Besluit van de Vlaamse regering betreffende de bezoldiging
van het tijdelijk onderwijzend personeel van de hogescholen in de Vlaamse
Gemeenschap.
goedkeuringsdatum
24 JUNI 1997
publicatiedatum
B.S.06/09/1997
datum laatste wijziging
10/10/2000
De Vlaamse regering,
Gelet op het koninklijk besluit nr. 294 van 31 maart 1984 waarbij
de voorwaarden bepaald worden voor het uitbetalen van de uitgestelde
bezoldiging aan sommige tijdelijke personeelsleden die tijdens de zomervakantie
beroepsinkomsten hebben;
Gelet op de wet van 1
augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen, inzonderheid op artikel
46;
Gelet op het decreet van 13 juli 1994
betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, inzonderheid op het
artikel 135;
Gelet op het koninklijk besluit van
15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend,
wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van
Openbaar Onderwijs;
Gelet op het akkoord van de
Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 15 mei 1997;
Gelet op het protocol nr. 238 van 18, 26
september, 9, 21 oktober en 16 december 1996 houdende de conclusies van de
onderhandelingen gevoerd in de gemeenschappelijke vergadering van
Sectorcomité X en van onderafdeling "Vlaamse Gemeenschap" van afdeling 2
van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op het protocol nr. 22 van 16, 18, 26
september, 9, 21 oktober en 16 december 1996 houdende conclusies van de
onderhandelingen gevoerd in het overkoepelend onderhandelingscomité van
het vrij gesubsidieerd onderwijs;
Gelet op de
dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door de omstandigheid dat tijdelijke
personeelsleden van wie de aanstelling stopt uiterlijk 31 juli hun
vakantiebezoldiging ontvangen op uiterlijk 31 juli; dat om dit technisch in
orde te krijgen de medewerkers van het sociaal secretariaat dit tijdig dienen
in te voeren in het financieel systeem; dat het besluit derhalve voor 20 juni
door de Vlaamse regering dient te worden goedgekeurd;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 9 juni 1997,
met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde
wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de
Vlaamse minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken;
Na beraadslaging,
Besluit:
Artikel 1.
Voor de toepassing van dit
besluit wordt begrepen onder :
- jaarsalaris: de
bezoldiging op jaarbasis die verbonden is aan de opdracht waarvoor het
personeelslid werd aangesteld, met uitzondering van het vakantiegeld en de
eindejaarstoelage;
- maandsalaris: de bezoldiging
die gelijk is aan 1/12 van het jaarsalaris;
-
dagsalaris: de bezoldiging die gelijk is aan 1/360 van het
jaarsalaris.
Art. 2.
Dit besluit is van toepassing op
de tijdelijke leden van het onderwijzend personeel van de hogescholen in de
Vlaamse Gemeenschap. Dit besluit is niet van toepassing op de gastprofessoren,
die in de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap worden tewerkgesteld.
Art. 3.
Het tijdelijk personeelslid dat
voor een volledig academiejaar of in de loop van een academiejaar wordt
aangesteld en dit tot het einde van het academiejaar, wordt maandelijks na
vervallen termijn betaald.
Voor de maanden waarin
het maandsalaris niet volledig verschuldigd is, ontvangt het personeelslid voor
elke dag van zijn aanstelling een dagsalaris.
Art. 4.
Het tijdelijk personeelslid dat
bij de aanvang van het academiejaar of in de loop van het academiejaar wordt
aangesteld, maar wiens aanstelling niet loopt tot het einde van het
academiejaar, wordt maandelijks na vervallen termijn betaald.
Voor elke dag van zijn aanstelling ontvangt het een dagsalaris.
Naast het salaris, zoals bedoeld in het eerste
lid, heeft het tijdelijk personeelslid voor elk van zijn aanstellingsperioden
recht op een aantal bezoldigde vakantiedagen buiten de aanstellingsperiode. Het
personeelslid ontvangt hiervoor een vakantiebezoldiging die wordt berekend en
uitgekeerd zoals bepaald in artikel 6.
Art. 5.
Het volgens artikel 3 aangestelde
personeelslid wiens aanstelling om welke reden dan ook eindigt voor het einde
van het academiejaar heeft uit hoofde van de geleverde prestaties eveneens
recht op een aantal bezoldigde vakantiedagen buiten de aanstellingsperiode. Het
personeelslid ontvangt hiervoor een vakantiebezoldiging die wordt berekend en
uitgekeerd zoals bepaald in artikel 6.
Art. 6.
§ 1. De bezoldigde vakantiedagen worden, per
aanstellingsperiode, berekend op grond van de volgende formule :
a=[(y-z) x u ]-z / 360-u
waarbij:
a gelijk is aan het aantal
bezoldigde vakantiedagen buiten de aanstellingsperiode;
y gelijk is aan het aantal kalenderdagen begrepen in de betrokken
aanstellingsperiode;
z gelijk is aan het aantal
bezoldigde vakantiedagen in de betrokken aanstellingsperiode;
u gelijk is aan het totaal aantal bezoldigde vakantiedagen waarop
het onderwijzend personeel in de betrokken hogeschool recht heeft.
In voorkomend geval wordt a afgerond naar de
hogere eenheid. Indien a negatief is, wordt a gelijkgesteld aan nul.
§ 2. De
vakantiebezoldiging is gelijk aan het resultaat van de vermenigvuldiging van a
en b, waarbij b gelijk is aan het dagsalaris voor de laatste dag van de
aanstellingsperiode.
§ 3. De
vakantiebezoldiging of de som van de vakantiebezoldigingen wordt aan de
betrokken personeelsleden einde juli van het betrokken academiejaar uitgekeerd
voor de aanstellingen die ten laatste op 31 juli eindigen en op het einde van
het academiejaar voor de aanstellingen die eindigen na 31
juli.
§ 4. De
vakantiebezoldiging wordt aangerekend op de werkingsuitkering van de hogeschool
die de aanstelling heeft gedaan.
Art. 7.
Tot en met 31 augustus 1996
worden de personeelsleden uitbetaald volgens de regels vastgesteld in
artikel 7 van het
koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de
bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld
personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor
sociale promotie of met beperkt leerplan.
Art. 8.
Volgende bepalingen houden op van toepassing te zijn op de tijdelijke leden van
het onderwijzend personeel van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap :
- artikel 32 van het koninklijk besluit van 15 april
1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en
daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar
Onderwijs;
- het koninklijk besluit nr. 294 van
31 maart 1984 waarbij
de voorwaarden bepaald worden voor het uitbetalen van de uitgestelde
bezoldiging aan sommige tijdelijke personeelsleden die tijdens de zomervakantie
beroepsinkomsten hebben.
Art. 9.
Dit besluit heeft uitwerking
vanaf 1 september 1996, met uitzondering van artikel 7, dat uitwerking heeft op
1 januari 1996.
Art. 10.
De Vlaamse minister, bevoegd voor
het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.