfde scholengemeenschap neemt in school B (buitengewoon secundair onderwijs) een vastbenoemde leraar ASV een verlof TAO om tijdelijk een opdracht (TAO) als ondersteuner uit te oefenen. De leraar ASV uit school A moet gereaffecteerd worden naar school B.
4.3.
Geen vacantverklaring en geen vaste benoeming
De extra lestijden, extra lesuren en extra uren voor het ondersteuningsnetwerk (inclusief de middelen voor coördinatie waarvan sprake in 2.6.3.) en voor type 2, 4, 6 en 7 hebben een tijdelijk karakter omwille van de transitieperiode tot en met het schooljaar 2019-2020. Daarna volgt een definitieve regeling.
De betrekkingen die een school inricht met die extra lestijden, extra lesuren en extra uren komen dan ook niet in aanmerking voor vacantverklaring en kunnen in de transitieperiode niet worden toegewezen via een vaste benoeming, een mutatie of een definitieve affectatie.
4.4.
Administratieve en geldelijke toestand personeelslid
De tijdelijke aanstelling is een statutaire aanstelling volgens de regels van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs of het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs.
Tijdens deze tijdelijke aanstelling verwerft een personeelslid dan ook de rechten die aan dergelijke aanstelling zijn verbonden. Het personeelslid kan die verworven rechten tijdens of na de transitieperiode aanwenden bij het schoolbestuur of in de scholengemeenschap waar deze rechten zijn verworven.
Voorbeeld
Een kinesitherapeut presteert sinds 01/09/2015 als tijdelijk personeelslid in de school: eerst als kinesitherapeut binnen de GON-begeleiding en vanaf 01/09/2017 als ondersteuner in het ambt van kinesitherapeut. Een vastbenoemde collega-kinesitherapeut gaat op 1 oktober 2018 met pensioen. Op basis van de vacantverklaring op 01/03/2019 komt de tijdelijke kinesitherapeut in aanmerking om op 01/07/2019 vastbenoemd te worden.
4.4.1.
Dienstanciënniteit, sociale anciënniteit en geldelijke anciënniteit
De tijdelijke aanstelling is een statutaire aanstelling volgens het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs of het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs.
Het personeelslid bouwt dus dienst-, sociale en geldelijke anciënniteit op in het ambt van tewerkstelling.
4.4.2.
Bekwaamheidsbewijzen en salarisschalen
De gebruikelijke bekwaamheidsbewijzen en salarisschalen voor het ambt van het buitengewoon onderwijs waarin het personeelslid wordt aangesteld, zijn van toepassing: zie http://www.ond.vlaanderen.be/bekwaamheidsbewijzen/
4.4.3.
Prestatieregeling en opdracht
Voor het personeelslid dat is aangesteld in een betrekking als ondersteuner geldt een specifieke prestatieregeling. Die prestatieregeling is dezelfde voor elk ambt uit het buitengewoon onderwijs waarin een betrekking kan worden opgericht (zie punt 4.1).
De opdracht van het personeelslid bestaat uit het bieden van leerkrachtgerichte en leerlinggerichte ondersteuning in de scholen voor gewoon basis- en secundair onderwijs. Dat gebeurt op basis van de concrete afspraken die zijn gemaakt, zowel over de wijze waarop een antwoord zal worden geboden op de reële ondersteuningsvragen in de participerende scholen als voor welke leerlingen specifieke ondersteuning zal worden geboden. Er wordt daarbij alleszins gewaakt over een overwogen evenwicht tussen leerkrachtgerichte en leerlinggerichte ondersteuning.
Het personeelslid begeleidt dus hoofdzakelijk leerkrachten(teams) en daarnaast eventueel leerlingen met specifieke noden van én in scholen voor gewoon onderwijs. Deze ondersteuning kan dus ook niveau-overschrijdend zijn. Zo kan een personeelslid dat als ondersteuner is aangesteld in een school voor buitengewoon basisonderwijs, ondersteuning bieden in een gewone secundaire school. Omgekeerd kan een personeelslid dat als ondersteuner is aangesteld in een school voor buitengewoon secundair onderwijs, ook ondersteuning bieden in een gewone basisschool.
Daarnaast stelt elk ondersteuningsnetwerk ten minste één personeelslid aan in een school voor buitengewoon onderwijs, dat belast wordt met coördinerende taken (zie ook 2.6.3.).
Wil een ondersteuningsnetwerk, naast de extra middelen die het ontvangt voor coördinatie, ook nog middelen uit de ondersteuningsenveloppe gebruiken voor coördinatieopdrachten, dan moet ze het vastgelegde maximumpercentage van 3% respecteren (zie ook 2.6.3.).
4.4.3.1.
Prestatieregeling in het buitengewoon basisonderwijs
Het personeelslid oefent bij een voltijdse aanstelling een hoofdopdracht uit van 22 lestijden en een schoolopdracht van 26 klokuren.
De hoofdopdracht van 22 lestijden bestaat uit de ondersteuning van leerkrachten (onderwijzend personeel) in de scholen voor het gewoon basisonderwijs en secundair onderwijs en indien nodig ook leerlinggebonden ondersteuning.
De tijd die nodig is voor professionalisering, overleg en samenwerking, coördinatietaken en dienstverplaatsingen maakt deel uit van de schoolopdracht van 26 klokuren.
Oudercontacten en personeelsvergaderingen vallen buiten de 26 klokuren van de schoolopdracht. Die opdrachten vallen niet noodzakelijk binnen de periode van normale aanwezigheid van de leerlingen.
Bij een deeltijdse aanstelling worden voormelde prestaties pro rata aangepast.
Opgelet:
De administratieve noemer en de bezoldigingsnoemer blijven wel ongewijzigd gelden voor deze ambten.
Voorbeeld:
Een personeelslid wordt in het ambt van kinesitherapeut aangesteld als ondersteuner. Zij valt onder de specifieke prestatieregeling van ondersteuner: zij heeft een hoofdopdracht van 22 lestijden en een schoolopdracht van 26 klokuren.
Voor haar aanstelling moeten er echter 32 eenheden uit het urenpakket worden genomen. Ook de berekening van haar salaris gebeurt op basis van de noemer 32.
4.4.3.2.
Prestatieregeling in het buitengewoon secundair onderwijs
De wekelijkse prestaties van een personeelslid dat aangesteld is in een voltijdse betrekking bedragen 26 klokuren. Binnen die 26 klokuren presteert het personeelslid:
- een opdracht van 22 lesuren als het personeelslid aangesteld is in een ambt van het onderwijzend personeel of in een ambt van het paramedisch personeel;
- een opdracht van 22 uren als het personeelslid aangesteld is in een ambt van het medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel.
De opdracht van 22 lesuren of 22 uren bestaat uit de ondersteuning van leerkrachten (onderwijzend personeel) in scholen voor het gewoon basisonderwijs en secundair onderwijs en indien nodig ook leerlinggebonden ondersteuning.
De tijd die nodig is voor professionalisering, overleg en samenwerking, coördinatietaken en dienstverplaatsingen, maakt deel uit van de opdracht van 26 klokuren.
De deelname aan oudercontacten en aan personeelsvergaderingen vallen buiten deze wekelijkse opdracht van 26 klokuren. Deze opdrachten vallen niet noodzakelijk binnen de periode van normale aanwezigheid van de leerlingen.
Bij een deeltijdse aanstelling worden voormelde prestaties pro rata aangepast.
Opgelet:
De administratieve noemer en de bezoldigingsnoemer blijven wel ongewijzigd gelden voor deze ambten.
Voorbeeld:
Een personeelslid wordt in het ambt van orthopedagoog aangesteld als ondersteuner. Hij valt onder de specifieke prestatieregeling van ondersteuner: hij heeft een hoofdopdracht van 22 lesuren en een schoolopdracht van 26 klokuren.
Voor zijn aanstelling moeten er echter 40 eenheden uit het urenpakket worden genomen. De berekening van zijn salaris gebeurt dan weer op basis van de noemer 32.
4.4.4.
Mededeling aan de onderwijsadministratie
Alle personeelsleden die aangesteld worden op basis van de extra lestijden, extra lesuren en extra uren in het kader van een ondersteuningsnetwerk of voor de ondersteuning van de types 2, 4, 6 en 7 meldt u via de nieuwe vakcode 1365. De vakcodes voor GON (595) en voor de waarborgregeling (1361) mag u niet meer gebruiken vanaf 1 september 2017.
Voorbeeld 1
Een voltijds vastbenoemde onderwijzer ASV die voor 7/22 TBSOB is, wordt op vrijwillige basis voor 7/22 gereaffecteerd als ondersteuner (ON)Voor de elektronische zending maakt u één bericht met daarin twee opdrachten:
RL1 / onderwijzer ASV / ATO 4 / 22 lestijden, waarvan 7 lestijden TBSOB
RL1 / onderwijzer ASV / ON (vakcode 1365) / ATO 2 / 7 lestijden met aanduiding REA / einddatum 31/08/20xx
Voorbeeld 2
Een voltijds vastbenoemde leraar ASV wordt voor 22/22 aangesteld als ondersteuner (ON) via TAO. Voor de elektronische zending maakt u één bericht met daarin twee opdrachten:
RL1 / leraar ASV / ATO 4 / 22 lesuren, waarvan 22 lestijden verlof TAO met einddatum 31/08/20xx
RL1 / leraar ASV / ON (vakcode 1365) / ATO 2 / 22 lesuren met aanduiding TAO / einddatum 31/08/20xx
Voorbeeld 3
Een kinesitherapeut wordt tijdelijk voltijds aangesteld: 16/32 in vacante uren uit het organiek urenpakket en 16/32 als ondersteuner (ON). Voor de elektronische zending maakt u één bericht met twee opdrachten:
RL1 / kinesitherapeut / ATO 2 / 16/32 / einddatum 30/06/20xx
RL1 / kinesitherapeut / ATO 2 / ON (vakcode 1365) / 16/32 / einddatum 30/06/20xx
4.5.
Inzet van personeel in het hoger onderwijs
4.5.1.
Tijdelijke tewerkstelling in het hoger onderwijs
Een personeelslid dat in het verleden GON-ondersteuning bood aan een of meer studenten in een hogeschool of universiteit kan – op vraag van de hogeschool of de universiteit – die ondersteuning ook gedurende de transitieperiode blijven aanbieden. Het personeelslid wordt in dat geval altijd als tijdelijk personeelslid tewerkgesteld in de hogeschool of aan de universiteit en valt dan volledig onder de daar geldende rechtspositieregeling.
Een vastbenoemd personeelslid kan een tijdelijke aanstelling in een hogeschool opnemen via een verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen (verlof TAO).
Een vastbenoemd personeelslid kan aan zijn schoolbestuur een verlof vragen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen en kan vervolgens als tijdelijk personeelslid aangesteld worden in een betrekking in de hogeschool.
Meer informatie over het verlof TAO vind je in de omzendbrief: Administratieve en geldelijke toestand van vast benoemde personeelsleden die tijdelijk belast worden met een andere opdracht – TAO - PERS/2014/01 (22/01/2014).
Een vastbenoemd personeelslid of een tijdelijk personeelslid kan een tijdelijke aanstelling in een hogeschool of in een universiteit ook opnemen:
- Via een afwezigheid voor verminderde prestaties (AVP):
Een vastbenoemd of tijdelijk personeelslid kan voor (een deel van) zijn opdracht een afwezigheid voor verminderde prestaties nemen en dan als tijdelijk personeelslid kandideren voor een aanstelling in de hogeschool of universiteit.
Meer informatie over deze vorm van afwezigheid vind je in de omzendbrief: Afwezigheid voor verminderde prestaties - Pers/2017/01 (08/03/2017).
- Via een verlof wegens opdracht:
Meer informatie hierover vind je op: http://onderwijs.vlaanderen.be/nl/verlof-wegens-opdracht-van-je-personeel
4.5.2.
Definitieve tewerkstelling in het hoger onderwijs
Een vastbenoemd of een tijdelijk personeelslid kan ook kiezen om een loopbaan op te bouwen in het hoger onderwijs in het kader van de ondersteuning van studenten met een beperking.
Het personeelslid kan dan solliciteren voor een functie in een hogeschool of in een universiteit.
4.5.3.
Ondersteuning vanuit het buitengewoon basisonderwijs of buitengewoon secundair onderwijs
Een personeelslid kan ook aangesteld of geaffecteerd blijven in de school van het buitengewoon basisonderwijs of secundair onderwijs, en zoals vandaag ondersteuning bieden aan een of meer studenten in een hogeschool of universiteit.
De school voor buitengewoon onderwijs maakt hierover afspraken met de betrokken hogeschool of universiteit. In het kader van deze afspraken kan de hogeschool of universiteit middelen overdragen aan de school voor buitengewoon onderwijs. Op basis van deze afspraak richt de school, in functie van de noden van het ondersteuningsnetwerk, een betrekking in zoals vermeld in 4.1.1 en 4.1.2. op basis van haar werkingsbudget. Zie hiervoor de regeling omzendbrief Aanwending van het werkingsbudget voor aanwerving van personeel – PERS/2012/08 (15/10/2012).
5.
Overdracht
Wanneer in het kader van een efficiënte aanwending binnen het ondersteuningsmodel het nodig is om lestijden/lesuren en uren over te dragen, dan kan dit rekening houdend met volgende principes:
Voor de omkadering toegekend aan de ondersteuningsnetwerken kan overdracht:
- zonder beperking tot een maximumpercentage;
- tot de uiterste datum van 15 oktober van het lopende schooljaar (basisonderwijs) en 1 november van het lopende schooljaar (secundair onderwijs);
- binnen hetzelfde onderwijsniveau;
- netoverschrijdend;
- mits akkoord van het LOC.
Voor de omkadering toegekend voor de ondersteuning van types 2, 4, 6 en 7:
- zonder beperking tot een maximumpercentage;
- in principe tot de uiterste datum van 15 oktober van het lopende schooljaar (basisonderwijs) en ook later dan 1 november van het lopende schooljaar (secundair onderwijs). Om administratieve redenen wordt gevraagd om de overdracht binnen de 2 maanden volgend op de teldag te melden aan AGODI;
- niveauoverschrijdend;
- netoverschrijdend;
- mits akkoord van het LOC.
Extra lestijden/lesuren en uren overdragen naar een volgend schooljaar is onmogelijk.
6.
Professionalisering van de ondersteuners
Professionalisering maakt deel uit van de schoolopdracht van ondersteuners.
De competentiebegeleiders die in het kader van het M-decreet toegevoegd werden aan de pedagogische begeleidingsdiensten worden ingezet om in de ondersteuningsnetwerken te werken aan expertiseontwikkeling.
Het is belangrijk dat ondersteuners beschikken over voldoende expertise, zowel handicap-specifieke en onderwijskundige expertise als expertise op het vlak van inclusie en coaching. In functie van hun professionalisering op die aspecten, bieden we ondersteuners in het schooljaar 2021-2022 en in het eerste trimester van het schooljaar 2022-2023 mogelijkheden voor het opdoen van gerichte praktijkervaring in zowel het gewoon als het buitengewoon onderwijs en netoverschrijdend.
Daartoe ontvangen de scholen voor buitengewoon onderwijs die actief zijn in het ondersteuningsmodel en ondersteuners in dienst hebben, extra werkingsbudget in het begrotingsjaar 2021 en 2022. Ten laste van het extra werkingsbudget worden in het schooljaar 2021-2022 en in het eerste trimester van het schooljaar 2022-2023 tijdelijke personeelsleden aangesteld die ondersteuners tijdens hun professionaliseringstraject vervangen.
Het streven is om een kwart van de ondersteuners de mogelijkheid te geven om een professionaliseringservaring op te doen. Met de beschikbare middelen komt dat er op neer dat één VTE (voltijdequivalent) de vervanging kan doen voor ongeveer tien collega-ondersteuners die zich gedurende een drietal weken professionaliseren.
Voor basisonderwijs bedraagt het extra werkingsbudget 957.284 euro in begrotingsjaar 2021 en 1.915.237 euro in begrotingsjaar 2022. Voor secundair onderwijs gaat het om 475.716 euro in begrotingsjaar 2021 en om 951.763 euro in begrotingsjaar 2022.
De verdeling van het extra werkingsbudget over de scholen voor buitengewoon onderwijs gebeurt naar rato van de toegekende lestijden/lesuren, uren en begeleidingseenheden die ze ontvangen voor de ondersteuning van scholen voor gewoon onderwijs in het schooljaar 2021-2022. Voor de scholen voor buitengewoon onderwijs die ondersteuning bieden voor type 2, 4, 6 en 7 gebeurt dit a.d.h.v. de omkadering zoals berekend o.b.v. de eerste schooldag van februari 2021.
Om de effectiviteit van de middelen te verhogen, zijn scholen voor buitengewoon onderwijs verplicht de budgetten voor de vervanging van ondersteuners die actief zijn in de ondersteuning voor type basisaanbod, type 3 of type 9 minstens op het niveau van het ondersteuningsnetwerk samen te leggen. Hiertoe worden de middelen door de samenwerkende scholen overgedragen aan de scholen waar de tijdelijke personeelsleden worden aangesteld. Voor de vervanging van ondersteuners die actief zijn in de ondersteuning voor type 2, 4, 6 of 7 kunnen budgetten samengelegd worden tussen scholen voor buitengewoon onderwijs op het niveau van een ondersteuningsnetwerk of tussen scholen die willen samenwerken.
Over de professionaliseringsperiodes en de inzet van de vervangers moet lokaal sociaal overleg worden gepleegd.
7.
Gegevens van de leerlingen met gemotiveerde verslagen en verslagen
Voor de berekening van de omkadering voor scholen voor buitengewoon onderwijs voor de ondersteuning van scholen voor gewoon onderwijs met leerlingen type 2, 4, 6 en 7 melden scholen voor gewoon onderwijs deze leerlingen en de begeleidende scholen voor buitengewoon onderwijs via Discimus aan AGODI (zie ook hoger punt 2.5.1.).
Voor de rest bezorgen scholen voor gewoon onderwijs, scholen voor buitengewoon onderwijs en CLB’s in het kader van het ondersteuningsmodel geen extra gegevens aan AGODI. Voor leerlingen type basisaanbod, 3 en 9 registreren scholen zoals steeds de inschrijvingen in Discimus. Scholen voor buitengewoon onderwijs die ondersteuning geven, sturen geen informatie daarover door. CLB’s registreren de gemotiveerde verslagen en verslagen in LARS. Voor de berekening van de omkadering maakt AGODI maximaal gebruik van de gegevens die beschikbaar zijn in de databanken (via Discimus, de vroegere GON/ION-zendingen en LARS (het softwarepakket van de CLB’s)).
Indien nodig zal AGODI voor de toekenning van omkadering voor types 2, 4, 6 en 7 documenten opvragen bij de scholen.
8.
Monitoring en evaluatie in basis- en secundair onderwijs
Er heeft een monitoring en evaluatie van het nieuwe ondersteuningsmodel plaatsgevonden (rapport: https://onderwijs.vlaanderen.be/nl/evaluatie-van-het-ondersteuningsmodel-specifieke-onderwijsbehoeften).
9.
Werkingsmiddelen
De werkingsmiddelen voor het schooljaar 2019-2020 zullen eind 2020uitbetaald worden. Voor het schooljaar 2020-2021 op het einde van 2021.
De toekenning van werkingsmiddelen volgens de formule: omkaderingseenheden x 161,267 euro geïndexeerd, wordt behouden voor leerlingen met een gemotiveerd verslag type 2, 4, 6 of 7 en leerlingen met een inschrijvingsverslag type 4, 6 of 7 en eveneens voor de toekenning van werkingsmiddelen die samenhangen met de omkaderingseenheden toegekend aan de ondersteuningsnetwerken.
Deze werkwijze wordt verlaten voor leerlingen met een inschrijvingsverslag type 2 en leerlingen met een verslag type 2, 4, 6 of 7. Voor deze leerlingen worden de werkingsmiddelen niet meer toegekend op basis van de omkaderingseenheden die deze leerlingen opleveren. Er wordt per leerling, per type en per onderwijsniveau een bedrag aan werkingsmiddelen toegekend dat gelijk is aan het verschil tussen de werkingsmiddelen in buitengewoon onderwijs voor een leerling van hetzelfde type en onderwijsniveau en de gemiddelde kost aan werkingsmiddelen van een leerling gewoon onderwijs.
Het gaat over de volgende, te indexeren, bedragen:
1° voor het kleuteronderwijs:
a) type 2, 6 of 7: 360,66 euro per leerling;
b) type 4: 548,07 euro per leerling;
2° voor het lager onderwijs:
a) type 2, 6 of 7: 645,48 euro per leerling;
b) type 4: 843,80 euro per leerling;
3° voor het secundair onderwijs:
1° type 2, 6 of 7: 355,06 euro per leerling;
2° type 4: 529,26 euro per leerling.
Wanneer een school voor gewoon basisonderwijs voor ondersteuning samenwerkt met een school voor buitengewoon secundair onderwijs, krijgt deze laatste school de werkingsmiddelen berekend op basis van de bedragen voor het kleuteronderwijs of lager onderwijs naargelang het onderwijsniveau waar de betreffende leerling ingeschreven is. Omgekeerd als een gewone secundaire school voor ondersteuning samenwerkt met een school voor buitengewoon basisonderwijs, dan ontvangt deze laatste werkingsmiddelen berekend op basis van de bedragen voor het secundair onderwijs.
Met de werkingsmiddelen berekend op basis van de bedragen per leerling en de werkingsmiddelen die de school voor de leerling als regelmatige leerling in het gewoon onderwijs ontvangt, worden de kosten vergoed die met de ondersteuning van leerlingen met een inschrijvingsverslag type 2 en leerlingen met een verslag type 2, 4, 6 of 7 in het gewoon onderwijs samenhangen.
De werkingsmiddelen voor leerlingen met een gemotiveerd verslag, verslag of inschrijvingsverslag type 2, 4, 6 en 7 worden toegekend aan de begeleidende school voor buitengewoon onderwijs op basis van het aantal leerlingen dat begeleid wordt op de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar. Indien op de eerste schooldag van februari van het lopende schooljaar een hoger bedrag aan werkingsmiddelen wordt bekomen op basis van de gewijzigde populatie te ondersteunen leerlingen sinds de eerste schooldag van oktober, dan wordt het hoger bedrag toegekend. In geval van een daling behoudt de school voor buitengewoon onderwijs de toegekende werkingsmiddelen.
De werkingsmiddelen uitbetaald in het kader van ondersteuning voor type 2, 4, 6 en 7 moeten voor die doelgroep worden aangewend, ze mogen niet afgewend worden naar de ondersteuningsnetwerken.
10.
Bijlage