OPGEHEVEN : Koninklijk besluit betreffende het financieel en materieel
beheer van de staatsdiensten met afzonderlijk beheer in het
Rijksonderwijs.
goedkeuringsdatum
29 DECEMBER 1984
publicatiedatum
B.S.09/01/1985
datum laatste wijziging
13/02/2017
COORDINATIE
Opgeheven door Decr. 23-12-2016 - B.S. 13-2-2017
BOUDEWIJN,
Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en
hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de
herstelwet van 31 juli 1984, meer bepaald artikel 84;
Gelet op het advies van de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën, van Onze
Minister van Begroting en van Onze Minister van Onderwijs,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij
HOOFDSTUK I. - Inleidende
bepalingen.
Artikel 1.
§ 1. Dit besluit
regelt het financieel en materieel beheer van de staatsdiensten met
afzonderlijk beheer in het Rijksonderwijs, bedoeld in
artikel 83 van de
herstelwet van 31 juli 1984.
§ 2. De
bepalingen betreffende de rijkscomptabiliteit zijn mede van toepassing op die
diensten tenzij in dit besluit anders is
bepaald.
HOOFDSTUK II. - De begroting.
Art. 2.
Door elke staatsdienst met
afzonderlijk beheer wordt een jaarlijkse begroting opgemaakt voor alle
ontvangsten en alle uitgaven, volgens de richtlijnen verstrekt door de
Ministers van Onderwijs.
Het begrotingsjaar
begint op 1 januari en eindigt op 31 december van hetzelfde jaar.
Art. 3.
De begroting wordt
onderverdeeld in drie delen :
- de lopende
verrichtingen;
- de
kapitaalverrichtingen;
- de verrichtingen voor
orde,
en opgemaakt volgens de tabellen gevoegd
bij dit besluit.
Art. 4.
De ontvangsten beogen :
1. de sommen die zullen overgedragen worden van
het vorige begrotingsjaar;
2. de rechten die
gedurende het beschouwde begrotingsjaar zullen ontstaan;
3.
de schenkingen en de legaten.
Art 5.
De uitgaven beogen de sommen
die verschuldigd zullen zijn tijdens het begrotingsjaar.
Art 6.
De begrotingsontwerpen van de
staatsdiensten met afzonderlijk beheer worden voor 1 juni voorafgaande aan het
begrotingsjaar voor goedkeuring voorgelegd aan de betrokken Minister van
Onderwijs en toegevoegd aan het ontwerp van begroting van diens Ministerie.
Art. 7.
De goedkeuring van de
begroting van de staatsdiensten met afzonderlijk beheer is verworven door de
afkondiging van de wet houdende de begroting van het betrokken Ministerie van
Onderwijs.
Ingeval deze goedkeuring niet
verworven is voor de aanvang van het begrotingsjaar mogen dezelfde
verrichtingen als diegene, die door de vorige begrotingen waren toegestaan,
uitgevoerd worden vanaf 1 januari.
HOOFDSTUK III. - De comptabiliteit en aflegging der
rekeningen.
Art. 8.
Op het einde van ieder
semester wordt een staat van ontvangsten en een staat van uitgaven opgemaakt.
Deze staten worden door de betrokken Minister van
Onderwijs aan het Rekenhof voorgelegd via de Minister van Financiën. De
verantwoordingsstukken worden ter plaatse bewaard.
Art. 9.
Op het einde van ieder jaar
worden opgesteld : een beheersrekening alsmede een rekening van uitvoering van
de begroting en een staat van activa en passiva. Uiterlijk op 31 maart na het
jaar waarop ze betrekking hebben worden deze rekeningen door de betrokken
Minister van Onderwijs aan de Minister van Financiën gezonden, die ze
vóór 30 april van hetzelfde jaar aan het Rekenhof overlegt.
Art. 10.
De rekening van uitvoering van
de begrotingen van de staatsdiensten met afzonderlijk beheer worden gevoegd bij
die van het betrokken Ministerie van Onderwijs.
Art. 11.
Op het ogenblik van de
uitdiensttreding van de rekenplichtige dienen dezelfde rekenplichtige
bescheiden opgesteld als genoemd in artikel 9.
HOOFDSTUK IV. - Beheer.
Art. 12.
Het bedrag van de uitgaven
mag het bedrag van de ontvangsten niet overschrijden.
Art. 13.
§ 1. In de
jaarlijkse begroting zal voor de lopende uitgaven een bufferkrediet
ingeschreven worden. Dit bufferkrediet zal minimum 2,5 pct. bedragen van de
geraamde lopende uitgaven.
§ 2. Het
bufferkrediet mag in de loop van het begrotingsjaar aangewend worden om het
hoofd te bieden aan onvoorziene uitgaven, bij voorrang voor
energie.
Art. 14.
§ 1. Op het
einde van het dienstjaar wordt het overschot :
1.
wat de kapitaalverrichtingen betreft, gevoegd bij de kapitaalontvangsten van
het volgende begrotingsjaar;
2. wat de lopende
verrichtingen betreft ten belope van ten minste 20 pct. aangewend voor de
vorming van een reservefonds "werking" totdat de middelen hiervan 10 pct.
bedragen van het gemiddelde van de lopende uitgaven van de drie voorgaande
begrotingsjaren;
voor het overige geheel of ten
dele gevoegd, hetzij bij de ontvangsten van de lopende verrichtingen, hetzij
bij de ontvangsten van de kapitaalverrichtingen van het volgende
begrotingsjaar.
§ 2. De middelen
van het reservefonds kunnen met het akkoord van de betrokken Minister van
Onderwijs of zijn gemachtigde aangewend worden tot het aanzuiveren van een op
het einde van een dienstjaar of van een beheer bestaand onvoorzien negatief
saldo.
Art. 15.
Met ingang van het jaar mogen
de bij het verstrijken van het vorige jaar beschikbare geldmiddelen gebruikt
worden.
Art. 16.
De tegenover het Rekenhof
verantwoordelijke rekenplichtige van de staatsdienst met afzonderlijk beheer,
aangewezen door de betrokken Minister van Onderwijs, is belast met :
1. het behandelen en bewaren van de gelden en
waarden;
2. het opstellen en bewaren van de in
artikelen 8 en 9 bedoelde bescheiden;
3. het
houden van de vermogenscomptabiliteit;
4. het
periodiek opmaken van de inventaris van het vermogen.
HOOFDSTUK V. - De controle.
Art. 17.
De Ministers van Onderwijs,
ieder wat hem betreft, richten de controle in op de schrifturen van de
boekhoudingsverrichtingen en van de vastleggingen van de uitgaven.
Art. 18.
Het Rekenhof kan de
comptabiliteit ter plaatse controleren. Het Hof mag zich te allen tijde alle
verantwoordingsstukken, staten, inlichtingen of toelichtingen doen verstrekken
betreffende de ontvangsten, de uitgaven, de activa en de schulden.
Art. 19.
De uitgaven worden vereffend
en betaald zonder tussenkomst van het Rekenhof.
HOOFDSTUK VI. - Slotbepaling.
Art. 20.
Dit besluit treedt in werking
op 1 januari 1985.
Art. 21.
Onze Minister van
Financiën, Onze Minister van Begroting en Onze Ministers van Onderwijs
zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Bijlage
TABEL VAN DE
BEGROTING.
Sectie I : Lopende verrichtingen.
A. Ontvangsten
1.
Intendancegelden
1.1. Overdrachten
1.2. Kostgelden
1.3. Restaurant-cafetaria
1.4.
Diverse (o.m. verhuringen)
1.5. Transferten
2. Andere
2.1.
Overdrachten
2.2. Dotatie
2.3. Kopieerdienst
2.4. Verkoop
produkten
2.5. Peutertuinen
2.6. Diverse
2.7. Transferten
3. Schenkingen en legaten
B. Uitgaven
1. Intendance
1.1. Maaltijden en dranken
1.2.
Diverse
2. Andere
2.1. Bezoldigingen en vergoedingen
2.2. Informatica
2.3. Telefoon
2.4. Secretariaatskosten
2.5. Inhuringen
2.6. Herstellingen
2.7. Onderhoud van infrastructuur
2.8. Energie
2.9.
Schoolbehoeften (gratis te verstrekken in het basisonderwijs)
2.10. Vervoer (verbruik, onderhoud, enz.)
2.11. Andere werkingskosten (kledij, water, belastingen,
retributies, publiciteit, boeken, tijdschriften, grondstoffen, klein
gereedschap, leermiddelen, enz.)
2.12.
Bufferkrediet
C. Saldo
Sectie II :
Kapitaalverrichtingen.
A. Ontvangsten
1. Overdrachten
2. Dotatie
3.
Transferten
B. Uitgaven
C. Saldo
Sectie III : Verrichtingen voor orde.
A. Ontvangsten
1. Derden, gelden
2. Schatkistgelden
B. Uitgaven
1.
Derden, gelden
2. Schatkistgelden
C. Saldo