Koninklijk besluit genomen ter uitvoering van artikel 3 van
het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de
administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het
meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor
kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en
normaalonderwijs.
goedkeuringsdatum
08 DECEMBER 1967
publicatiedatum
B.S.02/02/1968
datum laatste wijziging
24/10/2011
COORDINATIE
(1)
K.B. van 16/09/1968 (B.S. 10/10/1968)
(2)
K.B. van 30/05/1975 (B.S. 14/06/1975; err. B.S. 18/08/1979)
(3)
K.B. van 25/11/1976 (B.S. 29/03/1977)
(4)
K.B. van 20/12/1976 (B.S. 09/03/1977)
(5)
K.B. van 16/12/1981 (B.S. 23/03/1982)
(6)
K.B nr. 72. van 20/07/1982 (B.S. 29/07/1982)
(7)
K.B. van 01/02/1988 (B.S. 17/03/1988)
(8)
B.Vl.R. van 26/04/1990 (B.S. 25/07/1990)
(9)
B.Vl.R. van 13/11/1991 (B.S. 18/01/1992)
(10)
B.Vl.R. van 23/06/1993 (B.S. 02/09/1993)
(11)
B.Vl.R. van 22/07/1993 (B.S. 15/09/1993)
(12)
B.Vl.R. van 08/12/1993 (B.S. 23/03/1994)
(13)
B.Vl.R. van 09/11/1994 (B.S. 21/01/1995)
(14)
Decr. van 21/12/1994 (B.S. 16/03/1995)
(15)
B.Vl.R. van 12/09/2003 (B.S. 12/11/2003)
(16)
B.Vl.R. van 29/10/2004 (B.S. 10/01/2005)
(17)
B.Vl.R. van 20/01/2006 (B.S. 04/04/2006)
(18)
B.Vl.R. van 31/03/2006 (B.S. 19/04/2006)
(19)
B.Vl.R. van 15/02/2008 (B.S. 10/04/2008)
(20)
B.Vl.R. van 03/07/2009 (B.S. 13/10/2009)
(21)
B.Vl.R. van 27/05/2011 (B.S. 29/06/2011)
(22)
B.Vl.R. van 09/09/2011 (B.S. 24/10/2011)
(23)
B.Vl.R. van 17/02/2023 (B.S. 20/06/2023)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van verschillende besluiten wat betreft het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte voor de personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap
;
BOUDEWIJN, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 22 juni 1964 betreffende het
statuut van de personeelsleden van het rijksonderwijs, zoals ze gewijzigd werd;
Gelet op het koninklijk besluit van 29 augustus
1966 houdende het statuut van de leden van het administratief personeel en van
het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor
kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en
normaalonderwijs;
Gelet op het koninklijk besluit
van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de
leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en
dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager,
buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs inzonderheid op
artikel 3;
Gelet op het advies van de Syndicale
Raad van Advies;
Gelet op de wet van 23 december
1946 houdende instelling van de Raad van State, inzonderheid op artikel 2, lid
2;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Op de voordracht van Onze Minister van de Franse
Cultuur, van Onze Minister van de Nederlandse Cultuur, van Onze Minister van
Nationale Opvoeding en van Onze Minister-Staatssecretaris voor Nationale
Opvoeding,
Hebben
Wij besloten en besluiten Wij :
HOOFDSTUK I. - Jaarlijks
vakantieverlof
(voetnoot 1)
Artikel 1.
[
[
De leden van het
administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de
onderwijsinstellingen van de Vlaamse Gemeenschap, krijgen een jaarlijks
vakantieverlof, zaterdag niet inbegrepen, waarvan de duur als volgt wordt
bepaald :
1° met ingang van 1 januari 1990 :
minder dan vijfenveertig jaar : 28 werkdagen;
van vijfenveertig tot negenenveertig jaar : 29
werkdagen;
van vijftig jaar af : 30 werkdagen.
2° met ingang van 1 januari 1991 :
minder dan vijfenveertig jaar : 29 werkdagen;
van vijfenveertig tot negenenveertig jaar : 30
werkdagen;
van vijftig jaar af : 31 werkdagen.
3° met ingang van 1 januari 1992 :
minder dan vijfenveertig jaar : 30 werkdagen;
van vijfenveertig tot negenenveertig jaar : 31
werkdagen;
van vijftig jaar af : 32 werkdagen.
]
De voor de berekening van de duur van het verlof
in aanmerking te nemen leeftijd is die welke het personeelslid bereikt op 1
juli van het jaar.
Gerekend bij het jaarlijks
vakantieverlof genieten bovendien alle personeelsleden, ongeacht hun leeftijd,
eveneens de compensatieverlofdagen zoals ze worden toegekend aan het personeel
van de ministeries en aan het personeel van de andere openbare diensten die een
regeling inzake jaarlijkse vakantie hebben welke identiek is met die
vastgesteld bij het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige
verloven toegestaan aan personeelsleden van de Rijksbesturen.
]
[
Art. 1bis.
De in artikel
één bedoelde personeelsleden genieten een bijkomend jaarlijks
vakantieverlof waarvan de duur naargelang van hun leeftijd als volgt wordt
bepaald :
op zestig jaar : één
werkdag
op eenenzestig jaar : twee werkdagen
op tweeënzestig jaar : drie werkdagen
op drieënzestig jaar : vier werkdagen
op vierenzestig jaar : vijf werkdagen.
]
Art. 2.
[
1° Het jaarlijks
vakantieverlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
2° Het jaarlijks vakantieverlof wordt genomen
tijdens de zomervakantie, hetzij van 1 juli tot en met 31 juli hetzij van 1
augustus tot en met 31 augustus. Na aftrek van de tijdens de maand juli of
augustus genomen verlofdagen, mogen de betrokken personeelsleden naar keuze de
hun overblijvende dagen verlof uitsluitend nemen op die dagen, waarop volgens
de beschikkingen van het koninklijk besluit van 22 mei 1955 houdende vakantie-
en verlofregeling in het onderwijs, zoals het werd gewijzigd, in de
onderwijsinrichtingen geen lessen worden gegeven.
3° Ten einde de onderwijsinrichtingen toegankelijk te stellen,
wordt tijdens de zomervakantie een beurtrol georganiseerd, derwijze dat in de
inrichtingen, waar het mogelijk is, minstens twee leden van het administratief
personeel en/of van het meesters-, vak- en dienstpersoneel aanwezig zijn, zulks
ongeacht de eventuele verplichtingen op te leggen, in toepassing van 4° van
dit artikel, aan sommige andere leden van het administratief personeel en van
het meesters-, vak- en dienstpersoneel.
4°
Onze Ministers die de Nationale Opvoeding, de Nederlandse Cultuur en de Franse
Cultuur in hun bevoegdheid hebben zullen een reglementering tot stand brengen,
waarbij per groep en/of soort van scholen wordt omschreven welke hun
respectievelijke behoeften zijn inzake dienstprestaties tijdens de vakanties en
welke maatregelen dienen genomen om aan deze behoeften te voldoen. Deze
reglementering zal in het bijzonder rekening houden met de dienstverplichtingen
in verband met :
a) de verplichte doorlopende
werking van sommige inrichtingen;
b) de
afhandeling van een aantal administratieve taken;
c) het tijdelijk gebruik van de lokalen en de erbij horende
installaties voor de organisatie van vakantiekolonies en dagkuren, voor de
uitwisseling van leerlingen en voor elke andere verantwoorde
activiteit;
d) de noodzakelijke
onderhoudswerken.
]
Art. 3.
[Wanneer een personeelslid
slechts gedurende een gedeelte van het jaar in dienstactiviteit is, wanneer hij
geen volledige wekelijkse prestaties verstrekt, wanneer hij zijn wekelijkse
prestaties niet volledig verstrekt of indien hem een verlof voor verminderde
prestaties gewettigd door sociale of familiale redenen is toegestaan of hij met
verlof is voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden,
wordt het jaarlijks vakantieverlof in evenredige mate verminderd. De aftrekbare
gedeelten van dagen vallen weg.]
[
Art. 3bis.
De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet
van toepassing op de personeelsleden die vastbenoemd of tijdelijk aangesteld
zijn in een ambt :
1° van administratief medewerker in de
personeelscategorie van het beleids- en ondersteunend personeel in het
basisonderwijs;
2° van administratief medewerker in de
personeelscategorie van het ondersteunend personeel in het secundair onderwijs
of het volwassenenonderwijs;
3° van het administratief
personeel in een instelling van het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs
of van het deeltijds kunstonderwijs.
]
HOOFDSTUK II. - Omstandigheidsverlof en verlof wegens
persoonlijke aangelegenheden
Art. 4.
[...]
[
Art. 4bis.
[...]
]
Art. 5. en 6.
[...]
Art. 7.
Aan de bedoelde
personeelsleden kan verlof worden toegestaan :
a)
uit hoofde van dwingende redenen van familiaal belang en dit voor maximumduur
van één maand 's jaars;
b) om een
proeftijd in een andere betrekking van de Staat, provincies, gemeenten, een
gelijkgestelde openbare instelling, een officiële school of een
gesubsidieerde vrije school te vervullen en dit voor een periode die
overeenstemt met de normale duur van de voorgeschreven
proeftijd;
c) om hun kandidatuur voor de
wetgevende of provinciale verkiezingen voor te dragen en dit voor een periode
die overeenstemt met de duur van de verkiezingscampagne waaraan de betrokkenen
als kandidaat deelnemen.
Deze verloven worden
niet vergoed maar worden met periodes van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art. 8.
De bedoelde personeelsleden
kunnen verlof bekomen :
a) om de cursussen bij te
wonen van de school voor burgerlijke veiligheid, hetzij als vrijwillige
dienstnemer bij dit korps, hetzij als niet tot dit korps behorende
leerling;
b) om in vredestijd prestaties te
verrichten bij het korps burgerlijke veiligheid als vrijwillige dienstnemer bij
dit korps.
Dit verlof wordt met een periode van
dienstactiviteit gelijkgesteld.
[HOOFDSTUK II BIS
[...]
]
[
Art. 8bis.
[...]
]
HOOFDSTUK III. - Verlof wegens ziekte of
gebrekkigheid
(voetnoot 2)
(voetnoot 3)
Art. 9.
[
Het in artikel 1 genoemde personeelslid
dat wegens ziekte verhinderd is zijn ambt normaal uit te oefenen, kan, voor de
ganse duur van zijn loopbaan, ziekteverlof krijgen tot maximum dertig
kalenderdagen per twaalf maanden sociale anciënniteit. Het personeelslid
dat geen zesendertig maanden sociale anciënniteit telt, kan niettemin
negentig kalenderdagen ziekteverlof krijgen.
Voor het
personeelslid dat oorlogsinvalide is, wordt het in het eerste lid vastgestelde
aantal kalenderdagen respectievelijk op vijfenveertig en honderdvijfendertig
gebracht.
Het ziekteverlof wordt gelijkgesteld met een periode
van dienstactiviteit. Tijdens dit verlof heeft het personeelslid recht op wedde
of weddentoelage en op verhoging tot een hogere wedde of
weddentoelage.
]
[
Art. 9bis.
[
Voor de toepassing van artikel 9
:
1° stemt de sociale anciënniteit voor elk betrokken
personeelslid overeen met zijn weddenanciënniteit, vastgesteld op basis
van de bepalingen van de bezoldigingsregeling die op hem van toepassing is voor
het ambt waarin hij afwezig is wegens ziekte, mits echter, in voorkomend geval,
volgende aanpassingen :
a) de diensten in aanmerking te nemen
die het betrokken personeelslid eventueel gepresteerd heeft vóór
de leeftijd vermeld in de klasse van zijn weddenschaal, voor zover deze
diensten voldoen aan de vereisten gesteld in de toe te passen
bezoldigingsregeling, de klasse van de weddenschaal
uitgezonderd;
b) geen rekening te houden met de eventuele tijd,
die als in aanmerking komende dienst geldt op grond van artikel 17 van het
koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het
onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het
Ministerie van Openbaar Onderwijs;
2° worden de
afwezigheden wegens ziekte of gebrekkigheid vóór de
inwerkingtreding van dit besluit voor elk personeelslid eerst van 1 januari
1958 af samengeteld. Het langdurig verlof, toegestaan tussen 1 januari 1958 en
1 juli 1968 krachtens artikel 3, derde en vierde lid, van het koninklijk
besluit van 30 december 1959 betreffende de ziekte- en bevallingsverloven der
leden van het personeel van het Rijksonderwijs, wordt echter niet meegeteld.
]
]
[
Art. 9ter.
In afwijking van de artikelen 9 en 9bis
wordt, voor wat de periode vóór 1 september 2003 betreft, het
aantal dagen ziekte- of gebrekkigheidsverlof voor de administratief medewerker
van de personeelscategorie van het beleids- en ondersteunend personeel van het
basisonderwijs, per twaalf maanden sociale anciënniteit berekend op basis
van de prestaties zoals bedoeld in artikelen 14bis, 14ter en 14quater van het
koninklijk besluit van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling van het
administratief personeel, het meesters- vak- en dienstpersoneel van de
rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar,
technisch, kunst- en normaalonderwijs, en op basis van de prestaties geleverd
als werknemer in het "Bijzonder tijdelijk kader" en in het "Derde
arbeidscircuit", bepaald op tien dagen, waarbij geen rekening wordt gehouden
met het reeds genoten aantal dagen afwezigheid wegens ziekte of
gebrekkigheid.
]
Art. 10.
In afwijking van artikel 9, wordt ziekte-
of gebrekkigheidsverlof toegestaan, zonder tijdsbeperking, naar aanleiding van
:
a) een arbeidsongeval;
b) een ongeval op de
weg van en naar het werk;
c) een beroepsziekte.
De in deze drie gevallen toegestane verlofdagen komen niet in
aanmerking voor het bepalen van het aantal verlofdagen welke het personeelslid
kan krijgen bij toepassing van artikel 9.
Onder arbeidsongeval
dient men ten verstaan, het ongeval dat zich in de loop en ter zake van de
uitoefening van het opgedragen ambt heeft voorgedaan.
Onder
ongeval op de weg van en naar het werk dient men te verstaan, het ongeval dat
zich heeft voorgedaan onder de voorwaarden vereist opdat het als zodanig kan
worden aangemerkt naar de zin van de wetgeving op het herstel van de schade
veroorzaakt door ongevallen die zich hebben voorgedaan op de weg van en naar
het werk.
Onder beroepsziekten dient men te verstaan de
ziekten die als zodanig door Ons erkend zijn ter uitvoering van de wetgeving
betreffende het herstel van de schade veroorzaakt door
beroepsziekten.
Art. 11.
Het wegens ziekte of gebrekkigheid afwezig
personeelslid staat onder het geneeskundig toezicht van
[het door de Vlaamse
minister van Onderwijs aangeduide controle-organisme]
.
Art. 12.
Het personeelslid kan niet voorgoed
ongeschikt worden verklaard wegens ziekte of gebrekkigheid alvorens het de
gezamenlijke verloven heeft uitgedaan waarop het recht heeft voor de ganse duur
van zijn loopbaan, overeenkomstig artikel 9.
Art. 13.
Het personeelslid waarvan de
afwezigheid te wijten is aan een ongeval veroorzaakt door de schuld van een
derde, ontvangt zijn activiteitswedde als voorschot betaald op de door de derde
verschuldigde vergoeding en op de derde te verhalen. Het personeelslid ontvangt
die wedde alleen op voorwaarde dat het de Staat, in zijn rechten doet treden
tegen hem die het ongeval heeft veroorzaakt, en dit ten bedrage van de door de
Staat gestorte som.
HOOFDSTUK IV. -
[...]
(voetnoot 4)
Art. 14.
[...]
Art. 15.
[...]
Art. 16.
[...]
Art. 17.
[...]
HOOFDSTUK V.
[...]
Art. 18 t.e.m. 21.
[...]
HOOFDSTUK VI. -
[Verloven voor het verrichten van
sommige militaire prestaties in vredestijd en van diensten bij de civiele
bescherming of van taken van openbaar nut]
Art. 22.
[
De in artikel 1 bedoelde
personeelsleden zijn ambtshalve met verlof :
a)
gedurende de gedeelten van kalendermaanden waarin zij, in vredestijd, om het
even welke militaire prestaties verrichten, of diensten volbrengen bij
toepassing van artikel 17bis of 18 van de wet van 3 juni 1964 houdende het
statuut van de gewetensbezwaarden;
b) gedurende de
periode waarin zij bij de strijdkrachten of bij de civiele bescherming gewone
of spoedwederoproepingen verrichten.
]
HOOFDSTUK VII.
[...]
Art. 23.
[...]
HOOFDSTUK VIII. - Verlof voor
vakbondsopdrachten
Art. 24.
De in artikel 1 bedoelde
personeelsleden, aangewezen om een bij het syndicaal statuut bepaalde
vakbondsopdracht te vervullen, zijn met verlof geplaatst overeenkomstig de
bepalingen van het reglement houdende het syndicaal statuut.
[HOOFDSTUK IX.
[...]
]
Art. 25 t.e.m. 28.
[
[...]
]
HOOFDSTUK
[X.]
- Slotbepalingen
Art.
[29]
.
(voetnoot 5)
Voor de toepassing van artikel 9 van dit besluit, worden
afwezigheden wegens ziekte of gebrekkigheid van voor 4 april 1967, voor ieder
personeelslid, pas vanaf 1 januari 1958 samengeteld.
Art.
[30]
.
De bepalingen van dit besluit
hebben uitwerking op 4 april 1967.
Art.
[31]
.
Onze Minister van de Franse
Cultuur, Onze Minister van de Nederlandse Cultuur, Onze Minister van Nationale
Opvoeding en Onze Minister-Staatssecretaris voor Nationale Opvoeding zijn,
ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit
besluit.
- (1):
Met ingang van 1/1/2003 niet
meer van toepassing op de in art. 1 bedoelde personeelsleden van het meesters-,
vak- en dienstpersoneel. (B.Vl.R. 12-9-2003; Art.
4)
- (2):
NOOT VAN DE REDACTIEVoor het hoger onderwijs gelden nog altijd de artikelen 9 en 9bis
in de vorige lezing, zoals hierna volgt."Art. 9. Voor de ganse
duur van zijn loopbaan, kan het in artikel 1 bedoeld personeelslid dat wegens
ziekte of gebrekkigheid verhinderd is zijn ambt normaal uit te oefenen, tot
dertig dagen ziekte- of gebrekkigheidsverlof per twaalf maanden
dienstanciënniteit krijgen. Het personeelslid dat geen zesendertig maanden
dienstactiviteit telt, kan evenwel negentig dagen verlof krijgen.
Voor het personeelslid dat oorlogsinvalide is wordt dit aantal
dagen onderscheidenlijk op vijfenveertig en honderdvijfendertig gebracht.
Deze verloven worden met periodes van dienstactiviteit
gelijkgesteld.[Art. 9bis. De dienstanciënniteit bedoeld
in dit besluit wordt gevormd door : 1° de werkelijke
diensten die het personeelslid, [[als stagedoende of als vastbenoemde,]] zonder
vrijwillige onderbreking heeft gepresteerd, in een rijksonderwijsinrichting als
titularis van een betrekking van één van de ambten van het
administratief, het meesters-, vak- en dienstpersoneel met volledige of met
onvolledige prestaties. [[Als overgangsbepaling komen de diensten gepresteerd
als tijdelijk of contractueel aangesteld lid van het administratief personeel
en van het meester-, vak- en dienstpersoneel eveneens in aanmerking wanneer het
personeelslid voor of uiterlijk op 31 augustus 1987 ter beschikking was gesteld
wegens ziekte.]](1) De werkelijke diensten in een betrekking
met onvolledige prestaties worden geteld alsof ze gepresteerd waren in een
betrekking met volledige prestaties. Niettemin, indien deze diensten
gepresteerd werden in een betrekking die minder dan de helft bedroeg dan het
minimumaantal uren om een betrekking met volledige prestaties te vormen, dan
worden ze slechts aangerekend voor een anciënniteit gelijk aan de helft
van hun duur; 2° de werkelijke diensten die het
personeelslid [[als stagedoende of als vastbenoemde]] sedert 1 januari 1964
zonder vrijwillige onderbreking heeft gepresteerd in een ministerie als
titularis van een betrekking met volledige prestaties. [[Als overgangsbepaling
komen de diensten sedert 1 januari 1964 gepresteerd als tijdelijk of
contractueel aangesteld lid van het administratief personeel en van het
meester-, vak- en dienstpersoneel in een betrekking met volledige prestaties,
eveneens in aanmerking wanneer het personeelslid vóór of
uiterlijk op 31 augustus 1987 ter beschikking was gesteld wegens ziekte]](1);
3° de werkelijke diensten die het personeelslid sedert 1
januari 1964 [[als stagedoende of als vastbenoemde]] en zonder vrijwillige
onderbreking heeft gepresteerd in een betrekking met volledige prestaties :
- behorende tot een andere categorie van personeel van een
rijksonderwijsinrichting dan deze bedoeld in 1° hierboven;
- in een P.M.S.-centrum van de Staat; - in
één of meer inrichtingen, centra, diensten of organismen van
openbaar nut voorkomende onder de rubrieken A.2 en B van de lijst gevoegd bij
het koninklijk besluit van 13 september 1979 tot wijziging van het koninklijk
besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan
personeelsleden van de rijksbesturen. [[Als overgangsbepaling komen de diensten
sedert 1 januari 1964 gepresteerd als tijdelijk of contractueel aangesteld lid
van het administra-tief personeel en van het meester-, vak- en dienstpersoneel
in een betrekking met volledige prestaties, eveneens in aanmerking wanneer het
personeelslid vóór of uiterlijk op 31 augustus 1987 ter
beschikking was gesteld wegens ziekte]](1)] (K.B. 16-12-1981 ;
[[ ]] Decr. 21-12-1994)"(1) De toepassing van de voorgaande
bepalingen mag niet tot gevolg hebben dat personeelsleden die tussen 1
september 1987 en 31 augustus 1994 ter beschikking wegens ziekte werden gesteld
geldelijk nadeel ondervinden. (Decr. 21-12-1994; Art. 44, §
4)
- (3):
Art. 9 t.e.m. 13 worden
opgeheven voor de instellingen en de personeelsleden waarop B.Vl.R. 15-2-2008
van toepassing is (B.Vl.R. 15-2-2008; Art. 34)
- (4):
Art. 14 t.e.m. 17 worden
opgeheven voor de instellingen en de personeelsleden waarop B.Vl.R. 15-2-2008
van toepassing is (B.Vl.R. 15-2-2008; Art. 34)
- (5):
Art. 29 wordt opgeheven
voor de instellingen en de personeelsleden waarop B.Vl.R. 15-2-2008 van
toepassing is (B.Vl.R. 15-2-2008; Art. 34)