Koninklijk besluit genomen ter uitvoering van artikel 7 van
het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de
administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het
meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor
kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en
normaalonderwijs.
goedkeuringsdatum
21 OKTOBER 1968
publicatiedatum
B.S.22/11/1968
datum laatste wijziging
02/09/2013
COORDINATIE
(1)
K.B. van 22/07/1985 (B.S. 07/11/1985)
(2)
B.Vl.R. van 29/04/1992 (B.S. 01/07/1992)
(3)
B.Vl.R. van 31/03/2006 (B.S. 19/04/2006)
(4)
B.Vl.R. van 15/02/2008 (B.S. 10/04/2008)
(5)
B.Vl.R. van 16/10/2009 (B.S. 25/11/2009)
(6)
Decr. van 19/07/2013 (B.S. 27/08/2013)
BOUDEWIJN, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 22 juni 1964 betreffende het
statuut van de personeelsleden van het rijksonderwijs, zoals ze gewijzigd werd;
Gelet op het koninklijk besluit van 29 augustus
1966 houdende het statuut van de leden van het administratief personeel en van
het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor
kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en
normaalonderwijs;
Gelet op het koninklijk besluit
van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de
leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en
dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager,
buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, inzonderheid
op artikel 7;
Gelet op het advies van de
Syndicale Raad van Advies;
Gelet op de wet van 23
december 1946, houdende instelling van een Raad van State, inzonderheid op
artikel 2, tweede lid;
Gelet op de dringende
noodzakelijkheid;
Op de voordracht van Onze
Ministers van Nationale Opvoeding, van Onze Minister van de Franse Cultuur en
van Onze Minister van de Nederlandse Cultuur,
Hebben Wij besloten en besluiten
Wij :
HOOFDSTUK I. - Terbeschikkingstelling wegens
ontstentenis van betrekking
(voetnoot 1)
Artikel 1.
De leden van het
administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel der
rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch,
kunst- en normaalonderwijs kunnen ter beschikking gesteld worden wegens
ontstentenis van betrekking wanneer de betrekking die zij bekleden afgeschaft
wordt.
Art. 2.
Elk personeelslid ter
beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking, dat een openstaande
betrekking die met zijn functie overeenstemt aanvraagt, wordt in actieve dienst
teruggeroepen binnen de maand ingaande op de datum waarop hij zijn aanvraag
heeft ingediend.
Art. 3.
Het wegens ontstentenis van
betrekking ter beschikking gesteld personeelslid behoudt, in die stand, zijn
rechten op een benoeming in een selectieambt, op een benoeming in een
bevorderingsambt en op bevordering tot een hogere wedde.
Art. 4.
Het wegens ontstentenis van
betrekking ter beschikking gesteld personeelslid geniet, het eerste jaar, een
wachtgeld gelijk aan zijn activiteitswedde. Dit wachtgeld wordt van het tweede
jaar af, ieder jaar verminderd met 20 pct, zonder dat het minder mag bedragen
dan zoveel maal 1/45 van de activiteitswedde als het personeelslid dienstjaren
telt, op de datum waarop het ter beschikking wordt gesteld. De
achtereenvolgende verminderingen geschieden op basis van de laatste
activiteitswedde.
Voor het personeelslid dat
oorlogsinvalide is, is het wachtgeld gedurende de eerste twee jaren gelijk aan
zijn laatste activiteitswedde. Van het derde jaar af wordt het verminderd zoals
hierboven bepaald; de referentievoet wordt echter van 1/45 op 1/30 gebracht.
Voor de toepassing van deze bepaling moet onder
dienstjaren worden verstaan die welke in aanmerking komen voor de vaststelling
van het rustpensioen. De militaire diensten volbracht voor de indiensttreding
komen echter niet in aanmerking en de in aanmerking komende militaire diensten
worden slechts aangerekend voor enkele duur, onverminderd de toepassing van
artikel 13 van de gecoördineerde prioriteitswetten van 3 augustus 1919 en
27 mei 1947.
HOOFDSTUK II. - Terbeschikkingstelling wegens
ambtsontheffing in het belang van de dienst
Art. 5 en 6.
[...]
Art. 7.
Het personeelslid ter
beschikking gesteld wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst verliest
zijn aanspraken op benoeming in een selectieambt, op benoeming in een
bevorderingsambt en op bevordering tot een hogere wedde.
Art. 8.
Het personeelslid ter
beschikking gesteld wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst geniet
het eerste jaar een wachtgeld gelijk aan zijn laatste activiteitswedde. Dit
wachtgeld wordt van het tweede jaar af verminderd tot zoveel maal 1/60 van de
laatste activiteitswedde als de belanghebbende dienstjaren telt op de datum
waarop hij ter beschikking is gesteld.
Voor het
personeelslid, dat oorlogsinvalide is, is het wachtgeld gedurende de eerste
twee jaren gelijk aan zijn laatste activiteitswedde.
Dit wachtgeld wordt van het derde jaar af, elk jaar, met 20 pct.
verminderd zonder dat het minder mag bedragen dan zoveel maal 1/60 van de
laatste acitiviteitswedde als het personeelslid dienstjaren telt op de dag
waarop het ter beschikking is gesteld.
De
hierboven bedoelde dienstjaren zijn die welke zijn bepaald voor de berekening
van het wachtgeld van de personeelsleden ter beschikking gesteld wegens
ontstentenis van betrekking.
HOOFDSTUK III. - Terbeschikkingstelling wegens
bijzondere opdracht
Art. 9.
De in artikel 1 bedoelde
personeelsleden kunnen ter beschikking gesteld worden wegens bijzondere
opdracht om opdrachten uit te voeren die hun worden toevertrouwd door de
Belgische Regering, een buitenlandse regering, een internationale instelling of
een Belgisch of buitenlands bestuur. Zij wordt alleen verleend wanneer de
opdracht wegens haar duur, belang of aard onverenigbaar is met de normale
uitoefening van het hoofdambt.
Art. 10.
De beslissing waarbij een
personeelslid ter beschikking wordt gesteld wegens bijzondere opdracht bepaalt
de duur van deze terbeschikkingstelling en kent het personeelslid, indien
daartoe aanleiding bestaat, een wachtgeld toe dat het 1/3 van zijn laatste
activiteitswedde niet mag overtreffen.
Bij
gemotiveerde speciale beslissing kan het personeelslid ertoe gemachtigd worden
zijn rechten te behouden op een benoeming in een selectieambt, op een benoeming
in een bevorderingsambt en op bevordering tot een hogere wedde.
HOOFDSTUK IV. - Terbeschikkingstelling wegens ziekte
of gebrekkigheid
(voetnoot 2)
Art. 11.
Onder voorbehoud van artikel 10 van het
koninklijk besluit genomen ter toepassing van artikel 3 van bovenvermeld
koninklijk besluit van 28 februari 1967, zijn de in artikel 1 bedoelde
personeelsleden van rechtswege ter beschikking gesteld wanneer ze wegens ziekte
of gebrekkigheid afwezig zijn nadat ze de maximumduur hebben bereikt van het
verlof dat hun op grond van artikel 9 van bovengenoemd koninklijk besluit om
die reden kan worden verleend.
Art. 12.
Het wegens ziekte of gebrekkigheid ter
beschikking gesteld personeelslid behoudt zijn aanspraak op benoeming in een
bevorderingsambt, op benoeming in een selectieambt en op bevordering tot een
hogere wedde.
Art. 13.
Het personeelslid ter beschikking gesteld
wegens ziekte of gebrekkigheid ontvangt een wachtgeld gelijk aan 60 pct. van
zijn laatste activiteitswedde.
Het bedrag van dit wachtgeld
mag evenwel in geen geval minder belopen dan :
1. de
vergoedingen welke betrokkene in dezelfde toestand zouden bekomen indien de
regeling van de sociale zekerheid op hem van toepassing was geweest sedert de
aanvang van zijn afwezigheid;
2. het pensioen dat hij zou
krijgen, indien hij op de dag waarop hij ter beschikking is gesteld, voorbarig
in ruste werd gesteld.
Art. 14.
In afwijking van deze laatste
bepaling, heeft het wegens ziekte of gebrekkigheid ter beschikking gesteld
personeelslid recht op een wachtgeld dat gelijk is aan het bedrag van zijn
laatste activiteitswedde indien de kwaal waaraan hij lijdt als een ernstige en
langdurige ziekte of gebrekkigheid wordt erkend.
De administratieve gezondheidsdienst beslist of de kwaal waaraan
het personeelslid lijdt, al dan niet een ziekte of gebrekkigheid van die aard
is. Die beslissing mag in geen geval worden genomen alvorens het personeelslid
voor de kwaal waaraan hij lijdt, met verlof of ter beschikking werd gesteld
voor een ononderbroken periode van ten minste zes maanden.
Deze beslissing heeft een herziening tot gevolg van de toestand
van het personeelslid, met geldelijke uitwerking op de dag waarop zijn
terbeschikkingstelling een aanvang heeft genomen.
HOOFDSTUK V. - Terbeschikkingstelling wegens
persoonlijke aangelegenheden
Art. 15 en 16.
[...]
HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art. 17.
In de gevallen van
terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, wegens
ambtsontheffing in het belang van de dienst of wegens bijzondere opdracht, mag
de duur van de terbeschikkingstelling met genot van wachtgeld, in
één of meer keren de duur niet overtreffen van de diensten die
voor de berekening van het rustpensioen van het betrokken personeelslid in
aanmerking komen.
De militaire diensten die het
personeelslid heeft volbracht voor zijn toelating in de rijksbesturen en de
tijd die hij in disponibiliteit heeft doorgebracht, komen niet in aanmerking.
Art. 18.
Het terbeschikking gesteld
personeelslid dat een wachtgeld geniet, is ertoe gehouden ieder jaar voor de
administratieve gezondheidsdienst te verschijnen in de loop van de maand
overeenstemmend met die waarin hij ter beschikking werd gesteld.
Verschijnt het personeelslid niet voor de
administratieve gezondheidsdienst op het aldus bepaalde tijdstip, dan wordt de
uitkering van zijn wachtgeld vanaf dat tijdstip geschorst tot hij verschijnt.
Art. 19.
Het ter beschikking gesteld
personeelslid is ertoe gehouden een woonplaats binnen het Rijk, waar de hem
betreffende beslissingen hem kunnen betekend worden, aan zijn inrichtingshoofd
bekend te maken.
Art. 20 t.e.m. 22.
[...]
Art. 23.
De toestand van de op 4 april
1967 ter beschikking gestelde personeelsleden wordt op zodanige wijze herzien
dat hij in overeenstemming wordt gebracht met onderhavige bepalingen. Die
herziening heeft geen terugwerkende kracht.
Art. 24.
De bepalingen van dit besluit
hebben uitwerking op 4 april 1967.
Art. 25.
Onze Ministers van Nationale
Opvoeding, Onze Minister van de Franse Cultuur en Onze Minister van de
Nederlandse Cultuur zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van
dit besluit.
- (1):
Hoofdstuk I wordt
opgeheven voor wat het administratief personeel betreft (B.Vl.R. 29-4-1992; Art. 50, 1°)
- (2):
Art. 11 t.e.m. 14 worden
opgeheven voor de instellingen en de personeelsleden waarop B.Vl.R. 15-2-2008
van toepassing is (B.Vl.R. 15-2-2008; Art. 35)