Koninklijk besluit betreffende de toekenning van
onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van het onderwijs en de
psycho-medisch-sociale centra.
goedkeuringsdatum
12 AUGUSTUS 1991
publicatiedatum
B.S.27/08/1991
datum laatste wijziging
08/02/2023
COORDINATIE
(1)
K.B. van 20/08/1996 (B.S. 06/09/1996)
(2)
K.B. van 08/08/1997 (B.S. 19/09/1997)
(3)
K.B. van 04/06/1999 (B.S. 06/07/1999)
(4)
K.B. van 15/06/2005 (B.S. 29/06/2005)
(5)
K.B. van 20/07/2005 (B.S. 29/07/2005)
(6)
K.B. van 07/06/2007 (B.S. 26/06/2007)
(7)
K.B. van 04/03/2010 (B.S. 19/03/2010)
(8)
K.B. van 28/12/2011 (B.S. 30/12/2011)
(9)
K.B. van 20/07/2012 (B.S. 01/08/2012)
(10)
K.B. van 25/08/2012 (B.S. 31/08/2012)
(11)
K.B. van 03/09/2012 (B.S. 12/09/2012)
(12)
K.B. van 20/09/2012 (B.S. 04/10/2012)
(13)
K.B. van 14/04/2013 (B.S. 25/04/2013)
(14)
K.B. van 12/07/2013 (B.S. 19/07/2013)
(15)
K.B. van 12/05/2014 (B.S. 27/05/2014)
(16)
K.B. van 09/07/2014 (B.S. 07/08/2014)
(17)
K.B. van 19/12/2014 (B.S. 12/01/2015)
(18)
B.Vl.R. van 26/07/2016 (B.S. 03/08/2016)
(19)
K.B. van 23/05/2017 (B.S. 01/06/2017)
(20)
K.B. van 27/04/2018 (B.S. 22/05/2018)
(21)
K.B. van 06/12/2018 (B.S. 17/01/2019)
(22)
K.B. van 18/07/2019 (B.S. 22/07/2019)
detail
Koninklijk Besluit betreffende de cumulatie van onderbrekingsuitkeringen en de uitoefening van een bijkomende zelfstandige activiteit in geval van vermindering van de arbeidsprestaties ;
(23)
K.B. van 18/07/2019 (B.S. 22/07/2019)
detail
Koninklijk Besluit tot wijziging van sommige koninklijke besluiten betreffende de stelsels van onderbreking van de beroepsloopbaan en tijdskrediet inzake de terugvordering van onverschuldigde bedragen ;
(24)
K.B. van 18/07/2019 (B.S. 22/07/2019)
detail
Koninklijk Besluit tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de thematische verloven in de publieke sector ;
(24/1)
K.B. van 26/12/2022 (B.S. 05/01/2023)
detail
Koninklijk besluit tot gedeeltelijke omzetting van de Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad, betreffende de publieke sector ;
(25)
K.B. van 26/01/2023 (B.S. 31/01/2023)
detail
Koninklijk besluit tot wijziging van diverse
koninklijke besluiten inzake tijdskrediet, thematische verloven en
loopbaanonderbreking ;
(26)
Wet van 03/05/2024 (B.S. 11/06/2024)
detail
Wet houdende wijziging van de terugvorderingsregels in geval van een stopzetting voor de afloop van de minimumduur bij het tijdskrediet in de private sector, de loopbaanonderbreking in de publieke sector, en de thematische verlofstelsels ;
(27)
K.B. van 03/06/2024 (B.S. 13/06/2024)
detail
Koninklijk besluit van 3 juni 2024 tot wijziging van verschillende koninklijk besluiten met het oog op de afschaffing van de betaling van de onderbrekingsuitkeringen en de uitkeringen voor het verlof voor pleegzorg met een circulaire cheque ;
BOUDEWIJN, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de besluitwet van 28 december 1944
betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op
artikel 7, gewijzigd bij de wetten van 14 juli 1951, 14 februari 1961, 16 april
1963, 11 januari 1967, 10 oktober 1967, de koninklijke besluiten nr. 13 van 11
oktober 1978 en nr. 28 van 24 maart 1982, en de wetten van 22 januari 1985 en
30 december 1988;
Gelet op de herstelwet van 22
januari 1985 houdende sociale bepalingen, inzonderheid op de artikelen 99,
gewijzigd bij de wet van 1 augustus 1985 en bij het koninklijk besluit nr. 424
van 1 augustus 1986 en de artikelen 100, 102, 106bis en 107, vervangen bij het
koninklijk besluit nr. 424 van 1 augustus 1986;
Gelet op de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de
instellingen van openbaar nut van sociale zekerheid en sociale voorzorg,
inzonderheid op artikel 15;
Gelet op de dringende
noodzakelijkheid;
Gelet op het akkoord van Onze
Minister van Begroting, gegeven op 19 juli 1991;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12
januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wet van 4
juli 1989;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid
gemotiveerd door het feit dat de scholen en de betrokken personeelsleden kennis
dienen te kunnen nemen van de nieuwe maatregelen vóór het begin
van het nieuwe schooljaar.
Op de voordracht van
Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepalingen
Artikel 1.
[Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden van het onderwijs bedoeld in artikel 127, § 1, van de Grondwet, die onderworpen zijn aan een statuut en die hun loopbaan onderbreken op grond van de reglementaire bepalingen vastgelegd door de bevoegde Gemeenschap onder dewelke ze ressorteren en in zoverre de voorwaarden en de modaliteiten bepaald door deze Gemeenschap vervuld werden.
[De bepalingen van de artikelen 4ter, 4ter/1 en 4quater zijn eveneens van toepassing op de contractuele personeelsleden van het onderwijs.]
]
Art. 2.
[Voor de toepassing van dit
besluit wordt verstaan onder "de directeur" de directeur van het
werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening in het
ambtsgebied waarvan het personeelslid bedoeld in artikel 1 verblijft, of de
door de Administrateur-generaal van deze Rijksdienst aangeduide ambtenaar.]
HOOFDSTUK II. -
[Onderbreking van de
beroepsloopbaan]
[Afdeling 1. - Algemeen stelsel]
Art. 3.
[...]
Art. 4.
[...]
[Afdeling 2. - Specifieke stelsels]
[
Art. 4bis.
[
De personeelsleden die op
basis van de artikelen 100bis of 102bis van de herstelwet van 22 januari 1985
houdende sociale bepalingen
[hun loopbaan volledig, met één vijfde of tot de helft van een voltijdse betrekking onderbreken]
hebben recht op de onderbrekingsuitkeringen bedoeld in artikel 4quinquies
gedurende een maand eventueel verlengbaar met een maand. Voor de berekening van
de termijnen van
[60 maanden]
voorzien bij artikel 3 en de termijn van
één jaar voorzien bij artikel 4, § 6, wordt geen rekening
gehouden met deze periodes. Deze personeelsleden dienen niet vervangen te
worden.
]
]
[
Art. 4ter.
[
§ 1. Op voorwaarde dat de bevoegde Gemeenschap de mogelijkheid voorzien heeft en dat de voorwaarden en modaliteiten bepaald door deze Gemeenschap vervuld werden, kunnen de personeelsleden hun loopbaan volledig onderbreken op basis van artikel 100 van de voormelde wet van 22 januari 1985 of gedeeltelijk met een vijfde of tot de helft van een voltijdse betrekking onderbreken op basis van artikel 102 van dezelfde wet voor het verlenen van bijstand of verzorging aan een gezinslid of een familielid tot de tweede graad, dat lijdt aan een zware ziekte.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder gezinslid, elke persoon die samenwoont met het personeelslid en als familielid zowel de bloed- als de aanverwanten.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder zware ziekte verstaan, elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende arts als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de arts oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of emotionele bijstand of verzorging noodzakelijk is voor het herstel.
Het bewijs van de reden van deze loopbaanonderbreking wordt geleverd door het personeelslid bij middel van een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van het zwaar ziek gezins- of familielid tot de tweede graad, waaruit blijkt dat het personeelslid bereid is bijstand of verzorging te verlenen aan de zwaar zieke persoon.
§ 2. De mogelijkheid om zijn loopbaan volledig te onderbreken om de in dit artikel aangehaalde reden is beperkt tot maximum 12 maanden per patiënt. De onderbrekingsperiodes kunnen enkel opgenomen worden met periodes van minimum één en maximum drie maanden, aaneensluitend of niet, tot de maximum termijn van 12 maanden bereikt is. Nochtans wordt de maximumperiode van 12 maanden per patiënt verminderd met de periodes van volledige loopbaanonderbreking die het personeelslid reeds genoten heeft voor dezelfde patiënt op basis van een andere wettekst of reglementaire tekst ter uitvoering van de voornoemde herstelwet van 22 januari 1985, die dezelfde mogelijkheid voorzag.
§ 3. De in dit artikel bedoelde mogelijkheid van gedeeltelijke loopbaanonderbreking is beperkt tot maximum 24 maanden per patiënt. De periodes van gedeeltelijke loopbaanonderbreking kunnen enkel opgenomen worden met periodes van minimum één maand tot maximum drie maanden, aaneensluitend of niet tot een maximum van 24 maanden bereikt is.
Nochtans wordt de maximumperiode van 24 maanden per patiënt verminderd met de periodes van gedeeltelijke loopbaanonderbreking die het personeelslid reeds genoten heeft voor dezelfde patiënt op basis van een andere wettekst of reglementaire tekst ter uitvoering van de voornoemde herstelwet van 22 januari 1985, die dezelfde mogelijkheid voorzag.
§ 4. Voor het personeelslid dat alleenstaand is, wordt, in geval van zware ziekte van zijn kind dat hoogstens 16 jaar oud is, de maximumperiode van volledige loopbaanonderbreking bedoeld in paragraaf 2 van dit artikel uitgebreid naar 24 maanden per patiënt en wordt de maximumperiode van gedeeltelijke loopbaanonderbreking bedoeld in paragraaf 3 van dit artikel uitgebreid naar 48 maanden per patiënt.
De periodes van volledige en gedeeltelijke loopbaanonderbreking kunnen enkel worden opgenomen met periodes van minimum één maand en maximum drie maanden, aaneensluitend of niet.
Onder alleenstaande in de zin van dit artikel wordt verstaan het personeelslid dat uitsluitend en effectief samenwoont met één of meerdere van zijn kinderen.
In geval van toepassing van deze paragraaf moet het personeelslid bovendien het bewijs leveren van de samenstelling van zijn gezin door middel van een attest dat wordt afgeleverd door de gemeentelijke overheid en waaruit blijkt dat het personeelslid op het moment van de aanvraag uitsluitend en effectief samenwoont met één of meerdere van zijn kinderen.
Voor iedere verlenging van een periode van volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking dient het personeelslid dezelfde procedure te volgen en de door dit artikel vereiste attest(en) in te dienen.
]
]
[
Art 4ter/1.
In afwijking van de duur van minimum één maand, zoals vermeld in artikel 4ter, kan het personeelslid voor de bijstand of de verzorging van een minderjarig kind, tijdens of vlak na de hospitalisatie van het kind als gevolg van een zware ziekte, zijn beroepsloopbaan volledig onderbreken voor een duur van één week, eventueel verlengbaar met één week.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder zware ziekte, elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende geneesheer van het zwaar zieke kind als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de geneesheer oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of psychologische bijstand of verzorging noodzakelijk is.
De door het eerste lid geboden mogelijkheid staat open voor :
- het personeelslid dat ouder is in de eerste graad van het zwaar zieke kind en ermee samenwoont;
- het personeelslid dat samenwoont met het zwaar zieke kind en belast is met de dagelijkse opvoeding.
Wanneer de in het derde lid bedoelde personeelsleden geen gebruik kunnen maken van de door het eerste lid geboden mogelijkheid, kunnen ook de volgende personeelsleden zich op die mogelijkheid beroepen :
- het personeelslid dat ouder is in de eerste graad van het zwaar zieke kind en er niet mee samenwoont;
- of wanneer laatstgenoemd personeelslid in de onmogelijkheid verkeert dit verlof op te nemen, een familielid van het zwaar zieke kind tot de tweede graad.
De volledige onderbreking van de beroepsloopbaan kan genomen worden voor een periode die het mogelijk maakt de minimum duur van een maand te bereiken wanneer het personeelslid aansluitend op de in het eerste lid bedoelde volledige onderbreking zijn recht bedoeld in artikel 4ter wenst uit te oefenen voor hetzelfde zwaar zieke kind.
Het bewijs van de reden van deze loopbaanonderbreking wordt geleverd door het personeelslid bij middel van een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van het zwaar ziek kind, waaruit blijkt dat het personeelslid bereid is bijstand of verzorging te verlenen aan het zwaar ziek kind.
Het bewijs van hospitalisatie van het kind wordt geleverd door een attest van het betrokken ziekenhuis.
Wanneer de hospitalisatie van het kind onvoorzienbaar is, kan worden afgeweken van de termijn voor de aanvraag bij de overheid waaronder hij ressorteert. In dat geval bezorgt het personeelslid zo spoedig mogelijk een attest van de behandelende geneesheer van het zwaar zieke kind waaruit het onvoorzienbaar karakter van de hospitalisatie blijkt. Deze mogelijkheid geldt ook ingeval het verlof verlengd wordt met een week.]]6
]
[
Art. 4ter/2.
§ 1. Dit artikel is van toepassing op voorwaarde dat de
bevoegde Gemeenschap de mogelijkheid voorzien heeft en dat de
voorwaarden en modaliteiten bepaald door deze Gemeenschap vervuld werden.
§ 2. In afwijking van artikel 4ter, § 2 en § 4, tweede lid, kan de
minimumperiode van onderbreking mits akkoord van de overheid
worden ingekort tot hetzij een week, hetzij twee weken, hetzij drie
weken.
Wanneer het resterend gedeelte van de maximumperiode van
onderbreking als bedoeld in artikel 4ter, § 2 en § 4, eerste lid, ingevolge
de toepassing van het eerste lid, minder bedraagt dan de minimale
onderbrekingsperiode van één maand, heeft het personeelslid het recht
om dit saldo zonder akkoord van de overheid op te nemen.?
]
[
Art. 4quater.
[
De personeelsleden kunnen bij de geboorte of adoptie van een kind, in het kader van ouderschapsverlof :
- ofwel hun loopbaan volledig onderbreken op bassis van artikel 100 van de voormelde wet van 22 januari 1985 voor een periode van maximum vier maanden;
- ofwel hun arbeidsprestaties verminderen tot de helft van een voltijdse betrekking op basis van artikel 102 van dezelfde wet voor een periode van acht maanden;
- ofwel hun arbeidsprestaties verminderen met 1/5e van een voltijdse betrekking op basis van artikel 102 van dezelfde wet voor een periode van maximum twintig maanden.
[- ofwel hun arbeidsprestaties verminderen met 1/10 van een voltijdse betrekking op basis van artikel 102 van dezelfde wet voor een periode van maximum veertig maanden.]
Het recht op een onderbrekingsuitkering in hoofde van personeelsleden die de vierde maand of een ander gelijkwaardig regime opnemen wordt slechts toegekend voor kinderen geboren of geadopteerd vanaf 8 maart 2012.
]
[
Het personeelslid heeft recht op het ouderschapsverlof :
- naar aanleiding van de geboorte van zijn kind tot het kind twaalf
jaar wordt;
- in het kader van de adoptie van een kind, gedurende een periode
die loopt vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van zijn
gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de
gemeente waar het personeelslid zijn verblijfplaats heeft, tot het kind
twaalf jaar wordt.
Wanneer het kind voor ten minste 66 % getroffen is door een
lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of een aandoening heeft, die
tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler I
van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende
de kinderbijslag
[of dat ten minste 9 punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag]
, wordt de leeftijdsgrens vastgesteld op 21 jaar.
Aan de voorwaarden van de twaalfde en de eenentwintigste
verjaardag moet voldaan zijn uiterlijk gedurende de periode van het
ouderschapsverlof.
]
Het personeelslid dat
al genoten heeft van één of ander vorm van ouderschapsverlof voor
het betrokken kind vooraleer hij een personeelslid geworden is in de zin van
artikel 1, kan voor het zelfde kind niet meer genieten van de bepalingen van
dit artikel.
]
[
Art. 4quater/1.
§ 1. In afwijking van artikel 4quater, eerste lid, eerste gedachtestreep, kan de periode van vier maanden, mits akkoord van de overheid, geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een week of een veelvoud hiervan. Bij een opsplitsing in weken moet rekening worden gehouden met het principe dat vier maanden volledige onderbreking van de loopbaan gelijk is aan zestien weken volledige onderbreking van de loopbaan.
Het personeelslid heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in het eerste lid en in artikel 4quater, eerste lid. Bij een wijziging van opnamevorm moet, na een gedeeltelijke opsplitsing in weken, rekening worden gehouden met het principe dat vier weken volledige onderbreking van de loopbaan gelijk is aan één maand volledige onderbreking van de loopbaan.
Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in weken, het resterend gedeelte minder dan vier weken bedraagt, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van de overheid op te nemen.
§ 2. In afwijking van artikel 4quater, eerste lid, tweede gedachtestreep, kan de periode van acht maanden mits akkoord van de overheid geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een maand of een veelvoud hiervan.
Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in maanden, het resterend gedeelte een maand bedraagt, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van de overheid op te nemen.
§ 3. De overheid kan de uitoefening van het in paragraaf 1, eerste lid, of paragraaf 2, eerste lid, van dit artikel of in artikel 4quater, eerste lid, vierde gedachtestreep, bedoelde recht weigeren.
In dit geval dient de overheid zijn
[gemotiveerde]
beslissing schriftelijk mee te delen aan het personeelslid die de onderbreking van de loopbaan als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, of paragraaf 2, eerste lid, of de onderbreking van de loopbaan als bedoeld in artikel 4quater, eerste lid, vierde gedachtestreep, heeft aangevraagd, binnen een maand na de schriftelijke mededeling waarbij het personeelslid de overheid informeert van zijn wens om zijn recht op onderbreking uit te oefenen.
[Het uitblijven van een beslissing wordt gelijkgesteld met een akkoord van de overheid.]
]
[
Art. 4quinquies.
[
§ 1. Voor de personeelsleden die hun loopbaan volledig onderbreken krachtens de bepalingen van deze afdeling bedraagt het bedrag van de onderbrekingsuitkering 596,27 euro per maand indien het ambt dat onderbroken wordt een volledige opdracht omvat. Wanneer dit ambt geen volledige opdracht omvat wordt dit bedrag verminderd naar rato van de prestaties die onderbroken worden.
§ 2.
[Voor de personeelsleden die hun beroepsloopbaan verminderen tot de helft van een voltijdse betrekking bedraagt het maandbedrag van de onderbrekings-uitkeringen een gedeelte van 596,27 euro, berekend volgens het aantal uren waarmee de opdracht verminderd wordt in verhouding tot het aantal uren van een volledige opdracht.
[...]
]
§ 3.
[Voor de personeelsleden die hun beroepsloopbaan verminderen met 1/5de van een voltijdse betrekking bedraagt het maandbedrag van de onderbrekings-uitkeringen een gedeelte van 596,27 euro, berekend volgens het aantal uren waarmee de opdracht verminderd wordt in verhouding tot het aantal uren van een volledige opdracht.
Voor het personeelslid dat uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft, wordt het bedrag in het eerst lid vervangen door 680,05 euro.
[...]
]
[
§ 4. Voor de personeelsleden die hun beroepsloopbaan verminderen
met 1/10 van een voltijdse betrekking bedraagt het maandbedrag van
de onderbrekingsuitkeringen een gedeelte van 596,27 euro, berekend
volgens het aantal uren waarmee de opdracht verminderd wordt in
verhouding tot het aantal uren van een volledige opdracht.
Voor het personeelslid dat uitsluitend samenwoont met één of
meerdere kinderen die hij ten laste heeft, wordt het bedrag in het eerste
lid vervangen door 680,05 euro.
[...]
§ 5. Als een personeelslid, op grond van een koninklijk besluit
genomen in uitvoering van artikel 105, § 1, vierde lid, 2o
, van de
herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, met de
overheid overeenkomt het recht op een onderbreking van de beroepsloopbaan in het kader van ouderschapsverlof of voor bijstand of
verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid te verdelen in
weken, is het bedrag van de uitkering van de wekelijkse onderbreking
gelijk aan het maandbedrag gedeeld door 26 en vermenigvuldigd met
het aantal dagen van het verlof.
]
]
]
Art. 5.
[
De
onderbrekingsuitkeringen worden uitbetaald door de Rijksdienst voor
arbeidsvoorziening.
[...]
]
Art. 6.
[
§ 1.
Onverminderd de onverenigbaarheden die voortvloeien uit het statuut dat op het
personeelslid toepasselijk is, kunnen de onderbrekingsuitkeringen gecumuleerd
worden met de inkomsten die voortvloeien ofwel uit het uitoefenen van een
politiek mandaat, ofwel uit een bijkomende activiteit als loontrekkende, die
reeds werd uitgoefend vóór de onderbreking van de loopbaan.
Deze bijkomende activiteit als loontrekkende moet
reeds uitgeoefend geweest zijn gedurende ten minste de drie maanden die het
begin van de volledig of gedeeltelijke loopbaanonderbreking voorafgaan.
In geval van volledige onderbreking kunnen de
onderbrekingsuitkeringen eveneens gecumuleerd worden met de uitoefening van een
zelfstandige activiteit, gedurende een periode van maximum 1 jaar.
[
[
De onderbrekingsuitkeringen kunnen ook gecumuleerd worden met de uitoefening van een bijkomende zelfstandige activiteit in geval van een vermindering van de arbeidsprestaties. In dat geval, in zoverre deze zelfstandige activiteit reeds uitgeoefend werd gedurende ten minste twaalf maanden die het begin van de vermindering van de arbeidsprestaties voorafgaan, wordt de cumulatie toegelaten gedurende een periode van maximum :
- vierentwintig maanden, in geval van vermindering met 1/2 van een voltijdse betrekking;
- zestig maanden, in geval van vermindering met 1/5 of 1/10 van een voltijdse betrekking.
]
[
De onderbrekingsuitkeringen kunnen niet gecumuleerd worden met een pensioen, uitgezonderd:
a) met een overgangsuitkering overeenkomstig het Eerste Boek, Titel 1, Hoofdstuk II bis van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, Hoofdstuk II van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen of Hoofdstuk IV van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
b) met een overlevingspensioen gedurende een eenmalige periode van maximaal 12 al dan niet opeenvolgende kalendermaanden.
]
[
De onder b) genoemde periode van 12 kalendermaanden wordt verminderd met het aantal maanden waarin:
- een vergoeding in de zin van artikel 64quinquies van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
- een vergoeding in de zin van artikel 107quater van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen;
- een vervangingsinkomen in de zin van artikel 76, 10° van de programmawet van 28 juni 2013,
gecumuleerd werd met het genot van een overlevingspensioen.
]
Worden voor de toepassing van deze bepaling als een pensioen aangemerkt de ouderdoms-, rust-, anciënniteits-, of overlevingspensioenen, en andere als dusdanig geldende voordelen, toegekend :
a) door of krachtens een Belgische of buitenlandse wet;
b) door een Belgische of een buitenlandse instelling van sociale zekerheid, een openbaar bestuur, een openbare instelling of een instelling van openbaar nut.
]
De
loopbaanonderbreking zonder uitkeringen kan wel worden toegekend aan
rechthebbenden op een overlevingspensioen.
§ 2. Voor de
toepassing van § 1 wordt beschouwd als bijkomende activiteit als
loontrekkende, de activiteit in loondienst waarvan de tewerkstellingsbreuk niet
groter is dan deze van de betrekking waarvan de uitvoering geschorst wordt of
waarin de arbeidsprestaties verminderd worden.
Voor de toepassing van § 1 wordt als zelfstandige activiteit
beschouwd, deze activiteit waardoor volgens de terzake geldende reglementering,
de betrokken persoon verplicht is zich in te schrijven bij het Rijksinstituut
voor Sociale Verzekering der Zelfstandigen.
]
Art. 7.
[
Het recht op
onderbrekingsuitkeringen gaat verloren vanaf de dag dat het personeelslid dat
een onderbrekingsuitkering geniet om het even welke bezoldigde activiteit
aanvangt, een bestaande bijkomende activiteit uitbreidt
[of langer een zelfstandige activiteit uitoefent dan toegelaten op basis van artikel 6, § 1, derde of vierde lid]
.
De werknemer die
toch een in het eerste lid bedoelde activiteit begint, dient vooraf de
directeur hiervan op de hoogte te stellen, bij gebreke waarvan de reeds
uitbetaalde onderbrekingsuitkeringen teruggevorderd worden.
]
Art. 8.
[
Het personeelslid wordt,
voor de betwistingen die voortvloeien uit de uitoefening van de in artikelen 6
en 7 bedoelde activiteiten en voor de controle op deze activiteiten,
gelijkgesteld met de werknemer bedoeld in het koninklijk besluit van 2 januari
1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen.
Indien het personeelslid geen recht heeft op
onderbrekingsuitkeringen als gevolg van een beslissing van de directeur of uit
eigen wil afziet van deze uitkeringen, wordt hij niet beschouwd als zijnde in
loopbaanonderbreking.
]
Art. 9.
[
De bevoegde Gemeenschap
stelt de regels vast die van toepassing zijn voor het geval het personeelslid
in loopbaanonderbreking zijn ambt opnieuw wenst op te nemen of opnieuw volledig
uit te oefenen vooraleer de periode van loopbaanonderbreking verlopen is.
Bij toepassing van de bepalingen van het vorig
lid dient de directeur binnen de vijftien dagen verwittigd te worden van de
datum waarop het ambt terug wordt opgenomen of terug volledig uitgeoefend.
]
[
Mits akkoord wordt gegeven door de overheid waaronder hij
ressorteert, heeft het personeelslid de mogelijkheid de in de artikelen 4bis tot 4quater/1 bedoelde loopbaanonderbreking stop te zetten
voor afloop van de in deze bepalingen vastgestelde minimumperiode.
Het personeelslid dient die stopzetting tijdig schriftelijk ter kennis te
brengen van het werkloosheidsbureau. Zo de kennisgeving aan het
werkloosheidsbureau plaatsvindt nadat de onderbreking al werd
stopgezet en de uitkeringen al volledig werden betaald voor de maand
waarin de vervroegde stopzetting heeft plaatsgevonden, zullen de
onterecht toegekende uitkeringen worden teruggevorderd.
Zo aan de in het derde lid bedoelde voorwaarden is voldaan, leidt de
stopzetting voor het einde van de minimumperiode niet tot de
terugvordering van de uitkeringen die betrekking hebben op de
voorafgaande maanden. De dag van de stopzetting van de onderbreking van de arbeidsprestaties en de dagen erna die aan het einde van de
minimumperiode voorafgaan, worden verhoudingsgewijs in mindering gebracht van de uitkering die betrekking heeft op de maand
waarin de stopzetting plaatsvindt. Een stopzetting voor het einde van
de in het derde lid bedoelde minimumperiode doet geen afbreuk aan
het feit dat de niet-opgenomen dagen die nodig zijn om aan de
minimumperiode te voldoen in rekening worden gebracht voor het
bepalen van:
- de maximumperiode van 12, 24 of 48 maanden bedoeld in
artikel 4ter;
- de maximumperiode van 4, 8, 20 of 40 maanden bedoeld in
artikel 4quater;
- inzake het verlof voor erkende mantelzorgers zijn de bepalingen
van het koninklijk besluit van 20 juli 2021 houdende uitvoering van
artikel 100ter, § 3, tweede lid, van de herstelwet van 22 januari 1985
houdende sociale bepalingen, van toepassing.
]
Art. 10.
[
Om te kunnen genieten
van onderbrekingsuitkeringen dient het betrokken personeelslid over een
woonplaats te beschikken in een land behorende tot de
[Europese Economische
Ruimte of in Zwitserland.]
[...]
De onderbrekingsuitkeringen worden echter slechts
in België uitbetaald.
[...]
]
[De onderbrekingsuitkeringen worden eenmaal per maand, na vervallen termijn betaald. De betaling geschiedt uiterlijk binnen de termijn van één maand. Deze termijn vangt aan de derde werkdag volgend op het tijdstip waarop de beslissing tot toekenning van het recht op onderbrekingsuitkeringen aan het personeelslid werd meegedeeld en ten vroegste vanaf de dag waarop de uitbetalingsvoorwaarden voldaan zijn.]
[De uitkeringen worden betaald per overschrijving op een financiële rekening behorend tot de eengemaakte eurobetalingsruimte, zoals gecreëerd ingevolge de Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG.]
Art. 11.
[
De ziekten of
gebrekkigheden opgelopen tijdens de periode van loopbaanonderbreking, of het
feit dat het personeelslid valt onder de toepassing van artikel 39 van de
arbeidswet van 16 maart 1971 stellen geen einde aan de lopende
onderbrekingsperiode, tenzij de bevoegde Gemeenschap er anders over beslist.
]
HOOFDSTUK III. -
[...]
Art. 12 t.e.m. 15
[
...]
HOOFDSTUK IV. - Aanvraag van de
onderbrekingsuitkering en procedure
Art. 16.
§ 1.
[De personeelsleden die hun loopbaan geheel of gedeeltelijk onderbreken dienen bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een aanvraag in voor het bekomen van de onderbrekingsuitkeringen. De aanvraag dient bij een ter post aangetekende brief te worden verzonden naar het adres van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening dat is vermeld op het aanvraagformulier bedoeld in § 2.]
§ 2. De aanvraag
dient te gebeuren door middel van het formulier waarvan het model en de inhoud
vastgesteld wordt door het beheerscomité van de Rijksdienst voor
arbeidsvoorziening
[...]
.
De aanvraag omvat inzonderheid het
eigenlijk aanvraagformulier, alsmede een attest afgeleverd door
[de directeur]
in wiens ambtsgebied de vervanger woont, waaruit blijkt dat de vervanger
voldoet aan de voorwaarden vervat in artikel 12 of artikel 13, 2° tot
6° .
Ingeval de vervanger voldoet aan de
voorwaarden vervat in artikel 13, 1° , dient een afschrift bijgevoegd van
het aanstellingsbericht.
De aanvraagformulieren
kunnen worden bekomen op
[het werkloosheidsbureau]
.
§ 3. De Minister
van Tewerkstelling en Arbeid bepaalt welke bewijsstukken de werknemer bij zijn
aanvraag dient te voegen indien hij aanspraak maakt op de verhoogde uitkering
voorzien in artikel 4, §§ 3 en
4.
[
Art. 16bis.
[
[Het recht op uitkeringen gaat in de dag aangeduid op de aanvraag om uitkeringen, wanneer alle nodige documenten, behoorlijk en volledig ingevuld, verzonden zijn naar het adres van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening dat is vermeld op het aanvraagformulier, binnen de termijn van twee maanden, die ingaat de dag na de dag aangeduid in de aanvraag, en berekend van datum tot datum.]
Wanneer de documenten behoorlijk en volledig ingevuld ontvangen worden na die termijn, gaat het recht op uitkeringen slechts in de dag van de ontvangst ervan.]
]
Art. 17.
[...]
Art. 18.
[De directeur]
neemt alle
beslissingen inzake toekenning of ontzegging van het recht op
onderbrekingsuitkeringen na de nodige onderzoekingen en navorsingen te hebben
verricht of laten verrichten. Hij noteert zijn beslissing op een
onderbrekingsuitkeringskaart waarvan het model en de inhoud worden vastgesteld
door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening.
[De directeur]
stuurt een
exemplaar van deze onderbrekingsuitkeringskaart aan het personeelslid. Deze
kaart wordt geacht toegekomen te zijn op de derde dag na de afgifte ervan ter
post.
Art. 19.
[
§ 1. Alvorens hij een beslissing tot uitsluiting of terugvordering van de uitkeringen neemt, roept de directeur het personeelslid op teneinde hem te horen. Het personeelslid moet evenwel niet
worden opgeroepen om te worden gehoord in verband met zijn
verweermiddelen :
1° wanneer de beslissing tot uitsluiting het gevolg is van een
werkhervatting, een pensionering of een beëindiging van de arbeidsovereenkomst, of van het feit dat het personeelslid de uitoefening van
een zelfstandige activiteit voortzet, terwijl hij de uitoefening ervan
reeds gedurende een jaar heeft gecumuleerd met het recht op onderbrekingsuitkeringen;
2° in geval van terugvordering ten gevolge van de toekenning van
een uitkeringsbedrag dat niet overeenstemt met de bepalingen van de
artikelen 4, en 4quinquies;
3° wanneer het personeelslid schriftelijk heeft meegedeeld dat hij niet
wenst te worden gehoord.
Indien het personeelslid de dag van de oproeping verhinderd is, mag
hij vragen dat het verhoor wordt verschoven naar een latere datum die
niet later mag vallen dan vijftien dagen na de datum die voor het eerste
verhoor was vastgesteld.
Behoudens gevallen van overmacht wordt slechts éénmalig uitstel
verleend.
De aanvraag tot uitstel moet, behoudens in geval van overmacht,
door het werkloosheidsbureau worden ontvangen uiterlijk de dag vóór
de dag waarop het personeelslid wordt opgeroepen.
Het personeelslid kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door
een advocaat of door een vertegenwoordiger van een representatieve
werknemersorganisatie.
De beslissing van de directeur, waarbij onrechtmatig ontvangen
onderbrekingsuitkeringen worden teruggevorderd, wordt bij een ter
post aangetekend schrijven ter kennis van het betrokken personeelslid
gebracht en dient te vermelden voor welke periode er wordt teruggevorderd alsook welk bedrag wordt teruggevorderd.
De directeur zendt een afschrift van deze beslissing aan de schooloverheid onder dewelke het personeelslid ressorteert.
Het personeelslid kan tegen de beslissingen van de directeur tot
uitsluiting van het recht of tot terugvordering van de uitkeringen, op
straffe van verval, binnen 3 maanden na de kennisgeving bij de
bevoegde arbeidsrechtbank in beroep gaan.
§ 2. De bepalingen in § 1, eerste lid, zijn evenwel niet van toepassing,
indien onderstaande voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn :
1° de Rijksdienst heeft een niet toegelaten cumulatie vastgesteld met
een bijkomende activiteit als loontrekkende in de zin van artikel 6;
2° het personeelslid werd schriftelijk in kennis gesteld van deze
vaststelling en van de mogelijkheid om binnen de vijftien dagen na de
afgifte ter post van de brief van de Rijksdienst schriftelijk verweer te
laten geworden of schriftelijk te vragen om gehoord te worden.
Indien het personeelslid in toepassing van deze paragraaf, vraagt
gehoord te worden, wordt toepassing gemaakt van § 1.
§ 3. De directeur kan afzien van de terugvordering wanneer:
- ofwel de onderbrekingsuitkeringen ten onrechte zijn uitbetaald ten
gevolge van een juridische of materiële vergissing van het werkloosheidsbureau;
- ofwel het personeelslid die een vereiste aangifte niet heeft gedaan of
deze laattijdig heeft gedaan, bewijst dat hij te goeder trouw heeft
gehandeld en dat hij recht zou gehad hebben op uitkeringen indien hij
tijdig zijn aangifte zou hebben gedaan
[Wanneer het personeelslid evenwel bewijst dat hij te goeder trouw uitkeringen ontvangen heeft waarop hij geen recht had, wordt in elk geval de terugvordering beperkt tot de laatste honderdvijftig dagen van onverschuldigde toekenning. Deze beperking wordt niet in acht genomen in geval van cumulatie met een prestatie toegekend krachtens een regeling van sociale zekerheid.]
]
[
Art. 19/1.
Het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening
is gemachtigd om geheel of gedeeltelijk af te zien van de nog
terug te betalen bedragen overeenkomstig de artikelen 171 tot en met
174, met uitzondering van artikel 173, 5o, van het koninklijk besluit van
25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.
]
HOOFDSTUK V. - Toezicht
Art. 20.
Onverminderd de plichten van
de officieren van de gerechtelijke politie, worden de personeelsleden van de
Rijksdienst voor arbeidsvoorziening aangewezen overeenkomstig artikel 22 van de
wet van 14 februari 1961, van economische expansie, sociale vooruitgang en
financieel herstel, belast met het toezicht op de bepalingen van dit besluit.
HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art. 21.
[
§ 1. De bedragen van de uitkeringen vermeld in onderhavig besluit, zijn gekoppeld aan de spilindex 103,14 geldend op 1 juni 1999 (basis 1996 = 100). Deze bedragen worden verhoogd of verminderd overeenkomstig artikel 4 van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bedragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. De verhoging of de vermindering wordt toegepast vanaf de dag, bepaald in artikel 6, 3°, van voornoemde wet.
Het nieuwe bedrag wordt bekomen door het basisbedrag te vermenigvuldigen met een coëfficiënt gelijk aan 1,0200n, waarbij n overeenstemt met de rang van de bereikte spilindex, zonder dat een intermediaire afronding geschiedt. De spilindex volgend op deze vermeld in het eerste lid wordt als rang 1 beschouwd. De coëfficiënt wordt uitgedrukt in eenheden, gevolgd door 4 cijfers. Het vijfde cijfer na de komma wordt weggelaten en leidt tot een verhoging met één eenheid van het vorige cijfer indien het minstens 5 bereikt.
§ 2. Wanneer het overeenkomstig § 1 berekende bedrag van de uitkering, een gedeelte van een cent bevat, wordt het tot de hogere of lagere cent afgerond naargelang het gedeelte al dan niet 0,5 bereikt.
]
Art. 22.
Het koninklijk besluit van 29
augustus 1985 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in het
onderwijs en de psycho-medisch sociale centra, wordt opgeheven.
Art. 23.
Dit besluit treedt in werking
op 1 september 1991.
Art. 24.
Onze Minister van
Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.