Koninklijk besluit tot vaststelling van boek X - Werkorganisatie en bijzondere werknemerscategorieën van de codex over het welzijn op het werk (uittreksel)

  • goedkeuringsdatum
    28 april 2017
  • publicatiedatum
    B.S.02/06/2017
  • datum laatste wijziging
    02/06/2017

FILIP, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de arbeidswet van 16 maart 1971, artikelen 41 tot 43bis, gewijzigd bij de wet van 3 april 1995;

Gelet op de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, de artikelen 19, derde lid, 2° en 26, eerste lid;

Gelet op de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, artikel 4, § 1, genummerd bij de wet van 7 april 1999 en gewijzigd bij de wet van 28 februari 2014 en de artikelen 12bis tot 12quater, ingevoegd bij de wet van 25 februari 2003;

Gelet op het koninklijk besluit van 2 mei 1995 inzake moederschapsbescherming;

Gelet op het koninklijk besluit van 3 mei 1999 betreffende de bescherming van de jongeren op het werk;

Gelet op het koninklijk besluit van 16 juli 2004 betreffende bepaalde aspecten van nacht- en ploegenarbeid die verband houden met het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;

Gelet op het koninklijk besluit van 21 september 2004 betreffende de bescherming van stagiairs;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 december 2010 tot vaststelling van maatregelen betreffende het welzijn op het werk van uitzendkrachten;

Gelet op het advies nr. 189 van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk, gegeven op 11 december 2015;

Gelet op het advies van het paritair comité voor de uitzendarbeid en de erkende diensten die buurtwerken of -diensten leveren;

Gelet op het advies nr. 60.082/1 van de Raad van State, gegeven op 4 november 2016, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Werk,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.

Boek X. - Werkorganisatie en bijzondere werknemerscategorieën van de codex over het welzijn op het werk wordt vastgesteld als volgt :

BOEK X. - WERKORGANISATIE EN BIJZONDERE WEKNEMERSCATEGORIEEN

...

TITEL 3. - JONGEREN OP HET WERK

HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities

Art. X.3-1.

Deze titel is van toepassing op de in artikel I.1-2 bedoelde personen, voor zover het de jongeren op het werk betreft.

Art. X.3-2.

Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder :

1° jongere op het werk :

a) elke persoon van 15 tot 18 jaar, die niet meer onderworpen is aan de voltijdse leerplicht en die tewerkgesteld wordt krachtens een arbeidsovereenkomst of die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verricht onder het gezag van een ander persoon;

b) elke persoon die niet meer onderworpen is aan de voltijdse leerplicht en die tewerkgesteld wordt krachtens een leerovereenkomst;

c) elke persoon die niet meer onderworpen is aan de voltijdse leerplicht en die arbeid verricht krachtens een overeenkomst gesloten in het kader van een opleidingstraject;

d) een leerling of student die een studierichting volgt waarvan het opleidingsprogramma voorziet in een vorm van arbeid die in de onderwijsinstelling wordt verricht;

e) een student-werknemer die tewerkgesteld wordt in het kader van een arbeidsovereenkomst voor tewerkstelling van studenten bedoeld in titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;

2° opleidingstraject : elk traject dat bestaat uit een theoretische en/of algemene vorming in een opleidingsinstelling en die aangevuld wordt met een praktische opleiding bij een werkgever.

HOOFDSTUK II. - Risicoanalyse en preventiemaatregelen

Art. X.3-3.

§ 1. Onverminderd de bepalingen van artikel I.2-6, moet de werkgever een analyse uitvoeren van de risico's waaraan jongeren bij hun arbeid blootgesteld zijn, met het oog op het beoordelen van alle risico's voor de veiligheid, de lichamelijke en geestelijke gezondheid of de ontwikkeling, ten gevolge van een gebrek aan ervaring, doordat zij zich van het gevaar niet bewust zijn of doordat hun ontwikkeling nog niet is voltooid.

De analyse vindt plaats voordat de jongeren met hun arbeid beginnen; zij moet ten minste eens per jaar worden hernieuwd of gewijzigd, alsook bij elke belangrijke wijziging van de werkpost.

§ 2. Die analyse moet het mogelijk maken in elk geval de agentia te herkennen waaraan de jongeren op het werk kunnen worden blootgesteld, de procédés en werkzaamheden waarbij ze kunnen worden betrokken en de plaatsen waar ze aanwezig kunnen zijn, bedoeld in de bijlage X.3-1.

Om elke activiteit te identificeren die een specifiek risico kan inhouden, moet de werkgever daartoe de volgende punten vaststellen, nader bepalen en evalueren :

a) uitrusting en inrichting van de arbeidsplaats en de werkpost;

b) aard, intensiteit en duur van de blootstelling aan chemische, fysische en biologische agentia;

c) ordening, keuze en gebruik van agentia en arbeidsmiddelen, met name van machines, apparatuur en toestellen, en de bediening daarvan;

d) organisatie van de arbeid, dat wil zeggen regeling van arbeidsmethoden en arbeidsprocédés, en de wisselwerking daartussen;

e) niveau van opleiding en voorlichting van de jongeren op het werk.

Art. X.3-4.

§ 1. De werkgever is ertoe gehouden de nodige preventiemaatregelen te treffen voor de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de jongeren op het werk, zodat zij beschermd zijn tegen elk risico dat hun veiligheid, lichamelijke of geestelijke gezondheid, of ontwikkeling kan schaden.

§ 2. Wanneer op grond van de in artikel X.3-3 bedoelde risicoanalyse een risico is gebleken, past de werkgever de voor de situatie van de betrokken jongere passende maatregelen toe, waarbij hij rekening houdt met de samenvoeging of het gecombineerde effect ervan.

§ 3. De in § 2 bedoelde maatregelen bestaan in :

1° de preventiemaatregelen bedoeld in artikel I.2-7;

2° de in artikel X.3-8 tot X.3-12 voorgeschreven maatregelen.

Art. X.3-5.

De werkgever verricht de in artikel X.3-3 bedoelde risicoanalyse en bepaalt de in artikel X.3-4 bedoelde te nemen maatregelen in samenwerking met de bevoegde preventieadviseur.

Art. X.3-6.

De resultaten van de risicoanalyse en de te nemen maatregelen worden opgenomen in het globaal preventieplan bedoeld in artikel I.2-8.

Art. X.3-7.

De werkgever licht de jongeren op het werk in over mogelijke risico's en over alle maatregelen ter bescherming van hun gezondheid en veiligheid.

Vooraleer de jongeren op het werk te werk te stellen, neemt de werkgever, na advies van de preventieadviseur belast met de leiding van de interne dienst of de afdeling ervan en na advies van het Comité de nodige maatregelen inzake onthaal en begeleiding van deze jongeren, zulks met het oog op de bevordering van hun aanpassing en integratie in de werkomgeving en om er voor te zorgen dat zij in staat zijn hun arbeid naar behoren uit te oefenen.

HOOFDSTUK III. - Verbodsbepalingen

Art. X.3-8.

Het is verboden jongeren op het werk arbeid te laten verrichten die als gevaarlijk wordt beschouwd, zoals die :

1° welke de jongeren, objectief gezien, lichamelijk of psychisch niet aankunnen;

2° waardoor de jongeren blootgesteld worden aan giftige of kankerverwekkende stoffen, stoffen die erfelijke genetische veranderingen veroorzaken, stoffen die tijdens de zwangerschap schadelijke gevolgen hebben voor de foetus of die voor de mens anderszins schadelijke chronische werking hebben;

3° welke blootstelling aan ioniserende straling meebrengen;

4° welke risicofactoren voor ongevallen inhouden waarvan vermoed kan worden dat jongeren, doordat ze nog niet veel inzicht hebben in veiligheid of onervaren of onvoldoende opgeleid zijn, deze meestal niet beseffen of kunnen voorkomen;

5° welke de jongeren blootstellen aan extreme koude of hitte, of aan lawaai of trillingen.

Het verbod bedoeld in het eerste lid is in elk geval van toepassing op :

1° arbeid die blootstelling meebrengt aan de chemische, fysische en biologische agentia bedoeld in de punten A.1, A.2 en A.3, a) en b) van de bijlage X.3-1;

2° arbeid waarbij het niet mogelijk is door analyse vast te stellen of de grenswaarden voor de chemische agentia bedoeld in punt A.3, c) van de bijlage X.3-1, voortdurend worden nageleefd;

3° de procédés en werkzaamheden bedoeld in punt B van de bijlage X.3-1;

4° de aanwezigheid van jongeren op het werk op de plaatsen opgesomd in punt C van de bijlage X.3-1.

Art. X.3-9.

De in artikel X.3-8, tweede lid, 2° bedoelde vaststelling van de voortdurende naleving van de grenswaarde kan maar worden gedaan als het arbeidsproces zodanig is ontworpen dat de grenswaarde gedurende een lange periode niet wordt overschreden.

Dit is het geval zodra een van de volgende voorwaarden is vervuld :

1° wanneer het arbeidsproces als dusdanig is erkend door de Minister;

2° wanneer, door voortdurende automatische meting gekoppeld aan een alarmsysteem en bijbehorende maatregelen, is gewaarborgd dat de grenswaarden niet worden overschreden;

3° wanneer uit de meting blijkt dat de concentraties niet hoger liggen dan een vierde van de 8-uur-grenswaarde, terwijl terzelfder tijd de kortetijdswaarden worden nageleefd.

HOOFDSTUK IV. - Afwijkingen

Art. X.3-10.

§ 1. Het verbod bedoeld in artikel X.3-8 is niet van toepassing op de personen bedoeld in artikel X.3-2, 1°, a), indien de volgende voorwaarden worden vervuld :

1° deze personen zijn tenminste 16 jaar oud;

2° de werkgever zorgt ervoor dat deze personen een specifieke en adequate opleiding hebben ontvangen in functie van de sector waarin de activiteit wordt uitgevoerd of ziet er op toe dat zij de nodige beroepsopleiding hebben ontvangen;

3° de werkgever treft de preventiemaatregelen bedoeld in artikel X.3-4, vergewist zich ervan dat deze preventiemaatregelen effectief zijn en door een lid van de hiërarchische lijn, aangewezen door deze werkgever, of door de werkgever zelf, worden gecontroleerd;

4° de werkgever ziet er op toe dat de activiteiten en de aanwezigheid op de plaatsen bedoeld in artikel X.3-8, tweede lid enkel kunnen plaats vinden in het bijzijn van een ervaren werknemer.

§ 2. Het verbod bedoeld in artikel X.3-8 is niet van toepassing op de personen bedoeld in artikel X.3-2, 1°, b), c) en d), indien de volgende voorwaarden worden vervuld :

1° de activiteiten of de aanwezigheid op de plaatsen bedoeld in artikel X.3-8, tweede lid zijn onontbeerlijk voor hun beroepsopleiding;

2° de werkgever treft de maatregelen bedoeld in § 1, 3° en 4°.

Art. X.3-11.

§ 1. In afwijking van artikel X.3-10 is het verbod bedoeld in artikel X.3-8 niet van toepassing op de studenten-werknemers die 18 jaar zijn of ouder, onder de volgende voorwaarden :

1° zij worden niet betrokken bij het besturen van gemotoriseerde transportwerktuigen;

2° hun studierichting stemt overeen met de werkzaamheden waarvoor de verbodsbepaling geldt;

3° de werkgever vraagt, alvorens de studenten-werknemers tewerk te stellen, het advies van het Comité en de bevoegde preventieadviseur.

§ 2. Voor de toepassing van § 1 wordt onder gemotoriseerd transportwerktuig verstaan, alle voertuigen op wielen, uitgezonderd voertuigen op rails, die zijn bestemd voor het vervoeren, trekken, duwen, heffen of stapelen en het wegzetten in stellingen van lasten van ongeacht welke aard en die worden bediend door een bestuurder die hetzij naast het transportwerktuig meeloopt, hetzij meerijdt op een speciaal ingerichte op het chassis bevestigde of meestijgende bestuurdersplaats.

Nochtans mogen de studenten-werknemers die ouder zijn dan 18 jaar niet-stapelende gemotoriseerde transportwerktuigen met geringe hefhoogte bedienen, onder de volgende voorwaarden :

1° het betreft een platformtruck, d.w.z. een transportwerktuig waarbij de last op een vast platform of op een andere niet-hefbare inrichting wordt vervoerd, of een palettruck, d.w.z. een niet-stapelende heftruck met geringe hefhoogte met een gesteunde vork voor het vervoer van pallets, of een platformheftruck, d.w.z. een heftruck met een hefplatform met geringe hefhoogte of andere inrichting voor het vervoeren van lasten;

2° overeenkomstig de bepalingen betreffende het gebruik van mobiele arbeidsmiddelen, inzonderheid artikel IV.3-7, neemt de werkgever de nodige maatregelen om zich er van te verzekeren dat de studenten-werknemers die belast worden met de bediening van deze toestellen, voldoende zin voor verantwoordelijkheid hebben en zij een adequate opleiding hebben gekregen voor het veilig besturen van deze arbeidsmiddelen;

3° de bedieningsorganen van de toestellen moeten van een type zijn dat een permanente actie van de bestuurder vereist en moeten wanneer ze aan zichzelf overgelaten worden, automatisch in de neutrale stand terugkeren en de rem in werking stellen;

4° de snelheid van het rijden in onbelaste toestand en op vlak terrein is beperkt tot 6 km/uur voor de toestellen met meelopende bestuurder en tot 16 km/uur voor de toestellen met meerijdende bestuurder.

In afwijking van het tweede lid, mogen gemotoriseerde transportwerktuigen met geringe hefhoogte met meelopende bestuurder waarvan de snelheid beperkt is tot 6 km/uur ook bediend worden door studenten-werknemers vanaf 16 jaar tot 18 jaar.

De term "met geringe hefhoogte" duidt op het heffen van de last op een hoogte die juist voldoende is om deze last vrij te kunnen vervoeren.

HOOFDSTUK V. - Gezondheidstoezicht

Art. X.3-12.

§ 1. De werkgever zorgt voor passend gezondheidstoezicht op de jongeren op het werk, overeenkomstig de bepalingen van boek I, titel 4 en staat in voor de kosten ervan.

§ 2. Bovendien onderwerpt de werkgever voor het begin van de tewerkstelling de volgende jongeren steeds aan een voorafgaande gezondheidsbeoordeling bedoeld in artikel I.4-27 :

1° de jongeren op het werk die op het ogenblik van het begin van hun tewerkstelling de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt hebben;

2° de jongeren op het werk die nachtarbeid verrichten;

3° de jongeren op het werk die in toepassing van hoofdstuk IV, blootgesteld worden aan de agentia en procédés of tewerkgesteld worden aan de werkzaamheden of op de plaatsen waar er een specifiek risico bestaat voor hun gezondheid en waarvan de niet-limitatieve lijst is opgenomen in bijlage X.3-1.

De in het eerste lid bedoelde jongeren worden onderworpen aan een periodieke gezondheidsboordeling overeenkomstig de bepalingen van boek I, titel 4, hoofdstuk IV, afdeling 2.

§ 3. De bepalingen van dit artikel treden, wat de toepassing ervan op de leerlingen en studenten bedoeld in artikel X.3-2, 1°, d) betreft, in werking op de datum bepaald door de Koning.

TITEL 4. - STAGIAIRS

HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities

Art. X.4-1.

Deze titel is van toepassing op de werkgevers, de stagiairs en de onderwijsinstellingen.

Art. X.4-2.

Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder :

1° stagiair : elke leerling of student die in het kader van een leerprogramma georganiseerd door een onderwijsinstelling, daadwerkelijk arbeid verricht bij een werkgever, in gelijkaardige omstandigheden als de werknemers in dienst van die werkgever, en dit met het oog op het opdoen van beroepservaring;

2° werkgever : de werkgever die de stagiair tewerkstelt;

3° onderwijsinstelling : elke instelling die onderwijs verschaft, met uitzondering van de instellingen die de beroepsopleidingen organiseren bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid, 1°, b) van de wet;

4° passend gezondheidstoezicht : het gezondheidstoezicht zoals bedoeld in artikel X.3-12, § 1;

5° specifiek gezondheidstoezicht : het gezondheidstoezicht zoals bedoeld in artikel X.3-12, § 2;

6° type van gezondheidstoezicht : het passend gezondheidstoezicht of het specifiek gezondheidstoezicht.

HOOFDSTUK II. - Verplichtingen van de werkgever inzake risicoanalyse en preventiemaatregelen

Art. X.4-3.

De werkgever voert overeenkomstig artikel X.3-3 een analyse uit van de risico's waaraan de stagiairs kunnen worden blootgesteld en stelt de preventiemaatregelen vast die moeten in acht genomen worden.

Bij het vaststellen van deze preventiemaatregelen past hij de bepalingen van de artikelen X.3-4, X.3-8, X.3-9 en X.3-10, § 2 toe.

Art. X.4-4.

De werkgever stelt de onderwijsinstelling in kennis van de resultaten van de risicoanalyse bedoeld in artikel X.4-3.

Die resultaten vermelden inzonderheid, al naargelang het geval :

1° ofwel dat elk type van gezondheidstoezicht overbodig is, in toepassing van artikel I.4-3, § 2;

2° ofwel dat het passend gezondheidstoezicht van toepassing is;

3° ofwel dat het specifiek gezondheidstoezicht van toepassing is;

4° in voorkomend geval, de aard van de verplichte inentingen;

5° de noodzaak onmiddellijk preventiemaatregelen te treffen die verband houden met de moederschapsbescherming.

Art. X.4-5.

Vooraleer een stagiair te werk te stellen op een werkpost of aan een activiteit waarvoor een type van gezondheidstoezicht noodzakelijk is, verstrekt de werkgever aan de stagiair en aan de onderwijsinstelling waar deze stagiair is ingeschreven, een document dat informatie bevat betreffende :

1° de beschrijving van de werkpost of de activiteit die een passend gezondheidstoezicht vereist;

2° alle toe te passen preventiemaatregelen;

3° de aard van het risico dat een specifiek gezondheidstoezicht vereist;

4° de verplichtingen die de stagiair moet naleven in verband met de risico's eigen aan de werkpost of de activiteit;

5° in voorkomend geval, de aangepaste opleiding met het oog op de toepassing van de preventiemaatregelen.

Dit document wordt ter beschikking gehouden van de met het toezicht belaste ambtenaar.

Art. X.4-6.

§ 1. Wanneer uit de risicoanalyse blijkt dat de stagiair wordt tewerkgesteld aan een activiteit waarvoor een type van gezondheidstoezicht van toepassing is, zorgt de werkgever ervoor dat dit type van gezondheidstoezicht wordt uitgevoerd.

Bovendien onderwerpt hij de stagiair, in voorkomend geval, aan de inentingen of aan de dosimetrische controle, indien de stagiair, rekening houdend met het verbod bedoeld in artikel X.3-8, wordt blootgesteld aan ioniserende stralingen.

Elk type van gezondheidstoezicht wordt uitgevoerd door het departement of de afdeling belast met het medisch toezicht van de interne of externe dienst van de werkgever.

§ 2. In afwijking van § 1, derde lid, kan de werkgever voor de uitvoering van het gezondheidstoezicht van de stagiairs een beroep doen op de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer van de interne of externe dienst van de onderwijsinstelling.

Een exemplaar van het formulier voor de gezondheidsbeoordeling afgeleverd door deze preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, wordt aan de onderwijsinstelling bezorgd.

De onderwijsinstelling overhandigt een kopie van dit formulier aan de werkgever en aan de stagiair.

Art. X.4-7.

§ 1. De eerste werkgever bij wie de stagiair wordt tewerkgesteld voor zijn allereerste stage, zorgt ervoor dat de stagiair waarop een type van gezondheidstoezicht van toepassing is, de voorafgaande gezondheidsbeoordeling ondergaat, voordat hij hem belast met de arbeid.

Bij elke opeenvolgende stage wordt de voorafgaande gezondheidsbeoordeling enkel herhaald, indien de stagiair wordt blootgesteld aan een nieuw risico waarvoor er nog geen gezondheidsbeoordeling is gebeurd.

Indien een stage een duurtijd heeft van meer dan zes maanden en indien de stagiair tijdens deze stage wordt blootgesteld aan de risico's die voorkomen in bijlage X.3-1, kan de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer beslissen dat de voorafgaande gezondheidsbeoordeling wordt aangevuld met een periodieke gezondheidsbeoordeling.

Het bewijs dat de stagiair werd onderworpen aan de voorafgaande gezondheidsbeoordeling en, in voorkomend geval, aan een periodieke gezondheidsbeoordeling wordt geleverd door het formulier voor de gezondheidsbeoordeling bedoeld in de artikelen I.4-46 tot I.4-52, dat de stagiair ter beschikking moet houden van elke nieuwe werkgever bij wie hij nadien zal worden tewerkgesteld.

§ 2. De voorafgaande gezondheidsbeoordeling, bedoeld in § 1, eerste lid, is niet verplicht wanneer een stagiair :

1° ofwel jonger is dan 18 jaar en uit de resultaten van de risicoanalyse is gebleken dat elk type van gezondheidstoezicht overbodig is;

2° ofwel een activiteit verricht die er hoofdzakelijk in bestaat met een beeldscherm te werken.

De in het eerste lid bedoelde vrijstelling is enkel mogelijk wanneer de stagiair bedoeld in het eerste lid, 1° of 2°, beschikt over een attest dat bewijst dat hij minder dan vijf jaar geleden werd onderworpen aan het medisch schooltoezicht, in het kader van de van kracht zijnde onderwijsreglementering.

Art. X.4-8.

Vooraleer de stagiair te werk te stellen, neemt de werkgever, na advies van de preventieadviseur belast met de leiding van de interne dienst of de afdeling van deze dienst en na advies van het Comité, de nodige maatregelen inzake onthaal en begeleiding van de stagiairs, zulks met het oog op de bevordering van hun aanpassing en integratie in de werkomgeving en om ervoor te zorgen dat zij in staat zijn hun arbeid naar behoren uit te oefenen.

HOOFDSTUK III. - Specifieke tariefregeling

Art. X.4-9.

De werkgever die een beroep doet op de externe dienst van de onderwijsinstelling is voor de uitvoering van het gezondheidstoezicht jaarlijks een bijdrage verschuldigd van 61,13 euro vermenigvuldigd met het aantal stagiairs.

Het aantal stagiairs dat in aanmerking moet genomen worden voor de berekening van de bijdrage in het eerste lid stemt overeen met het aantal stagiairs ingeschreven op de lijsten van werknemers die aan het gezondheidstoezicht onderworpen zijn, bedoeld in artikel I.4-5, § 1, 2°.

De bijdrage bedoeld in het eerste lid wordt geïndexeerd, overeenkomstig de bepalingen van artikel II.3-20.

HOOFDSTUK IV. - Voorwaarden waaronder de onderwijsinstelling belast kan worden met de verplichtingen van de werkgever

Art. X.4-10.

Indien de kandidaat-stagiair in de onderwijsinstelling een activiteit uitvoert die gelijkaardig is aan de arbeid die hij zal uitvoeren bij de werkgever, is de onderwijsinstelling belast met de volgende opdrachten :

1° zij voert de risicoanalyse bedoeld in artikel X.3-3 uit voor de activiteiten verricht in de onderwijsinstelling;

2° zij stelt in toepassing van artikel X.3-3 de preventiemaatregelen vast die van toepassing zijn in de onderwijsinstelling;

3° zij stelt de werkgever in kennis van de resultaten van de risicoanalyse en van de toe te passen preventiemaatregelen.

Wanneer de kandidaat-stagiairs gelijkaardige activiteiten verrichten als de werknemers van de onderwijsinstelling en voor zover er voor deze werknemers een risicoanalyse werd uitgevoerd overeenkomstig artikel I.2-6, blijft de in het eerste lid, 1° bedoelde risicoanalyse beperkt tot een aanvulling van deze risicoanalyse met de gegevens die in toepassing van artikel X.3-3 specifiek zijn voor de jongeren op het werk.

In dat geval worden de preventiemaatregelen die vastgesteld werden voor de werknemers van de onderwijsinstelling aangevuld met de preventiemaatregelen die specifiek zijn voor de jongeren op het werk, om te beantwoorden aan de verplichting bedoeld in het eerste lid, 2°.

Voor het uitoefenen van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen doet de onderwijsinstelling een beroep op de interne of externe dienst van de onderwijsinstelling.

Art. X.4-11.

Indien uit de resultaten van de risicoanalyse bedoeld in artikel X.4-10 blijkt dat de kandidaat-stagiair moet onderworpen worden aan een type van gezondheidstoezicht of aan inentingen, laat de onderwijsinstelling de voorafgaande gezondheidsbeoordeling of de inentingen uitvoeren door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer van het departement of de afdeling belast met het medisch toezicht van de interne of externe dienst waarop zij een beroep doet.

In dat geval bezorgt de onderwijsinstelling aan de werkgever een afschrift van het formulier voor de gezondheidsbeoordeling.

Art. X.4-12.

De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op de datum bepaald door de Koning.

...

Art. 2.

Worden opgeheven :

1° het koninklijk besluit van 2 mei 1995 inzake moederschapsbescherming, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 28 augustus 2002, 28 mei 2003 en 20 juli 2015;

2° het koninklijk besluit van 3 mei 1999 betreffende de bescherming van de jongeren op het werk, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 28 augustus 2002, 3 mei 2003, 28 mei 2003, 21 september 2004, 23 oktober 2006, 20 juli 2015 en 31 mei 2016;

3° het koninklijk besluit van 16 juli 2004 betreffende bepaalde aspecten van nacht- en ploegenarbeid die verband houden met het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;

4° het koninklijk besluit van 21 september 2004 betreffende de bescherming van stagiairs, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 september 2005, 2 juni 2006, 26 augustus 2010 en 31 mei 2016;

5° het koninklijk besluit van 15 december 2010 tot vaststelling van maatregelen betreffende het welzijn op het werk van uitzendkrachten.

Art. 3.

De verwijzingen naar de bepalingen van de koninklijke besluiten die opgeheven worden door artikel 2 en die inzonderheid voorkomen in alle documenten die in toepassing van of naar aanleiding van die besluiten werden opgesteld, blijven geldig tot ze in overeenstemming zijn gebracht met de bepalingen van dit besluit en dit gedurende een termijn van twee jaar die begint te lopen vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 4.

De Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.