OPGEHEVEN : Wet tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving. (uittreksel - NO/Schoolpact)

  • goedkeuringsdatum
    29 MEI 1959
  • publicatiedatum
    B.S.19/06/1959
  • datum laatste wijziging
    13/02/2017

(opschrift gewijzigd bij Wet 11-7-1973)

(voetnoot 1) (voetnoot 6) (voetnoot 7) (voetnoot 8)

COORDINATIE

Wet 29-7-1961 - B.S. 31-8-1961

Wet 27-6-1962 - B.S. 14-7-1962

Wet 18-1-1966 - B.S. 10-3-1966

Wet 20-2-1970 - B.S. 18-6-1970

Wet 2-6-1970 - B.S. 9-1-1971

Wet 6-7-1970 - B.S. 25-8-1970

Wet 25-5-1971 - B.S. 10-7-1971

Wet 26-5-1972 - B.S. 12-8-1972

Wet 11-7-1973 - B.S. 30-8-1973

Wet 17-1-1974 - B.S. 11-4-1974

Wet 10-12-1974 - B.S. 14-1-1975

Wet 14-7-1975 - B.S. 13-8-1975

Wet 8-7-1976 - B.S. 12-8-1976

Wet 22-12-1977 - B.S. 24-12-1977

Wet 20-2-1978 - B.S. 11-3-1978

Wet 5-8-1978 - B.S. 17-8-1978

Wet 8-8-1980 - B.S. 15-8-1980

Wet 2-7-1981 - B.S. 8-7-1981

Wet 18-9-1981 - B.S. 15-10-1981

K.B. nr. 47, 10-6-1982 - B.S. 15-6-1982

Wet 29-6-1983 - B.S. 6-7-1983

K.B. nr. 233, 22-12-1983 - B.S. 29-12-1983

Wet 1-8-1985 - B.S. 6-8-1985

K.B. nr. 411, 25-4-1986 - B.S. 10-5-1986

K.B. nr. 413, 29-4-1986 - B.S. 17-5-1986

Wet 4-8-1986 - B.S. 15-8-1986

K.B. nr. 438, 11-8-1986 - B.S. 30-8-1986

K.B. nr. 439, 11-8-1986 - B.S. 30-8-1986

K.B. nr. 447, 20-8-1986 - B.S. 30-8-1986

K.B. nr. 456, 10-9-1986 - B.S. 30-9-1986

K.B. nr. 459, 10-9-1986 - B.S. 30-9-1986

K.B. nr. 462, 17-9-1986 - B.S. 18-10-1986

K.B. nr. 468, 9-10-1986 - B.S. 25-10-1986

K.B. nr. 505, 31-12-1986 - B.S. 23-1-1987

Wet 30-7-1987 - B.S. 6-8-1987

Wet 7-11-1987 - B.S. 17-11-1987

Wet 1-8-1988 - B.S. 2-9-1988

Decr. 5-7-1989 - B.S. 25-8-1989

Decr. 20-12-1989 - B.S. 30-12-1989

B.Vl.R. 4-4-1990 - B.S. 30-6-1990

Decr. 31-7-1990 - B.S. 18-8-1990

Decr. 27-3-1991 - B.S. 25-5-1991

Decr. 27-3-1991 - B.S. 25-5-1991

Decr. 17-7-1991 - B.S. 31-8-1991

Wet 20-7-1991 - B.S. 1-8-1991

Decr. 23-10-1991 - B.S. 28-11-1991

Decr. 9-4-1992 - B.S. 16-5-1992

Decr. 25-6-1992 - B.S. 11-7-1992

Decr. 18-12-1992 - B.S. 29-12-1992

Decr. 28-4-1993 - B.S. 28-5-1993

Decr. 1-12-1993 - B.S. 21-12-1993

Decr. 21-12-1994 - B.S. 16-3-1995

Decr. 19-4-1995 - B.S. 20-7-1995

B.Vl.R. 9-5-1996 - B.S. 25-7-1996

Decr. 8-7-1996 - B.S. 5-7-1996

Decr. 24-7-1996 - B.S. 26-9-1996

Decr. 25-2-1997 - B.S. 17-4-1997

Decr. 15-7-1997 - B.S. 21-8-1997

Decr. 15-7-1997 - B.S. 29-8-1997

K.B. 8-8-1997 - B.S. 30-8-1997

Decr. 14-7-1998 - B.S. 29-8-1998

Decr. 1-12-1998 - B.S. 10-4-1999

Decr. 19-12-1998 - B.S. 31-12-1998

Decr. 2-3-1999 - B.S. 21-8-1999

Decr. 18-5-1999 - B.S. 31-8-1999

Arr. nr. 14/2000 dd. 2-2-2000 - B.S. 15-4-2000

Decr. 20-10-2000 - B.S. 16-12-2000

Decr. 13-7-2001 - B.S. 27-11-2001

Decr. 18-1-2002 - B.S. 8-2-2002; err. 12-4-2002

Decr. 28-6-2002 - B.S. 14-9-2002

Decr. 14-2-2003 - B.S. 1-7-2003

Decr. 2-4-2004 - B.S. 6-8-2004

Decr. 7-5-2004 - B.S. 31-8-2004

Decr. 15-7-2005 - B.S. 16-9-2005

Decr. 7-7-2006 - B.S. 31-8-2006

Decr. 15-6-2007 - B.S. 31-8-2007

Decr. 22-6-2007 - B.S. 21-8-2007

Decr. 13-7-2007 - B.S. 31-8-2007

Decr. 30-11-2007 - B.S. 11-2-2008

Decr. 6-6-2008 - B.S. 18-7-2008

Decr. 4-7-2008 - B.S. 1-9-2008

Decr. 10-7-2008 - B.S. 3-10-2008

Decr. 30-4-2009 - B.S. 20-7-2009

Decr. 8-5-2009 - B.S. 28-8-2009

Decr. 8-5-2009 - B.S. 28-8-2009

Decr. 9-7-2010 - B.S. 31-8-2010

Decr. 27-5-2011 - B.S. 17-6-2011

Decr. 1-6-2012 - B.S. 22-6-2012

Decr. 25-4-2014 - B.S. 25-9-2014

Decr. 19-6-2015 - B.S. 21-8-2015

Opgeheven door Decr. 23-12-2016 - B.S. 13-2-2017

BOUDEWIJN, Koning der Belgen.

Aan Allen, tegenwoordigen en toekomenden, Heil.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.

[Deze wet is van toepassing op het bewaarschoolonderwijs, het lager, middelbaar, normaal-, technisch, kunst- en buitengewoon onderwijs.]¹

[...]²

[ ]¹ W. 6-7-1970; [ ]² Decr. van 27-5-2011

Art. 2.

[...]

Decr. van 27-5-2011

Art. 3.

[§ 1.]² [De Staat richt bewaarschool-, lager, middelbaar, normaal-, technisch, kunst- en buitengewoon onderwijs in en brengt waar daaraan behoefte bestaat, de daartoe nodige inrichtingen en afdelingen van inrichtingen tot stand.]¹

[ ]¹ W. 6-7-1970; [ ]² W. van 18-9-1981

[Aan de Staatsdiensten met afzonderlijk beheer in het Rijksonderwijs wordt jaarlijks een globale dotatie toegekend, bestemd om de kosten te dekken die verbonden zijn aan de werking en de uitrusting van de inrichting en het internaat en aan het kosteloos verstrekken van leerboeken en schoolbehoeften aan de leerplichtige leerlingen. Deze dotatie bestaat uit een forfaitair bedrag per school [[per autonoom internaat of per tehuis]] en een forfaitair bedrag per leerling. Deze bedragen kunnen verschillen per niveau en vorm van onderwijs en worden jaarlijks bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit vastgelegd. Van de totale beschikbare kredieten, bestemd voor het dekken van deze uitgaven, kan maximaal vijf procent worden afgenomen om de Ministers van Onderwijs, elk wat hem betreft, toe te laten aan specifieke noden tegemoet te komen.]

(voetnoot 2) K.B. nr. 413, 29-4-1986; [[ ]] K.B. nr. 456, van 10-9-1986

Hij subsidieert, overeenkomstig de bepalingen van deze wet, [de onderwijsinstellingen, afdelingen en andere onderverdelingen van onderwijsinstellingen], die aan de wettelijke normen beantwoorden en door provincies, gemeenten, verenigingen van gemeenten, andere publiekrechtelijke personen en private personen, zijn tot stand gebracht.

[In de sectoren en niveaus waarop een rationalisatie- en programmatieplan, zoals bedoeld in [[artikel 13, 1, a]] van deze wet van toepassing is, kunnen geen [[onderwijsinstelling ingericht door de Gemeenschap, afdelingen of andere onderverdelingen van instellingen]] in stand gehouden of opgericht worden indien zij niet beantwoorden aan de criteria van dit plan. Evenmin kunnen inrichtingen of afdelingen van inrichtingen verder betoelaagd blijven of in de toelageregeling opgenomen worden indien zij niet beantwoorden aan de criteria van datzelfde plan.]

K.B. nr. 411, 25-4-1986; [[ ]] Decr. van 5-7-1989

[...]

K.B. nr. 439, van 11-8-1986

[§ 2. t.e.m. 4. [[...]] ]

W. 18-9-1981; [[ ]] Decr. van 27-5-2011

[§ 5. [[Een inrichtende macht kan, van de aan haar onderwijsinstellingen, krachtens de bestaande wettelijke of reglementaire normen, toegekende lesuren, lestijden of uren/leerkracht, binnen hetzelfde niveau, maximaal drie procent [[[(twee procent voor het [[[[ [[[[[...]]]]] secundair onderwijs)]]]]¹ ]]]¹ herverdelen onder haar onderwijsinstellingen. [[[...]]]²

Die drie procent [[[(twee procent voor het gewoon [[[[...]]]]² secundair onderwijs)]]]¹ wordt berekend op basis van het totaal aantal organiseerbare of subsidieerbare lestijden, lesuren of uren/leerkracht dat gedurende het vorig schooljaar aan de inrichtende macht op basis van de geldende wettelijke of reglementaire normen werd toegekend.]] ]

Decr. 5-7-1989; [[ ]] Decr. 9-4-1992; [[[ ]]]¹ Decr. 14-7-1998; [[[ ]]]² Decr. 27-5-2011; [[[[ ]]]]¹ Decr. 15-7-2005; [[[[ ]]]]² Decr. 4-7-2008; [[[[[ ]]]]] van 4-7-2008

[Bij de in het eerste lid bedoelde herverdeling, mag een inrichtende macht het aantal aan een onderwijsinstelling toegekende lesuren, lestijden of uren-leerkracht niet verminderen indien ze in dat schooljaar in deze onderwijsinstelling overeenkomstig de geldende reglementering nieuwe of bijkomende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel dient uit te spreken.

Met het oog op de controle door [[het Agentschap voor Onderwijsdiensten]] dienen de inrichtende machten een verklaring op eer af te leggen die er toe strekt dat zij de bepalingen van het voorgaand lid in acht nemen bij deze herverdeling. De niet-naleving van deze bepalingen heeft tot gevolg dat een terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking geen uitwerking heeft ten aanzien van de overheid.

In de bijkomende lesuren, lestijden of uren-leerkracht die een onderwijsinstelling via deze herverdeling verkregen heeft, kunnen geen personeelsleden vastbenoemd worden. De betrokken inrichtende macht dient een verklaring op eer af te leggen die er toe strekt dat in de bedoelde uren-leraar geen personeelsleden vastbenoemd worden. De niet-naleving van deze bepalingen heeft tot gevolg dat de vaste benoemingen geen uitwerking kunnen hebben ten aanzien van de overheid.]

Decr. 28-4-1993; [[ ]] Decr. van 22-6-2007

[De in het eerste lid bedoelde herverdeling dient voor wat het [[...]]² secundair onderwijs betreft plaats te vinden tegen uiterlijk [[1 november]]¹ van het betrokken schooljaar.]

Decr. 21-12-1994; [[ ]]¹ Decr. 7-7-2006; [[ ]]² Decr. van 4-7-2008

[§ 6. [[...]] ]

Decr. 5-7-1989; [[ ]] Decr. van 23-12-2016

§ 7. [...]

Decr. van 27-5-2011

[§ 7. bis. [[...]] ]

Decr. 8-7-1996; [[ ]] Decr. van 23-12-2016

[§ 8. 1°[[...]]²

[[In geval van overname van een instelling door een andere inrichtende macht, wordt het bedrag van de werkingsmiddelen of werkingstoelagen waarop de overgenomen instelling recht had volgens de vigerende bepalingen ter zake, voor het eerste schooljaar van de overname, aan de nieuwe inrichtende macht toegekend.]]¹

[[...]]² ]

Decr. 31-7-1990; [[ ]]¹ Decr. 9-4-1992; [[ ]]² Decr. van 27-5-2011

[§ 9. In de sectoren en niveaus waarop een rationalisatie- en programmatieplan, zoals bedoeld in artikel 13, 1, a van deze wet van toepassing is, heeft elke nieuwe oprichting van instelling, vestigingsplaats, niveau, type, opleidingsvorm, cyclus, leerjaar, afdeling, basisoptie, beroepenveld, optie, studierichting, specialisatiejaar of vervolmakingsjaar, in strijd met de regels van het rationalisatie- en programmatieplan bepaald in uitvoering van artikel 13, 1, a van de wet, tot gevolg, dat de financiering voor het bedoelde onderdeel wordt ingetrokken.

De Vlaamse Regering bepaalt de regels voor de toepassing van de hiervoor voorziene sancties.]

Decr. van 31-7-1990

Art. 4.

[...]

Decr. van 27-5-2011

2° [ [[...]]²

Daarom wordt bij elk Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur een Dienst voor Leerlingenvervoer opgericht, die belast is met het vervullen van de verplichtingen van de Staat inzake het vervoer naar de [[...]]¹ vrije-keuzescholen.

Dit transport zal gemeenschappelijk zijn en zal voor deze scholen onder dezelfde voorwaarden, volgens dezelfde criteria en in overleg met de betrokken inrichtende machten georganiseerd worden.

De juridische vorm en de beheersmodaliteiten van deze diensten zullen bij de wet geregeld worden.

[[...]]³

De Koning bepaalt hoeveel ouders er nodig zijn, opdat de Staat de in dit artikel bepaalde verplichtingen op zich dient te nemen. Hij bepaalt eveneens wat onder redelijke afstand moet worden verstaan.]

W. 14-7-1975; [[ ]]¹ Decr. 14-2-2003; [[ ]]² Decr. 27-5-2011; [[ ]]³ Decr. van 23-12-2016

[Met uitzondering van de leerlingen van het basisonderwijs betalen de leerlingen die vervoerd worden naar een school van vrije keuze de prijs daarvan ten belope van het bedrag dat overeenstemt met de redelijke afstand bedoeld in het eerste lid. Dat bedrag wordt in alle netten vastgesteld volgens het tarief van de Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen.]

Decr. van 5-7-1989

[De bijdragen die de leerlingen moeten betalen worden geïnd door de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die de kosten van het vervoer draagt. Wanneer dit vervoer door de Staat wordt georganiseerd, worden de ontvangsten gestort in het Fonds dat daartoe is voorzien op de begroting van het Ministerie van Onderwijs.]

(voetnoot 3) K.B. nr. 468,9-10-1986

[De Staatsdiensten met afzonderlijk beheer van het Ministerie van Onderwijs zijn gemachtigd om een deel of het geheel van het remgeld, opgelegd aan de rechthebbende leerlingen, ten laste van hun dotatie te nemen voor zover hiervoor sociale redenen aanwezig zijn.]

Decr. van 5-7-1989

Art. 5.

[...]

Decr. van 8-5-2009

Art. 6.

[Een onderwijsinstelling kan enkel erkend worden indien zij in het geheel van haar werking de internationaalrechtelijke en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder eerbiedigt.]

Decr. van 28-6-2002

Art. 6bis.

[Een officiële school kan slechts worden erkend indien zij voldoet aan volgende voorwaarden :

1° een open karakter hebben door open te staan voor alle leerlingen, ongeacht de ideologische, filosofische of godsdienstige opvattingen van de ouders en de leerling;

2° de leerplannen volgen van het gemeenschapsonderwijs, OVSG of POV, of eigen leerplannen ermee verenigbaar;

3° een schoolwerkplan, schoolreglement en schoolboeken gebruiken in overeenstemming met het open karakter bedoeld in 1°;

4° begeleid worden door de begeleidingsdienst van het Gemeenschapsonderwijs, OVSG of POV.]

Decr. van 14-2-2003

[Art. 6ter.

[[...]] ]

Decr. 15-7-1997; Decr. van 18-1-2002

[Art. 6quater.]²

(voetnoot 4)

[ [[De inrichtende machten, in voorkomend geval op voordracht en na beslissing van de klassenraden of de gelijkgestelde organen, zijn bevoegd om aan de leerlingen de van rechtswege geldende studiebewijzen toe te kennen voor zover het structuuronderdeel in kwestie voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 24, § 2, 1°, 2°, 3°, 4°, 6°, 7°, 8°, 9° en 10°, voor wat betreft het onderwijs voor sociale promotie en het deeltijds kunstonderwijs, respectievelijk in artikel 24ter, § 1, voor wat betreft het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs.]]¹

[[...]]³

[[De Vlaamse Regering kan de erkenning van een school of een vestigingsplaats ervan opheffen met inachtname van artikel 36 tot artikel 42 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs.]]²

[[...]]²

[[...]]³

[[...]]³ ]¹

[ ]¹ Decr. 24-7-1996; [ ]² Decr.15-7-1997; [[ ]]¹ Decr. 7-7-2006; [[ ]]² Decr. 8-5-2009; [[ ]]³ Decr. van 23-12-2016

Art. 6quinquies.

[...]

Decr. van 19-4-1995

Art. 7.

[§ 1. De Vlaamse Regering bepaalt de verlofregeling en de aanwending van de schooltijd voor het gewoon en buitengewoon basisonderwijs, het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs en voor het deeltijds secundair onderwijs [[en voor het onderwijs voor sociale promotie en het deeltijds kunstonderwijs]] in de door de Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde scholen.

§ 2. De overtreding van deze regeling kan aanleiding geven tot sancties.

De bedoelde sanctie kan in het gesubsidieerd onderwijs een gedeeltelijke terugvordering van de werkingstoelagen zoals bedoeld in artikel 32 van deze wet zijn.

In het Gemeenschapsonderwijs kan deze sanctie een gedeeltelijke inhouding zijn van de werkingsmiddelen toegekend aan de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs.

§ 3. De Vlaamse Regering bepaalt de regels voor de toepassing van de sancties.]

Decr. 28-4-1993; [[ ]] Decr. van 13-7-2001

Art. 8 t.e.m. 11.

[...]

Decr. van 14-2-2003

Art. 12.

[§ 1. [[...]]³

[[§ 2. In de instellingen [[[...]]] voor onderwijs voor sociale promotie en van het kunstonderwijs met beperkt leerplan van het Gemeenschapsonderwijs en het gesubsidieerd onderwijs wordt aan de leerlingen en aan de studenten een inschrijvingsgeld opgelegd.

De Vlaamse Regering bepaalt het minimum bedrag, de wijze van innen en de eventuele gehele of gedeeltelijke vrijstellingen van dit inschrijvingsgeld.]]¹

§ 3. [[De inschrijvingsgelden van de leerlingen uit het deeltijds kunstonderwijs worden uiterlijk op 1 oktober geïnd en uiterlijk op 15 oktober overgemaakt aan de Vlaamse Gemeenschap. De Vlaamse Regering kan op een met redenen omkleed verzoek afwijking verlenen van de verplichting de inschrijvingsgelden uiterlijk op 15 oktober over te maken.]]² ]

K.B. nr. 462, 17-9-1986; [[ ]]¹ Decr. 20-12-1989; [[ ]]² Decr. 9-4-1992; [[[ ]]] Decr. 23-10-1991; [[ ]]³ Decr. van 13-7-2001

IN VOEGE VANAF een door de Vlaamse Regering nader te bepalen datum (Decr. 25-4-2014 - B.S. 25-9-2014; Art. IX.2 en IX.10) : "Artikel 12, § 3, wordt opgeheven"

§ 4. [...]

Decr. van 9-4-1992

[§ 5. De Vlaamse Gemeenschap betaalt aan de inrichtende macht van de betrokken onderwijsinstelling de inschrijvingsgelden van de regelmatige leerlingen die bij toepassing van § 2, laatste lid, werden vrijgesteld.]

Decr. van 9-4-1992

[§ 6. [[...]] ]

Decr. 9-4-1992; [[ ]] van Decr. 2-3-1999

[Art. 12bis.

[[...]] ]

W. 11-7-1973; [[ ]] Decr. van 14-2-2003

[Art. 12ter.

[[...]]

W. 11-7-1973; [[ ]] Decr. van 13-7-2001

...

HOOFDSTUK II. - Infrastructuur

...

[Sectie E. - Het Nationaal Waarborgfonds voor schoolgebouwen.]

Wet van 11-7-1973

Art. 21.

[Het Nationaal Waarborgfonds voor schoolgebouwen geniet rechtspersoonlijkheid en werkt onder Staatswaarborg.

Zijn zetel is gevestigd op het grondgebied van het bestuurlijk arrondissement Brussel-Hoofdstad.

Het staat onder de regelen welke de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut vaststelt inzake de in artikel 1, letter B, bedoelde instellingen.

Dit artikel 1, letter B, wordt in fine aangevuld met de woorden "Het Nationaal Waarborgfonds voor schoolgebouwen".]

W. van 11-7-1973

Art. 22.

[§ 1. Het waarborgfonds heeft als opdracht :

a) [[de terugbetaling van kapitaal, intresten en bijhorende onkosten te waarborgen van de leningen aangegaan met het oog op de financiering van de aankoop, de bouw, geschiktmakings-, moderniserings- en uitbreidingswerken alsook de eerste uitrusting van gebouwen bestemd voor de gesubsidieerde onderwijsinrichtingen, psycho-medisch-sociale centra of internaten;]]³

b) voor dezelfde leningen een rentetoelage te verlenen gelijk aan het verschil tussen 1,25 pct. en de rentevoet die voor deze leningen betaald moet worden, zonder dat deze de normale rentevoet op de kapitaalmarkt zoals die voor gelijkaardige verrichtingen door de openbare kredietinstellingen wordt toegepast, mag overschrijden. De toelage wordt rechtstreeks aan de financiële instelling betaald.

[[§ 1bis. In afwijking van § 1, b), kan de Koning jaarlijks en uiterlijk op 15 september bij in Ministerraad overlegd besluit, voor het gewoon secundair onderwijs en hoger onderwijs :

a) ofwel de in § 1, b), vastgestelde grens van 1,25 pct. verhogen;

b) ofwel het aandeel van de toegepaste rente vastleggen dat ten laste is van de inrichtende macht, zonder dat dit één vierde van de normale rentevoet op de kapitaalmarkt mag overschrijden.

De toepassing van a) of b) mag niet tot gevolg hebben dat de rente ten laste van de inrichtende macht minder dan 1,25 pct. zou bedragen.]]³

§ 2. De inrichtende machten van de officiële gesubsidieerde onderwijsinrichtingen die een toelage ontvangen van het Fonds voor provinciale en gemeentelijke schoolgebouwen, kunnnen van de in § 1 bepaalde voordelen genieten voor het niet door de toelage gedekte deel van het subsidieerbaar bedrag.

Wanneer de werkelijke uitgave minder bedraagt dan het subsidieerbaar bedrag, worden deze voordelen slechts toegekend ten belope van het verschil tussen de werkelijke uitgave en de toelage.

§ 3. Het maximumbedrag van de leningen die voor de tijdspanne van 1973 tot en met 1982 kunnen gewaarborgd worden, beloopt twee miljard per jaar voor het vrij net, een miljard per jaar voor het provinciaal en gemeentelijk net.

[[Het maximaal bedrag van de leningen die voor de jaren [[[1986 , 1987 en 1988]]] kunnen gewaarborgd worden bedraagt 0,56 miljard frank per jaar voor het provinciaal en gemeentelijk net en 1,13 miljard frank per jaar voor het vrij net.]]²

[[Als tijdens een lopend dienstjaar deze maximale bedragen niet worden bereikt, worden de verschillen overgedragen naar de volgende dienstjaren.]]¹

Deze bedragen stemmen overeen met de bouwkosten op 1 januari 1973.

§ 4. De leningen moeten door de inrichtende macht, bij een van de daartoe door de Koning erkende financiële instellingen worden aangegaan.

§ 5. Een inrichtende macht mag op het Waarborgfonds slechts beroep doen voor een onroerend goed waarvan zij eigenaar is of waarop zij een zakelijk recht bezit dat haar het genot van het goed verzekert gedurende te minste dertig jaar, en voor zover bepaald wordt dat bij de uitdoving van het zakelijk recht dat ten minste tien jaar de duur van de lening moet overschrijden, de huidige waarde van de opgerichte gebouwen of de meerwaarde die voortspruit uit de aan de gebouwen aangebrachte verbouwingen zal worden terugbetaald aan de houder van het zakelijk recht die tot bij de terugbetaling het recht van terughouding bewaart.

Dit zakelijk recht zal slechts vervreemd of met zakelijk rechten bezwaard mogen worden met de instemming van de raad van beheer van het Waarborgfonds.

§ 6. [[De leningen worden terugbetaald in jaarlijkse schijven. De duur van de aflossing mag niet meer dan veertig jaar bedragen. De leningen die bedoeld worden zijn degene waarvoor het Nationaal Waarborgfonds voor schoolgebouwen zijn waarborg heeft gegeven vóór 1 januari 1989 en de intresten heeft gesubsidieerd.]]4

§ 7. Indien beroep wordt gedaan op de Staatswaarborg kan de Staat zich laten terugbetalen met behulp van volgende verrichtingen, in de volgorde waarin zij aangegeven zijn :

a) afhouding op de werkingstoelagen verschuldigd aan de onderwijsinrichting die in het gebouw is gehuisvest;

b) afhouding op de werkingstoelagen verschuldigd aan andere onderwijsinrichtingen die onder dezelfde inrichtende macht staan;

c) invordering door het Bestuur van de Registratie en Domeinen op het patrimonium van de inrichtende macht.]

W. 11-7-1973; [[ ]]¹ W. 17-1-1974; [[ ]]² W. 4-8-1986; [[ ]]³ K.B. nr. 459, 10-9-1986; [[ ]]4 K.B. 8-8-1997; [[[ ]]] W. van 1-8-1988

[Art. 22bis.

§ 1. Het Waarborgfonds wordt bestuurd door een raad van beheer samengesteld uit 24 leden die door de Koning zijn benoemd voor een mandaat van zes jaar, dat hernieuwbaar is :

a) vier leden vertegenwoordigen de Ministers van Nationale Opvoeding;

twee leden vertegenwoordigen de Ministers van Cultuur;

twee leden vertegenwoordigen de Ministers van Financiën en van Begroting;

b) acht leden vertegenwoordigen het gesubsidieerd vrij onderwijs;

c) acht leden vertegenwoordigen het gesubsidieerd provinciaal en gemeentelijk onderwijs.

§ 2. De Raad van beheer kiest onder zijn leden een voorzitter en een ondervoorzitter. Zij behoren tot een verschillende taalrol.

§ 3. In de raad van beheer wordt een bestendig comité opgericht dat bestaat uit de voorzitter, de ondervoorzitter en vier leden, die derwijze worden gekozen dat elk van de in § 1 bedoelde groepen a, b en c erin vertegenwoordigd zijn.

§ 4. Het secretariaat van de raad van beheer en van het bestendig comité wordt verzekerd door de ambtenaar die het Waarborgfonds leidt, en door zijn adjunct die tot de andere taalrol behoort.

§ 5. De raad van beheer bezit alle bestuurs- en beslissingsbevoegdheden om de opdracht van het Waarborgfonds uit te voeren.

Hij kan onder meer onderhandelen, voor de rechtbank pleiten zo goed als eiser of als verweerder, dadingen afsluiten, verwerven en in rechte verschijnen.

Hij beslist over alle verrichtingen, bepaalt de voorwaarden waaronder ze geschieden overeenkomstig bij koninklijk besluit vastgestelde normen en stelt het huishoudelijk reglement vast.

Dit reglement bepaalt onder meer :

a) welke akten gewaarmerkt moeten worden door de voorzitter, de ondervoorzitter of een lid van de raad van beheer, ofwel door een andere persoon door de raad afgevaardigd;

b) binnen welke grenzen en op welke wijze sommige bevoegdheden van de raad van beheer kunnen worden overgedragen aan het bestendig comité, aan de leidende ambtenaar of aan andere personeelsleden;

c) de wijze waarop hij zijn bevoegdheden uitoefent.

Dit reglement wordt ter goedkeuring aan de Koning voorgelegd.

§ 6. De Koning bepaalt het bedrag van de vergoedingen die aan de leden van de raad van beheer en van het bestendig comité mogen worden uitgekeerd.

Hij stelt het bedrag vast van de vergoeding voor reis- en verblijfkosten.

§ 7. De leidende ambtenaar van het Waarborgfonds en zijn adjunct worden door de Koning benoemd op voorstel van de raad van beheer; zij voeren de beslissingen van deze raad uit.

§ 8. De leidende ambtenaar vertegenwoordigt het Waarborgfonds in openbare en in onderhandse akten. De rechtsvorderingen worden op zijn benaarstiging ingeleid en vervolgd. Hij kan met de instemming van de raad van beheer zijn bevoegdheden overdragen voor welbepaalde handelingen.

§ 9. De in artikel 9 van voornoemde wet van 16 maart 1954 bepaalde controle wordt uitgeoefend door twee door de Koning benoemde Regeringscommissarissen waarvan de ene gemeenschappelijk voorgedragen wordt door de Ministers van Nationale Opvoeding en de Ministers van Cultuur, en de andere gemeenschappelijk voorgedragen wordt door de Minister van Financiën en de Minister van Begroting.]

W. van 11-7-1973

[Art. 22ter.

§ 1. De ontvangsten van het Waarborgfonds bestaan uit :

1° de jaarlijks op de Rijksbegroting ingeschreven kredieten;

2° de schenkingen en legaten;

3° de opbrengst van de vervreemding of de overdracht van onroerende goederen verworven met de onder voornoemde 1 en 2 bedoelde ontvangsten, alsmede alle ontvangsten van welke aard ook voortkomend van deze onroerende goederen.

§ 2. Een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit bepaalt de bijkomende regels van inrichting en werking van het Waarborgfonds.]

W. van 11-7-1973

HOOFDSTUK IV. - Homologatie

Art. 23.

[...]

Decr. van 7-7-2006

HOOFDSTUK V. - [Erkenning, financiering en subsidiëring]

Decr. van 7-7-2006

Art. 24.

(voetnoot 5)

§ 1. In het bewaarschoolonderwijs en het lager onderwijs blijven de huidige voorschriften betreffende de opneming in de toelageregeling behouden. [...] Indien die inrichtingen of afdelingen van inrichtingen aan de wettelijke en reglementaire voorwaarden blijven voldoen, dan wordt deze opneming in de subsidiëring van jaar tot jaar verlengd, en ten slotte bevestigd op het ogenblik dat de diploma's voor homologatie in aanmerking komen of op het ogenblik dat de inrichting diploma's aflevert overeenkomstig de reglementaire voorschriften.

Decr. van 23-12-2016

[[[...]] ]

W. 6-7-1970; [[ ]] Decr. van 23-12-2016

[[[...]] ]

Decr. 14-7-1998; [[ ]] Decr. van 23-12-2016

[De opname in de toelageregeling gebeurt bij ministerieel besluit wanneer voldaan wordt aan de door de Koning te stellen voorwaarden.]

W. van 6-7-1970

§ 2. Een school of een afdeling van een inrichting voor bewaarschool, lager, middelbaar, normaal-, technisch of kunstonderwijs wordt gesubsidieerd wanneer ze zich gedraagt naar de wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de inrichting der studiën [en wanneer ze de bepalingen over de taalregeling in onderwijs en de taalkennis van het personeel naleeft].

Decr. van 8-5-2009

Bovendien moet zij :

1° [Een structuur aannemen vastgesteld door of krachtens een wet of decreet. Onder structuur wordt begrepen de grote indelingen binnen een onderwijsniveau en de duur van deze indelingen.]

Decr. van 31-7-1990

2° Een leerplan eerbiedigen, dat overeenstemt met de wettelijke voorschriften of dat door de Minister van Openbaar Onderwijs is goedgekeurd;

3° Zich aan de door de Koning ingerichte controle en inspectie onderwerpen. Deze inspectie heeft in het bijzonder betrekking op de onderwezen vakken, het peil der studiën en de toepassing van taalwetten, met uitsluiting van de pedagogische methodes;

4° [georganiseerd zijn onder de verantwoordelijkheid van een inrichtende macht, zoals bedoeld in artikel 24, § 4, van de Grondwet, zijnde een natuurlijke persoon of een rechtspersoon;]

Decr. van 22-6-2007

5° Per klas, afdeling, graad of andere onderverdeling het minimum aantal leerlingen tellen, bepaald bij in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, behoudens een door de Minister van Openbaar Onderwijs verleende vrijstelling met het oog op bijzondere en exceptionele omstandigheden;

6° Gevestigd zijn in lokalen die aan de voorwaarden inzake hygiëne en bewoonbaarheid voldoen;

7° Beschikken over een didactisch materieel en een schooluitrusting die beantwoorden aan de pedagogische vereisten;

8° [...]

Decr. van 14-2-2003

9° Beschikken over een personeel waarvan de gezondheidstoestand die van de leerlingen niet in gevaar brengt en dat dientengevolge onderworpen is aan de controle, voorzien bij artikel 28, 4°;

10° Zich onderwerpen aan het stelsel dat, bij toepassing van artikel 7 van de onderhavige wet, het verlenen van verlof zal regelen;

[11° Deelnemen aan en samenwerken binnen een lokaal overlegplatform opgericht overeenkomstig artikel IV.2, § 2, eerste lid, van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-I. Onder "samenwerken" wordt verstaan :

- de in artikel IV.4, eerste lid, 1°, van hetzelfde decreet bedoelde gegevens leveren, en

- de in het kader van artikel IV.4, eerste lid, van hetzelfde decreet gemaakte afspraken naleven;]

Decr. van 28-6-2002

[12° - voor wat betreft het gesubsidieerd onderwijs : geen afbreuk doen aan de besluitvormingsprocedures bedoeld in artikelen 19 tot en met 22 van het decreet van 2 april 2004 betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad. Deze voorwaarde sluit tevens in dat de directeur met betrekking tot de hem door de inrichtende macht gedelegeerde bevoegdheden die voorwerp uitmaken van advies of overleg, voldoende gemandateerd wordt om in de verhouding tot de schoolraad autonoom te kunnen optreden;

- voor wat betreft het gemeenschapsonderwijs : de bevoegdheden van de schoolraad respecteren.]

Decr. van 2-4-2004

§ 3. Wanneer een onderwijsinrichting of een afdeling van een inrichting niet langer de gestelde voorwaarden vervult, zullen de toelagen ingehouden worden, te rekenen van de datum der ministeriële kennisgeving die steunt op de geconstateerde tekortkomingen. Ze zullen opnieuw verleend worden, wanneer al de voorwaarden tot subsidiëring terug vervuld worden.

[...]

Decr. van 31-7-1990

[Art. 24bis t.e.m. 24quinquies.

[[...]] ]

Decr. 7-7-2006; [[ ]] Decr. van 27-5-2011

HOOFDSTUK VI. - Toelagen

Art. 25.

De kosten van het onderricht, verstrekt in de inrichtingen of afdelingen voor onderwijs, tot stand gebracht door openbare en private personen, vallen ten laste van de inrichtende machten.

Aan de inrichtingen en afdelingen van inrichtingen voor bewaarschool-, lager, middelbaar, normaal-, technisch en kunstonderwijs, die bedoeld worden in artikel 24 en die aan de bij de wet en verordening gestelde voorwaarden voldoen, verleent de Staat evenwel

a) Weddetoelagen;

b) Werkingstoelagen.

[...]

K.B. nr. 413, van 29-4-1986

a) Weddetoelagen.

Art. 26.

Onverminderd de bepalingen van artikel 38 van deze wet, zijn de inrichtende machten van de gesubsidieerde inrichtingen gehouden aan hun [personeel], bedoeld in artikel 27, bezoldigingen te verlenen, die tenminste gelijk zijn aan de weddetoelagen die door de Staat voor de betrokkenen worden toegekend.

Decr. van 31-7-1990

Art. 27.

[§ 1. [[Weddentoelagen worden verleend voor de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, de leden van de pedagogische begeleidingsdiensten en voor de leden van het opvoedend hulppersoneel en van het ondersteunend personeel.

Zij kunnen verleend worden aan de categorieën van de leden van het administratief personeel en van het ondersteunend personeel die door een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit zijn vastgelegd.

[[[In de gesubsidieerde internaten worden er salaristoelagen verleend voor volgende personeelsleden :

1°één betrekking in het ambt van beheerder;

2° twee of meer betrekkingen in het ambt van studiemeester-opvoeder internaat indien het internaat een tehuis is voor kinderen van wie de ouders geen vaste verblijfplaats hebben; het aantal betrekkingen wordt bepaald overeenkomstig de normen die voor de Gemeenschapsinternaten gelden;

3° betrekkingen in het ambt van studiemeester-opvoeder internaat indien het internaat niet onder toepassing van 2° valt, op basis van volgende normen :

a) twee betrekkingen indien in het internaat uitsluitend internen uit het secundair onderwijs verblijven;

b) twee en een halve betrekkingen indien in het internaat ook internen uit het basisonderwijs verblijven;

[[[[c)[[[[[het aantal organieke voltijdse betrekkingen, bedoeld in a) respectievelijk b) naargelang van het geval, dat wordt ingericht op de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar, wordt vanaf het schooljaar 2009-2010 vermeerderd met een bijkomend urenpakket dat gelijk is aan 8 respectievelijk 9 uren. Dit bijkomend urenpakket wordt aangewend voor de compensatie van de nachtprestaties van de studiemeesters-opvoeder internaat, meer bepaald de permanente aanwezigheid gedurende de nacht tussen het slapengaan en het opstaan van de leerlingen, die met ingang van 1 september 2009 voor vier uur dienst geteld wordt, zonder dat vanaf die datum de duur van de nacht mag toenemen ten aanzien van de duur op 31 mei 2009. Met de uren die na desbetreffende compensatie overblijven, kunnen aanwervingen gebeuren met het oog op de verbetering van de arbeidsomstandigheden van de studiemeesters-opvoeder internaat.]]]]] ]]]] ]]]

Het opvoedend hulppersoneel en het ondersteunend personeel van de scholen, benoemd na 31 augustus 1985, mag echter geheel of gedeeltelijk tewerkgesteld worden in het gesubsidieerd internaat dat aan de school of scholengroep verbonden is, terwijl het opvoedend hulppersoneel van het internaat geheel of gedeeltelijk mag ingezet worden in de school of groep van scholen waaraan het verbonden is bijaldien het voldoet aan de vereiste voorwaarden.

De te subsidiëren prestaties worden vastgelegd overeenkomstig de normen die voor hetzelfde onderwijsniveau en hetzelfde onderwijstype in het Rijksonderwijs gelden.]]¹

§ 2. [[...]]² ]

W. 11-7-1973; [[ ]]¹ Decr. 13-7-2001; [[ ]]² Decr. 27-5-2011; [[[ ]]] Decr. 22-6-2007; [[[[ ]]]] Decr. 8-5-2009; [[[[[ ]]]]] van 9-7-2010

Art. 28.

§ 1. Een inrichting of een afdeling van een inrichting voor onderwijs ontvangt slechts staatstoelagen voor haar personeelsleden :

1° [Die onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Vrijhandelsassociatie, behoudens door de Vlaamse regering te verlenen vrijstelling;]

Decr. van 13-7-2001

2° [Die de burgerlijke en politieke rechten genieten, behoudens een door de Vlaamse regering te verlenen vrijstelling die samengaat met de vrijstelling bedoeld in 1°;]

Decr. van 13-7-2001

3° Die in het bezit zijn van de vereiste bevoegdheidsbewijzen of wier bevoegdheidsbewijzen overeenkomstig de bepalingen van artikel 29 voldoende worden geacht;

4° Wier gezondheidstoestand geen gevaar kan opleveren voor de gezondheid van de leerlingen. [...];

Decr. van 14-2-2003

5° [...]

Decr. van 27-3-1991

[6° Die aangeworven zijn mits eerbiediging van de reglementering, inzake reaffectatie die het voorwerp uitmaakt van artikel 12bis, § 3, b.]

W. van 11-7-1973

[§ 2. [[Wanneer het arbeidsgerecht, bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest, een beslissing van een inrichtende macht van het gesubsidieerd vrij onderwijs houdende beëindiging of vermindering van de opdracht van een door haar vastbenoemd personeelslid, strijdig acht met het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, bekomt dit personeelslid de salaristoelage voor het geheel of voor een deel van de opdracht die hem ontnomen werd, alsof hij in dienstactiviteit was gebleven, en verliest de inrichtende macht de salaristoelage voor het geheel of voor een deel van de betrekking, zolang zij de betrekking aan een ander niet-rechthebbend personeelslid toewijst.

Deze bepaling heeft ook uitwerking wanneer de kamer van beroep, zoals bedoeld in artikel 69 van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, het ontslag van een vastbenoemd personeelslid door de inrichtende macht als gevolg van een tuchtmaatregel vernietigt.

Deze bepaling heeft ook uitwerking wanneer het college van beroep, zoals bedoeld in artikel 47septiesdecies van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, één van de evaluaties met eindconclusie "onvoldoende" die tot het ontslag hebben geleid, zoals bedoeld in hoofdstuk Vter van hetzelfde decreet, van een vastbenoemd personeelslid heeft vernietigd.

Het verlies van de salaristoelage voor een betrekking neemt een einde voor de inrichtende macht :

1° ofwel op het ogenblik dat de onregelmatige handeling door de inrichtende macht is hersteld;

2° ofwel indien dezelfde of een andere inrichtende macht het benadeelde personeelslid, met zijn akkoord, overneemt;

3° ofwel op het ogenblik dat het benadeelde personeelslid zonder geldige reden weigert een door dezelfde inrichtende macht of een andere inrichtende macht aangeboden betrekking in hetzelfde ambt met dezelfde statutaire toestand te aanvaarden;

4° ofwel op het ogenblik dat het benadeelde personeelslid zich, om redenen vreemd aan het geschil, in de voorwaarden voor definitieve ambtsneerlegging bevindt.

De salaristoelage, die gedurende de periode tussen het onrechtmatig ontslag en de betekening aan de diensten van de Vlaamse Regering bevoegd voor het onderwijs van het vonnis of arrest, of van de uitspraak van de hierboven vermelde kamers van beroep of het hierboven vermelde college van beroep, aan de inrichtende macht werd toegekend, wordt van deze inrichtende macht teruggevorderd en wordt vervolgens toegekend aan het ten onrechte ontslagen personeelslid.

Vanaf de hogervermelde betekening betalen de diensten van de Vlaamse Regering bevoegd voor onderwijs de salaristoelage rechtstreeks aan het ten onrechte ontslagen personeelslid tot op het ogenblik dat voldaan wordt aan één van de vier voorwaarden, hierboven vermeld.]] ]

Decr. 5-7-1989; [[ ]] Decr. van 13-7-2007

Art. 29.

[...]

Decr. van 27-5-2011

Art. 30.

[...]

Decr. van 31-7-1990

Art. 31.

[...]

Decr. van 27-5-2011

b) Werkingstoelagen.

Art. 32.

[§ 1. Jaarlijks worden forfaitaire werkingstoelagen verleend om de kosten te dekken die verbonden zijn aan de werking en de uitrusting van de instelling en het internaat, aan het kosteloos verstrekken van leerboeken en schoolbehoeften aan de leerplichtige leerlingen en aan de uitgaven voor de financiering van de investeringen.

[[...]]¹

§ 2. Naast de bij toepassing van § 1, toegekende werkingstoelagen per interne leerling ontvangen de onderwijsinstellingen van het gesubsidieerd gewoon basis- of secundair onderwijs die een internaat hebben en de autonome internaten, jaarlijks een forfaitaire toelage van 616.551 frank.

Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd met de aanpassingscoëfficiënt A2, zoals bedoeld in [[artikel 3ter]]² van het decreet betreffende het onderwijs II.]

Decr. 31-7-1990; [[ ]]¹ Decr. 8-5-2009; [[ ]]² Decr. van 1-6-2012

[Naast de in het vorig lid toegekende bijkomende werkingsmiddelen ontvangen de gesubsidieerde internaten [[2.915.000 euro]]¹ bijkomende werkingsmiddelen.

Dit bedrag wordt jaarlijks vermenigvuldigd met aanpassingscoëfficiënt A2, zoals bedoeld in [[artikel 3ter]]² van het decreet betreffende het onderwijs II.

Dit bedrag wordt verdeeld op basis van het aantal interne leerlingen per internaat in het secundair onderwijs die in het voorafgaande schooljaar een studietoelage, zoals bedoeld in de wet van 19 juli 1971 betreffende de toekenning van studietoelagen, bekwamen.]

Decr. 19-12-1998; [[ ]]¹ Decr. 14-2-2003; [[ ]]² Decr. van 1-6-2012

[§ 3. De Vlaamse Regering legt een regeling vast om de bestaande DAC-arbeidsplaatsen in de gesubsidieerde vrije internaten te regulariseren.]

Decr. van 19-6-2015

[Art. 32bis. en 32ter.

[[...]] ]

Decr. 5-7-1989; [[ ]] Decr. van 31-7-1990

[Art. 32quater.

[[...]] ]

Decr. 5-7-1989; [[ ]] Decr. van 9-7-2010

Art. 33.

[...]

Decr. van 30-11-2007

Art. 33bis.

[...]

Decr. van 25-2-1997

c [...]

K.B. nr. 413, van 29-4-1986

Art. 34.

[...]

Decr. van 31-7-1990

d) Gemeenschappelijke beschikking met betrekking tot de toelagen.

Art. 35.

Onverminderd de strafvervolging waartoe zij aanleiding zou geven, kan elke valse of onnauwkeurige verklaring, afgelegd met de bedoeling om de berekening van het bedrag der toelagen te beïnvloeden, voor de betrokken inrichting medebrengen dat de toelagen bij gemotiveerd koninklijk besluit worden ingehouden gedurende een periode van niet meer dan zes maanden voor elke overtreding. De teruggave van de ten onrechte als toelage gestorte bedragen wordt geëist [tenzij de fout te wijten is aan de betalende overheid].

Decr. van 25-6-1992

Art. 36.

[§ 1. De werkingstoelagen worden uitbetaald aan de inrichtende macht van elke onderwijsinstelling. Zij kunnen worden aangewend ten behoeve van al de onderwijsinstellingen behorende tot dezelfde inrichtende macht. Bij deze aanwending dient de inrichtende macht rekening te houden met een gelijke behandeling van haar onderwijsinstellingen en van de leerlingen of studenten die tot deze onderwijsinstellingen behoren.

De Vlaamse Regering bepaalt :

1° de wijze waarop de onderwijsinstellingen en internaten hun aanvraag tot subsidiëring indienen;

2° de controlemaatregelen inzonderheid wat de aanwending van deze toelage betreft. Deze controle mag evenwel geen betrekking hebben op de opportuniteit van de aanwending.

§ 2. De Vlaamse Gemeenschap betaalt de weddetoelagen rechtstreeks en maandelijks aan de leden van het personeel van de gesubsidieerde instellingen.]

Decr. van 31-7-1990

[§ 3. [[...]] ]

Decr. 28-4-1993; [[ ]] Decr. van 27-5-2011

[Art. 36bis.

[[...]] ]

Decr. 31-7-1990; [[ ]] Decr. van 23-12-2016

Controle.

Art. 37.

[...]

Decr. van 31-7-1990

HOOFDSTUK VII. - Wijziging aan de gecoördineerde wetten van 20 augustus 1957 op het lager onderwijs

Art. 38 en 39.

[...]

Decr. van 23-12-2016

HOOFDSTUK VIII. - Pensioenen

Art. 40.

[...]

W. van 20-7-1991

[HOOFDSTUK IX. - Verbod van laakbare praktijken

Art. 41 t.e.m. 44.

[[...]]

Decr. 31-7-1990; [[ ]] Decr. van 13-7-2001

HOOFDSTUK X. - Paritaire comités

Art. 45.

[...]

Decr. van 27-3-1991

HOOFDSTUK XI. - Overgangsbepalingen

Art. 46.

[...]

Decr. van 27-5-2011

Art. 47.

[...]

W. van 20-7-1991

Art. 48 en 49.

[...]

Decr. van 7-7-2006

HOOFDSTUK XII. - Opheffingsbepalingen

Art. 50.

Worden opgeheven :

1. De wet van 9 april 1955 tot regeling van de toekenning, door de gemeenten, van weddetoelagen aan het onderwijzend personeel van de lagere scholen en van de bewaarscholen, en de financiering daarvan;

2. Artikel 15 van de wet van 14 mei 1955 tot regeling van het kunstonderwijs, in zover zij betrekking heeft op andere inrichtingen voor kunstonderwijs dan de muziekscholen;

3. Artikel 46 van de wet van 27 juli 1955 houdende regelen inzake inrichting van het onderwijs van de Staat, de provincies en de gemeenten, en inzake subsidiëring door de Staat, van inrichtingen voor middelbaar, normaal- en technisch onderwijs;

4. De wet van 28 juli 1955 houdende regelen inzake het onderricht in de godsdienst en het onderricht in de zedenleer in de Rijksinrichtingen voor secundair onderwijs;

5. Artikelen 15 tot 19, 26, 28 tot 30, 33 tot 48, 50 tot 57, 75 en 76 van de gecoördineerde wetten op het middelbaar onderwijs, coördinatie van 30 april 1957;

6. Artikelen 5 tot 8, 12 tot 31, 33 tot 40, 43 tot 46, 49 van de gecoördineerde wetten op het normaal onderwijs, coördinatie van 30 april 1957;

7. a) de artikelen 4, 2°, 3° en 4° lid, 19, 28, § 2, 30 tot 41, 43 tot 55, 57 tot 64, 68, 69, 70 en 71 van de gecoördineerde wetten op het technisch onderwijs, coördinatie van 30 april 1957;

b) De woorden "en namelijk over diegene die bedoeld zijn in de artikelen 39, 49, 51, 52 en 53" van de laatste zin van het 1° lid van artikel 66 van de gecoördineerde wetten op het technisch onderwijs, coördinatie van 30 april 1957;

8. De artikelen 7 gewijzigd door artikel 1 van de wet van 17 maart 1958, 16 tot 19, 33 tot 37, 38 gewijzigd door de wet van 31 december 1977, 39 tot 45, 46 gewijzigd door de wet van 17 maart 1958, 47 tot 49, 52, 53, 68, 70 gewijzigd door de wet van 21 april 1958, 72, 73, 75, 2° lid, 78 en 82 van de gecoördineerde wetten op het lager onderwijs, coördinatie van 20 augustus 1957;

9. Artikel 7, 3° lid, en artikel 8 van de wet van 22 april 1958, houdende oprichting van een Fonds voor Schoolgebouwen en Gebouwen in schoolverband van het Rijk en van een Fonds voor Hogeronderwijsgebouwen en Studentenverblijven van het Rijk.

HOOFDSTUK XIII. - Machtiging tot coördineren

Art. 51.

[...]

Decr. van 14-2-2003

HOOFDSTUK XIV. - Slotbepalingen

Art. 52.

[...]

Decr. van 27-5-2011

Art. 53.

Deze wet heeft uitwerking met ingang van 1 september 1958, behalve :

1° Artikel 32, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1959, voor zover betreft de werkingstoelagen te verlenen aan inrichtingen en afdelingen van inrichtingen voor lager en bewaarschoolonderwijs;

2° De artikelen 8, 12, 3° lid, en 39, § 4, die op 1 september 1959 in werking treden;

[3° [[Artikel 6bis, 2° en 4°, die in werking treden]] op een door de Vlaamse regering te bepalen datum.]

Decr. 14-2-2003; [[]] Decr. van 7-5-2004

- (1): Opgeheven, voor zover het de hogescholen betreft, behalve Hoofdstuk II en Sectie E (B.Vl.R. 9-5-1996; Art. 2, 31°) Afdeling I van Hoofdstuk II wordt opgeheven voor de hogescholen bedoeld in het decreet van 13 juli 1994 (Decr. 15-7-1997; Art.76) Opgeheven voor het basisonderwijs, met uitzondering van de artikelen 4, 9de, 10de en 11de lid, 5, 13, § 2 tot en met 22ter, 28, § 2, 31 en 42 (Decr. 25-2-1997; Art. 182, 2°)

- (6): Artikelen 6, 6bis en 53, 3° worden opgeheven voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs (Decr. 7-7-2006; Art. III.8).

- (7): Opgeheven voor het volwassenenonderwijs, met uitzondering van de artikelen 28, § 2 en 31 (Decr. 15-6-2007; Art. 177).

- (8): Artikel 1, eerste lid; artikel 3, § 1, § 5, eerste lid, eerste zin, derde, vierde en vijfde lid, § 6, a) en b), eerste en derde lid, § 8, 1°, achtste lid, § 9; artikel 6quater; artikel 7; artikel 25; artikel 26; artikel 27, § 1, eerste en twee lid; artikel 28; artikel 32, § 1; artikel 35; artikel 36, § 1 en § 2 en artikel 36bis gelden niet meer voor het secundair onderwijs (Decr. 27-5-2011; Art. 4, 1°).

- (2): § 1. Tot de inwerkingtreding ... wordt de voor het betrokken schooljaar bepaalde werkingstoelage, bedoeld in artikel 32, § 2, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, wat het kleuteronderwijs en het lager en het buitengewoon onderwijs betreft, aangevuld met een bedrag, per regelmatige leerling, dat bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit wordt vastgesteld en bestemd is voor het dekken van de uitgaven voor het kosteloos verstrekken van leerboeken en schoolbehoeften. Het bedrag kan per niveau en vorm van onderwijs verschillen. § 2. Vanaf de inwerkingtreding ... worden het werkingskrediet bedoeld in artikel 3, § 1, tweede lid, van de wet van 29 mei 1959 en de werkingstoelage, bedoeld in artikel 32, § 2, van dezelfde wet, waarin voor het betrokken schooljaar is voorzien, wat het kleuteronderwijs en het lager en het buitengewoon onderwijs betreft, aangevuld met een bedrag, per regelmatige leerling, dat bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit wordt vastgesteld en bestemd is voor het dekken van de uitgaven voor het kosteloos verstrekken van leerboeken en schoolbehoeften. Het bedrag kan per niveau en vorm van onderwijs verschillen.(W. 1-8-1988, art. 27 §§ 1 en 2) - Uitw. 1-9-1986 voor § 1; 1-1-1987 voor § 2.

- (3): K.B. nr. 468 is niet van toepassing op het in art. 20 van de wet van 6 juli 1970 op het buitengewoon onderwijs, bedoelde vervoer van de leerlingen van dat onderwijs.

- (4): Het derde, vierde en vijfde lid worden opgeheven voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs (Decr. 7-7-2006; Art. III.2, 3°).

- (5): Opgeheven voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs (Decr. 7-7-2006; Art. III.4, 2°).