Besluit van de Vlaamse regering betreffende de volledige
terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het
rustpensioen voor personeelsleden van het onderwijs en van de centra voor
leerlingenbegeleiding.
goedkeuringsdatum
11 FEBRUARI 2000
publicatiedatum
B.S.11/04/2000
datum laatste wijziging
01/01/2018
(opschrift gewijzigd bij B.Vl.R.
22-2-2002)
COORDINATIE
(1)
B.Vl.R. van 14/09/2001 (B.S. 17/01/2002)
(2)
B.Vl.R. van 22/02/2002 (B.S. 18/04/2002)
(3)
B.Vl.R. van 14/07/2004 (B.S. 11/10/2004)
(4)
B.Vl.R. van 21/09/2012 (B.S. 07/11/2012)
(5)
B.Vl.R. van 06/09/2013 (B.S. 04/10/2013)
(6)
B.Vl.R. van 19/01/2018 (B.S. 19/02/2018)
De Vlaamse regering,
Gelet op het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984
betreffende de opdrachten, de wedden, de weddentoelagen en de verloven voor
verminderde prestaties in het onderwijs en de psycho-medisch- sociale centra,
inzonderheid op artikel 1, 7 en 8, gewijzigd bij de herstelwet van 31 juli
1984, op artikel 9, gewijzigd bij de herstelwet van 31 juli 1984, bij de wet
van 21 juni 1985 en bij de decreten van 5 juli 1989 en 31 juli 1990 en op
artikel 10, gewijzigd bij de herstelwet van 31 juli 1984, bij het koninklijk
besluit nr. 436 van 5 augustus 1986, bij het koninklijk besluit nr. 537 van 31
maart 1987 en bij het decreet van 5 juli 1989;
Gelet op de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere
bepalingen, inzonderheid op artikel 46;
Gelet op
het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde
personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, inzonderheid op artikel 82,
eerste lid, f) en 84, eerste lid, a), gewijzigd bij het decreet van 28 april
1993;
Gelet op het decreet van 27 maart 1991
betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd
onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra, inzonderheid op
artikel 56, eerste lid, f) en 58, eerste lid, a), gewijzigd bij het decreet van
28 april 1993;
Gelet op het decreet van 17 juli
1991 betreffende inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische
begeleidingsdiensten, inzonderheid op artikel 73, eerste lid, 6°, 75,
eerste lid, en 93, gewijzigd bij het decreet van 8 juli 1996;
Gelet op het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie
en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken, inzonderheid op artikel
21;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister,
bevoegd voor Begroting, gegeven op 13 oktober 1998 en op 25 mei 1999;
Gelet op het protocol nr. 317 van 19 januari 1999
en nr. 317bis van 25 mei 1999 houdende de conclusies van de onderhandelingen
die werden gevoerd in de gemeenschappelijke vergaderingen van
Sector-comité X en van onderafdeling "Vlaamse Gemeenschap" van afdeling
2 van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op het protocol nr. 94 van 19 januari 1999
en nr. 94bis van 25 mei 1999 houdende de conclusies van de onderhandelingen die
werden gevoerd in het overkoepelend onderhandelingscomité, bedoeld in
het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités
in het vrij gesubsidieerd onderwijs;
Gelet op de
beraadslaging van de Vlaamse regering, op 25 mei 1999, betreffende de aanvraag
om advies bij de Raad van State binnen een maand;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 23 september
1999, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de
gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming;
Na beraadslaging,
Besluit :
[HOOFDSTUK 1. Regeling volledige
terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het
rustpensioen]
Artikel 1.
[
Dit besluit is van toepassing op :
1° de personeelsleden, vermeld in
artikel 2, § 1,
van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991;
2° de personeelsleden, vermeld in
artikel 4, § 1,
van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991;
3° de leden van de inspectie, vermeld in
artikel 61
van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs;
4° de personeelsleden, vermeld in
artikel 10
van het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken.
]
Art. 2.
[§ 1.]
De personeelsleden, genoemd
in artikel 1, kunnen
[voor 1 september 2012]
een volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke
aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen krijgen, als zij op de
vooravond van de terbeschikkingstelling :
1°
vast benoemd zijn;
2°
[de leeftijd van 58 jaar hebben
bereikt. Voor de personeelsleden die een opdracht uitsluitend uitoefenen in het
ambt van kleuteronderwijzer of het ambt van kleuteronderwijzer algemene en
sociale vorming, wordt de leeftijd op 56 jaar gebracht. Voor de personeelsleden
die geboren zijn voor 1 september 1947 wordt de leeftijd op 55 jaar
gebracht;]
3° ten minste twintig dienstjaren tellen die in aanmerking
komen voor de opening van het recht op een rustpensioen ten laste van de
Schatkist;
4° hun ambt uitoefenen als
hoofdambt.
Daarenboven mogen de personeelsleden
bij de aanvang van voormelde terbeschikkingstelling geen aanspraak kunnen maken
op een rustpensioen ten laste van de Schatkist.
Deze terbeschikkingstelling wordt toegekend tot de vooravond van
de dag waarop het personeelslid op een rustpensioen ten laste van de Schatkist
aanspraak kan maken.
[
§ 2. De personeelsleden, vermeld in artikel 1, kunnen vanaf 1 september 2012 een volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen krijgen, als zij op de vooravond van de terbeschikkingstelling :
1° vast benoemd zijn;
2° ten minste twintig dienstjaren tellen die in aanmerking komen voor de opening van het recht op een rustpensioen ten laste van de Schatkist;
3° hun ambt uitoefenen als hoofdambt.
Daarenboven mogen de personeelsleden bij de aanvang van voormelde terbeschikkingstelling geen aanspraak kunnen maken op een rustpensioen ten laste van de Schatkist.
Deze terbeschikkingstelling wordt toegekend tot de vooravond van de dag waarop het personeelslid op een rustpensioen ten laste van de Schatkist aanspraak kan maken.
§ 3. Voor de personeelsleden vermeld in artikel 1, 1° en 2°, die uitsluitend vastbenoemd zijn in het ambt van kleuteronderwijzer of kleuteronderwijzer algemene en sociale vorming en die voldoen aan de voorwaarden vermeld in paragraaf 2, kan de terbeschikkingstelling ten vroegste ingaan :
1° vier jaar voor ze recht hebben op een rustpensioen ten laste van de Schatkist, als ze geboren zijn voor 1 januari 1958;
2° drie jaar voor ze recht hebben op een rustpensioen ten laste van de Schatkist, als ze geboren zijn in het jaar 1958;
3° twee jaar voor ze recht hebben op een rustpensioen ten laste van de Schatkist, als ze geboren zijn vanaf 1 januari 1959.
§ 4. Voor de personeelsleden vermeld in artikel 1, die niet uitsluitend vastbenoemd zijn in het ambt van kleuteronderwijzer of kleuteronderwijzer algemene en sociale vorming en die voldoen aan de voorwaarden vermeld in paragraaf 2, kan de terbeschikkingstelling ten vroegste ingaan :
1° twee jaar voor ze recht hebben op een rustpensioen ten laste van de Schatkist, als ze geboren zijn voor 1 januari 1957;
2° een jaar voor ze recht hebben op een rustpensioen ten laste van de Schatkist, als ze geboren zijn in het jaar 1957.
In afwijking van paragraaf 2 vervalt het recht op een volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor de personeelsleden vermeld in het eerste lid, die vanaf 1 januari 1958 geboren zijn.
]
Art. 3.
Voor de toepassing van dit
besluit moet eveneens rekening gehouden worden met de prestaties die een
personeelslid, genoemd in artikel 1, verstrekt bij toepassing van het decreet
van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap. De
prestaties, uitgeoefend bij toepassing van dit laatste decreet, worden voor de
toepassing van dit besluit steeds beschouwd als zijnde in hoofdambt
uitgeoefend.
Art. 4.
§ 1. De
volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden
voorafgaand aan het rustpensioen is onherroepelijk.
§ 2. De
betrekking waarvoor het personeelslid aangewezen is of waarin het geaffecteerd
is, mag vacant worden verklaard volgens de bepalingen ter zake van
:
1° het decreet van 27 maart 1991 betreffende
de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs;
2° het decreet van 27 maart 1991 betreffende
de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en
de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra;
3°
[het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs;]
4° het decreet van 1 december 1993
betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken.
Art. 5.
[
De volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen wordt op hun verzoek toegekend door :
1° de inrichtende macht voor de personeelsleden, vermeld in artikel 1, 1°, en 2°;
2° de inspecteur-generaal voor de inspecteur en de coördinerend inspecteur;
3° de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, of zijn gemachtigde, voor de inspecteur-generaal en voor de personeelsleden, vermeld in artikel 1, 4°.
]
Art. 6.
§ 1. Het
personeelslid dat een volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke
aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen krijgt, geniet een wachtgeld
of wachtgeldtoelage.
Het bedrag van het wachtgeld
of van de wachtgeldtoelage is gedurende de hele periode van deze
terbeschikkingstelling, gelijk aan zoveel vijfenvijftigsten of zestigsten van
de laatste activiteitswedde of laatste activiteitsweddentoelage als het
personeelslid op de datum van zijn terbeschikkingstelling dienstjaren telt,
naargelang de voor de berekening van het pensioen in aanmerking te nemen breuk
1/55 of 1/60 is.
Voor het bepalen van het bedrag
van het wachtgeld of van de wachtgeldtoelage van de personeelsleden van het
basisonderwijs die bezoldigd worden op grond van de weddenschalen 124, 141,
148, 150, 179 en 198 gelden de volgende breuken :
1° personeelsleden, bezoldigd op grond van de weddenschalen
124, 141, 148 en 150 :
a) op 1 september 1999 :
1/50;
b) vanaf 1 oktober 1999 :
1/50.5;
c) vanaf 1 oktober 2000 :
1/51;
d) vanaf 1 oktober 2001 :
1/52;
e) vanaf 1 oktober 2002 :
1/53;
f) vanaf 1 oktober 2003 :
1/54;
g) vanaf 1 oktober 2004 : 1/55;
2°
[personeelsleden, bezoldigd op grond van de
weddenschalen 179 en 198 :
a) vanaf 1 september 1999 :
1/50;
b) vanaf 1 oktober 1999 : 1/50.5;
c)
vanaf 1 oktober 2000 : 1/51;
d) vanaf 1 oktober 2001 :
1/52;
e) vanaf 1 oktober 2002 : 1/53;
f) vanaf
1 oktober 2003 : 1/54;
g) vanaf 1 oktober 2004 :
1/55.
]
De breuken, vermeld in het derde lid, gelden eveneens met
ingang van de ernaast vermelde data voor de dienstjaren die een personeelslid
in zijn loopbaan heeft gepresteerd en die op basis van de op 31 augustus 1999
geldende reglementering volgens een andere breuk dan deze vermeld in het tweede
lid voor de berekening van het pensioen in aanmerking kwamen.
Voor de toepassing van het tweede, derde en vierde lid wordt de
laatste activiteitswedde of laatste activiteitsweddentoelage desgevallend
beperkt tot de wedde of weddentoelage die het personeelslid op de vooravond van
de terbeschikkingstelling genoot voor het door hem uitgeoefende hoofdambt met
volledige prestaties.
Als het personeelslid op de
vooravond van de terbeschikkingstelling vast benoemd is voor een opdracht die
een ambt met volledige prestaties overschrijdt, dan wordt voor de toepassing
van het tweede, derde, vierde en vijfde lid, bij de vaststelling van de laatste
activiteitswedde of laatste activiteitsweddentoelage voor een ambt met
volledige prestaties eerst de wedde of weddentoelage genomen verbonden aan de
opdracht bezoldigd op grond van de hoogste weddenschaal.
§ 2. Voor de
toepassing van § 1 wordt voor het personeelslid dat overgaat van
:
1° een verlof of afwezigheid voor
verminderde prestaties,
2° een volledige of
gedeeltelijke loopbaanonderbreking,
3° een
verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen,
4° een terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van
betrekking,
5° een deeltijdse
terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het
rustpensioen,
6° een terbeschikkingstelling
wegens ziekte of gebrekkigheid,
naar een
volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden
voorafgaand aan het rustpensioen, als laatste activiteitswedde of laatste
activiteitsweddentoelage beschouwd, de wedde of weddentoelage die het
personeelslid zou hebben genoten als het zijn prestaties voorafgaand aan
bovenvermelde periode van :
1° verlof of
afwezigheid voor verminderde prestaties,
2°
volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking,
3° verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen,
4° terbeschikkingstelling wegens ontstentenis
van betrekking,
5° deeltijdse
terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het
rustpensioen,
6° terbeschikkingstelling
wegens ziekte of gebrekkigheid, tot op de vooravond van de volledige
terbeschikkingstelling verder zou hebben uitgeoefend.
§ 3. Voor de
toepassing van § 1 worden als prestaties beschouwd die waarvoor het
personeelslid vast benoemd is.
§ 4. Voor de
toepassing van dit artikel worden, voor hun werkelijke duur, de diensten in
aanmerking genomen die meetellen voor de berekening van het rustpensioen, met
uitsluiting van de bonificaties wegens studies en van andere perioden vergoed
wegens diensten die voor de vaststelling van de wedde of weddentoelage
meetellen.
§ 5. Het bedrag
van voormeld wachtgeld of voormelde wachtgeldtoelage schommelt met het
indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de regelen voorgeschreven
door de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij
sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de
consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Het wordt aan het
spilindexcijfer 138,01 gekoppeld.
Het bedrag van
voormeld wachtgeld of voormelde wachtgeldtoelage zal, in voorkomend geval,
worden aangepast overeenkomstig de intersectorale akkoorden van sociale
programmatie en de akkoorden van sectorale sociale programmatie. Het bedrag van
het wachtgeld of van de wachtgeldtoelage van de personeelsleden van het
basisonderwijs dat berekend wordt op grond van de weddenschalen 124, 141, 148,
150, 179 en 198 zal echter niet worden aangepast aan de weddenverhogingen ten
gevolge van het akkoord van sectorale sociale programmatie voor de jaren 1997
en 1998 voor de sector "Onderwijs" van de Vlaamse Gemeenschap, afgesloten op 1
april 1999.
Het bedrag van voormeld wachtgeld of
voormelde wachtgeldtoelage zal echter niet worden aangepast rekening houdend
met de weddentrappen die het resultaat zijn van de periodieke verhogingen
binnen de weddenschaal, als het personeelslid op het ogenblik van de
terbeschikkingstelling niet het maximum van de weddenschaal heeft bereikt.
[§ 6. In afwachting dat de berekening van
het wachtgeld wordt vastgesteld voor de personeelsleden die geboren zijn na 31
augustus 1952, blijven § 1 tot en met § 5 van
toepassing.]
[
Art. 6/1.
§ 1. De personeelsleden die geboren zijn vanaf 1 april 1956 en die uitsluitend vastbenoemd zijn in het ambt van kleuteronderwijzer of in het ambt van kleuteronderwijzer algemene en sociale vorming, ontvangen voor de hele periode van terbeschikkingstelling, een wachtgeld of wachtgeldtoelage, vastgesteld met toepassing van artikel 6, § 1, maar vermenigvuldigd met een percentage dat als volgt is bepaald :
1° 82,5 %, wanneer de terbeschikkingstelling wordt opgenomen voor een periode die minstens drie jaar korter is dan de volledige periode waarop het personeelslid recht heeft;
2° 80 %, wanneer de terbeschikkingstelling wordt opgenomen voor een periode die minstens twee jaar korter is dan de volledige periode waarop het personeelslid recht heeft;
3° 77,5 %, wanneer de terbeschikkingstelling wordt opgenomen voor een periode die minstens een jaar korter is dan de volledige periode waarop het personeelslid recht heeft;
4° 75 %, wanneer de terbeschikkingstelling wordt opgenomen voor een periode die minder dan een jaar korter is dan de volledige periode waarop het personeelslid recht heeft.
Met volledige periode waarop het personeelslid recht heeft, wordt de periode van vier, drie of twee jaar vermeld in artikel 2, § 3, bedoeld.
§ 2. De personeelsleden die geboren zijn vanaf 1 september 1954 en die niet uitsluitend vastbenoemd zijn in het ambt van kleuteronderwijzer of in het ambt van kleuteronderwijzer algemene en sociale vorming, ontvangen voor de hele periode van terbeschikkingstelling, een wachtgeld of wachtgeldtoelage, vastgesteld met toepassing van artikel 6, § 1, maar vermenigvuldigd met een percentage dat als volgt is bepaald :
1° 77,5 %, wanneer de terbeschikkingstelling wordt opgenomen voor een periode die minstens een jaar korter is dan de volledige periode waarop het personeelslid recht heeft;
2° 75 %, wanneer de terbeschikkingstelling wordt opgenomen voor een periode die minder dan een jaar korter is dan de volledige periode waarop het personeelslid recht heeft.
Met volledige periode waarop het personeelslid recht heeft, wordt de periode van twee of een jaar vermeld in artikel 2, § 4, eerste lid, bedoeld.
]
[
Art. 6bis.
§ 1. Dit artikel is van toepassing op de
in artikel 1 bedoelde personeelsleden die recht hebben op een
overlevingspensioen.
§ 2. In afwijking van de bepalingen van
artikel 6 kan een personeelslid als bedoeld in § 1 dat een volledige
terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het
rustpensioen krijgt of heeft gekregen, op zijn verzoek, geheel of gedeeltelijk
afstand doen van het recht op het wachtgeld dat of de wachtgeldtoelage die hem
op grond van artikel 6 kan worden toegekend.
§ 3. Een personeelslid dat geheel of
gedeeltelijk afstand doet van het wachtgeld of de wachtgeldtoelage, bedoeld in
§ 2 verklaart dat in een aangetekende brief aan het departement Onderwijs.
Bij gedeeltelijke afstand van wachtgeld of wachtgeldtoelage verklaart hij in
die brief welk bedrag à 100 % hij wil ontvangen.
De
eerste verklaring heeft uitwerking op de aanvangsdatum van de
terbeschikkingstelling, op de eerste dag van de maand die volgt op de ontvangst
ervan of op een latere datum die door het personeelslid wordt bepaald. Een
eerste verklaring kan reeds worden gevoegd bij de aanvraag om de
terbeschikkingstelling te krijgen.
§ 4. De verklaring, bedoeld in § 3,
blijft onverminderd van toepassing tot op het einde van de volledige
terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het
rustpensioen tenzij het personeelslid door een nieuwe verklaring
vóór 1 november om een aanpassing van zijn wachtgeld of
wachtgeldtoelage verzoekt. Dat verzoek om aanpassing heeft uitwerking vanaf de
eerste januari van het daaropvolgende
jaar.
]
Art. 7.
Het personeelslid dat op de
dag waarop de door hem aangevraagde volledige terbeschikkingstelling wegens
persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen ingaat, al ter
beschikking gesteld is wegens ziekte of gebrekkigheid wordt opgeroepen om te
verschijnen voor de pensioencommissie van de Administratieve Gezondheidsdienst.
Als deze commissie het personeelslid definitief ongeschikt acht om zijn ambt
uit te oefenen en het personeelslid de voorwaarden vervult om vroegtijdig op
pensioen te worden gesteld, wordt de volledige terbeschikkingstelling wegens
persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen beëindigd
door de oppensioenstelling van het personeelslid.
Art. 8.
§ 1. Gedurende
de volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden
voorafgaand aan het rustpensioen mag het personeelslid in het onderwijs of de
[centra voor leerlingenbegeleiding]
geen bezoldigde prestaties uitoefenen.
§ 2. In
afwijking van § 1 mag het personeelslid de onderwijsopdracht die het op de
dag voor de ingangsdatum van de terbeschikkingstelling, als bijbetrekking
[in het volwassenenonderwijs of deeltijds kunstonderwijs]
uitoefende, verder
blijven uitoefenen als bijbetrekking. Het personeelslid mag ook bezoldigde
prestaties uitoefenen in het kader van
1° de
voor- en naschoolse opvang in het basisonderwijs,
2° het middagtoezicht in het basisonderwijs,
3° de busbegeleiding.
[§ 3. Buiten het onderwijs mag het betrokken personeelslid geen andere winstgevende activiteit uitoefenen dan de activiteit die toegestaan is bij cumulatie van een rustpensioen met een beroepsactiviteit, zoals bepaald in de artikelen 76, 80, 85, 86 en 89 van titel 8, hoofdstuk 1 van de programmawet van 28 juni 2013.]
Art. 9.
[De volledige terbeschikkingstelling wegens
persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen vangt aan op 1
september, 1 januari of 1
april.]
De aanvraag om deze terbeschikkingstelling te krijgen, moet via de
hiërarchische meerdere worden ingediend, uiterlijk drie maanden
vóór de aanvangsdatum. Deze termijn kan ingekort worden in
overleg tussen het personeelslid en :
[
1° de inrichtende macht voor de personeelsleden vermeld in artikel 1, 1° en 2°;
2° de inspecteur-generaal voor de inspecteur en de coördinerend inspecteur;
3° de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, of zijn gemachtigde, voor de inspecteur-generaal en voor de personeelsleden, vermeld in artikel 1, 4°.
]
[HOOFDSTUK 2. Overgangsmaatregelen]
[
Art. 9bis.
[Dit hoofdstuk is van
toepassing op de personeelsleden die geboren zijn na 31 augustus 1947 en voor 1
september 1954.]
Deze personeelsleden
kunnen een overgangsmaatregel genieten, onder dezelfde voorwaarden en met
dezelfde rechtsgevolgen als de volledige terbeschikkingstelling wegens
persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen, behoudens de in
dit hoofdstuk vermelde afwijkingen.
]
[
Art. 9ter.
De overgangsmaatregel bestaat uit een
periode die 6,5 % omvat van het aantal maanden van de weddenanciënniteit
dat het personeelslid bezit op de eerste dag van de maand volgend op de maand
waarin hij de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt. Indien het personeelslid op
die datum verschillende weddenanciënniteiten bezit, wordt voor deze
berekening de hoogste in aanmerking genomen. Het resultaat van de berekening
wordt uitgedrukt in volledige maanden en steeds afgerond naar de hogere
eenheid.
]
[
Art. 9quater.
De overgangsmaatregel kan ten vroegste
ingaan op de ingangsdatum die onmiddellijk voorafgaat aan de datum bekomen door
het aantal maanden, berekend in art. 9ter, terug te rekenen vanaf de gekozen
ingangsdatum van de volledige terbeschikkingstelling voorafgaand aan het
rustpensioen of de pensionering.
De overgangsmaatregel kan
nooit ingaan voor het personeelslid de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt.
]
[
Art. 9quinquies.
De overgangsmaatregel kan als volgt worden
opgenomen :
- het personeelslid levert geen prestaties meer;
- het personeelslid blijft wekelijks prestaties verrichten die
de helft bedragen van de duur van de volledige prestaties die normaal voor het
door hem uitgeoefende ambt bepaald zijn;
- het personeelslid
blijft wekelijks prestaties verrichten die drie vierde bedragen van de duur van
de volledige prestaties die normaal voor het door hem uitgeoefende ambt bepaald
zijn. Deze bepaling is niet van toepassing op de personeelsleden die belast
zijn met het mandaat van directeur of de personeelsleden die benoemd zijn in
het ambt van directeur, adjunct-directeur, onderdirecteur, coördinator,
technisch adviseur, technisch adviseur-coördinator, beheerder, en de
benoemde personeelsleden genoemd in artikel 1, 3°, 4°, 5°, 6°
en 7°.
De nog te verrichten prestaties moeten steeds naar
boven afgerond worden, naargelang van het geval, tot een volledig lesuur of tot
een volledig uur.
[De periodes waarvoor een personeelslid een volledige loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof, voor medische bijstand of voor palliatieve zorgen neemt, worden ook als prestaties beschouwd. De periodes waarvoor een personeelslid een volledige loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof, voor medische bijstand of voor palliatieve zorgen heeft genomen voor 1 september 2013, worden ook beschouwd in overeenstemming te zijn met deze bepaling.]
Op de in artikel 9, eerste lid vermelde
ingangsdata kan het personeelslid overgaan van een vierde
terbeschikkingstelling naar een halftijdse terbeschikkingstelling en/of een
volledige terbeschikkingstelling of van een halftijdse terbeschikkingstelling
naar een volledige terbeschikkingstelling.
De aanvraag vermeld
in artikel 9, tweede lid, moet vergezeld zijn van een overzicht van de wijze
waarop het personeelslid gedurende de volledige periode de overgangsmaatregel
opneemt. Om uitzonderlijke familiale redenen kan het personeelslid de wijze van
opnemen van de overgangsmaatregel wijzigen volgens de modaliteiten vermeld in
voorgaand lid, mits aan de voorwaarden vermeld in artikel 5, artikel 9 en
artikel 9ter is voldaan.
]
[
Art. 9sexies.
Voor de personeelsleden bedoeld in artikel
9bis is het bedrag van het wachtgeld of de wachtgeldtoelage gedurende de hele
periode van de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden
voorafgaand aan het rustpensioen gelijk aan het wachtgeld of de
wachtgeldtoelage berekend zoals bepaald in artikel 6, maar verminderd met :
- 8 % van de laatste activiteitswedde of
activiteitsweddentoelage als de terbeschikkingstelling ingaat op het ogenblik
dat het personeelslid 55 jaar oud is;
- 7 % van de laatste
activiteitswedde of activiteitsweddentoelage als de terbeschikkingstelling
ingaat op het ogenblik dat het personeelslid 56 jaar oud is;
-
5 % van de laatste activiteitswedde of activiteitsweddentoelage als de
terbeschikkingstelling ingaat op het ogenblik dat het personeelslid 57 jaar oud
is;
- 3 % van de laatste activiteitswedde of
activiteitsweddentoelage als de terbeschikkingstelling ingaat op het ogenblik
dat het personeelslid 58 jaar oud is.
Voor de berekening van de
vermindering wordt onder de laatste activiteitswedde of
activiteitsweddentoelage verstaan de activiteitswedde of
activiteitsweddentoelage die het personeelslid zou genieten als de diensten
erkend als nuttige ervaring, niet in aanmerking worden genomen.
Als het personeelslid de overgangsmaatregel deeltijds opneemt,
wordt het wachtgeld en de wachtgeldtoelage verminderd à rato van de
prestaties die het personeelslid niet meer verricht.
]
[Hoofdstuk 3. Slotbepalingen]
Art. 10.
In het koninklijk besluit nr.
297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddentoelagen
en de verloven voor verminderde prestaties in het onderwijs en de
psycho-medisch-sociale centra worden de volgende artikelen opgeheven :
1° artikel 7 en 8, gewijzigd bij de
herstelwet van 31 juli 1984;
2° artikel 9,
gewijzigd bij de herstelwet van 31 juli 1984, bij de wet van 21 juni 1985 en
bij de decreten van 5 juli 1989 en 31 juli 1990;
3° artikel 10, gewijzigd bij de herstelwet van 31 juli 1984,
bij het koninklijk besluit nr. 436 van 5 augustus 1986, bij het koninklijk
besluit nr. 537 van 31 maart 1987 en bij het decreet van 5 juli 1989.
De artikelen, vermeld in het eerste lid, worden
enkel opgeheven voor de personeelsleden op wie het huidige besluit van
toepassing is.
Art. 11.
De volledige
terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het
rustpensioen die vóór 1 september 1999 werd toegekend aan
personeelsleden, bedoeld in artikel 1, 6°, wordt beschouwd te zijn verleend
overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.
Art. 12.
Dit besluit heeft uitwerking
met ingang van 1 september 1999, met uitzondering van :
1° artikel 2, 3°, dat uitwerking heeft met ingang van 1
januari 1997, wat de personeelsleden betreft van het basisonderwijs, met
inbegrip van de leden van het administratief personeel van dit onderwijsniveau;
2° artikel 6, § 2, 3°, dat
uitwerking heeft met ingang van 1 september 1995;
3° artikel 6, § 2, 4°, dat uitwerking heeft met
ingang van 1 juli 1991;
4° artikel 6, §
2, 5°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1994.
Art. 13.
De Vlaamse minister, bevoegd
voor het Onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.